Procestaal: Duits.
HvJ EU, 03-02-2022, nr. C-20/21
ECLI:EU:C:2022:71
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
03-02-2022
- Magistraten
S. Rodin, J.-C. Bonichot, O. Spineanu-Matei
- Zaaknummer
C-20/21
- Roepnaam
LOT Polish Airlines
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2022:71, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 03‑02‑2022
Uitspraak 03‑02‑2022
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening (EU) nr. 1215/2012 — Artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje — Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst — Begrip ‘plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt’ — Overeenkomst tot levering van diensten — Luchtvervoer — Eén enkele bevestigde boeking voor een vlucht die werd uitgevoerd in meerdere vluchtsegmenten door twee verschillende luchtvaartmaatschappijen — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten — Artikel 7 — Recht op compensatie — Vertraging tijdens het eerste vluchtsegment — Vordering tot compensatie tegen de met dit eerste vluchtsegment belaste luchtvaartmaatschappij bij de rechter van de plaats van aankomst ervan’
S. Rodin, J.-C. Bonichot, O. Spineanu-Matei
Partij(en)
In zaak C-20/21*,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (rechter in tweede aanleg Frankfurt am Main, Duitsland) bij beslissing van 26 november 2020, ingekomen bij het Hof op 13 januari 2021, in de procedure
JW,
HD,
XS
tegen
LOT Polish Airlines,
wijst
HET HOF (Negende kamer),
samengesteld als volgt: S. Rodin, kamerpresident, J.-C. Bonichot en O. Spineanu-Matei (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: L. Medina,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
XS, HD, JW, vertegenwoordigd door J.-C. Woicke, Rechtsanwalt,
- —
LOT Polish Airlines, vertegenwoordigd door C. Hess, Rechtsanwältin,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Heller en S. Noë als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding van drie passagiers, JW, HD en XS, tegen de luchtvaartmaatschappij LOT Polish Airlines over de betaling van compensatie wegens vertraging van een vlucht.
Toepasselijke bepalingen
Verordening nr. 1215/2012
3
De overwegingen 15 en 16 van verordening nr. 1215/2012 luiden als volgt:
- ‘(15)
De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. De bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.
- (16)
Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de verweerder wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was. […]’
4
Artikel 4, lid 1, van deze verordening, dat is opgenomen in afdeling 1 (‘Algemene bepalingen’) van hoofdstuk II, luidt:
‘Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.’
5
Artikel 7 van die verordening, dat deel uitmaakt van afdeling 2 (‘Bijzondere bevoegdheid’) van hoofdstuk II, bepaalt:
‘Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
- 1)
- a)
ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
- b)
voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- —
voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
- —
voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
[…]
[…]’
Verordening nr. 261/2004
6
Artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1), met als opschrift ‘Recht op compensatie’, bepaalt in lid 1:
‘Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:
- a)
250 EUR voor alle vluchten tot en met 1 500 km;
- b)
400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1 500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km;
- c)
600 EUR voor alle niet onder a) of b) vallende vluchten.
Bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
7
Verzoekers in het hoofdgeding hebben bij de luchtvaartmaatschappij Lufthansa AG middels één enkele boeking een vlucht geboekt, gepland voor 27 april 2019, van Warschau (Polen) naar Malé (Malediven) met een overstap in Frankfurt am Main (Duitsland).
8
Het eerste segment van deze vlucht, tussen Warschau en Frankfurt am Main, werd uitgevoerd door LOT Polish Airlines. Doordat deze vlucht te laat was gestart, zijn verzoekers in het hoofdgeding te laat aangekomen in Frankfurt am Main en hebben zij de aansluitende vlucht naar Malé, die door Lufthansa werd verzorgd, gemist. Zij bereikten hun eindbestemming Malé pas met een vertraging van meer dan 4 uur.
9
Verzoekers in het hoofdgeding hebben op grond van verordening nr. 261/2004 het Amtsgericht Frankfurt (rechter in eerste aanleg Frankfurt, Duitsland) verzocht om LOT Polish Airlines ertoe te veroordelen elk van hen een compensatie van 600 EUR te betalen, aangezien de afstand tussen Warschau en Malé meer dan 3 500 kilometer bedraagt, en tot vergoeding van hun advocatenkosten.
10
Bij vonnis van 29 april 2020 heeft die rechter deze vordering niet-ontvankelijk verklaard op grond dat hij, gelet op de bepalingen van verordening nr. 1215/2012, zoals uitgelegd door het Hof, niet bevoegd was om kennis te nemen van het geschil, aangezien noch de plaats van vertrek, noch de plaats van aankomst van de vlucht, zoals vastgelegd in de betrokken vervoersovereenkomst, in zijn rechtsgebied was gelegen.
11
Verzoekers in het hoofdgeding hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, het Landgericht Frankfurt am Main (rechter in tweede aanleg Frankfurt am Main, Duitsland). Volgens hen kan de rechter in eerste aanleg zijn internationale bevoegdheid baseren op artikel 7, punt 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012. De omstandigheid dat Warschau en Malé plaatsen van uitvoering zijn van de uit deze vervoersovereenkomst voortvloeiende verbintenis, sluit niet uit dat er andere plaatsen kunnen bestaan die ook kunnen worden aangemerkt als plaatsen van uitvoering van deze verbintenis in de zin van die bepaling.
12
De verwijzende rechter is van oordeel dat het Amtsgericht Frankfurt slechts internationaal bevoegd zou zijn krachtens artikel 7, punt 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012 om het aan hem voorgelegde geding te beslechten, indien de plaats van aankomst van het eerste segment van de betrokken vlucht, te weten Frankfurt am Main, kan worden aangemerkt als ‘plaats van uitvoering’ van de uit de betrokken vervoersovereenkomst voortvloeiende verbintenis.
13
Tegen deze achtergrond heeft het Landgericht Frankfurt am Main de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Moet artikel 7, punt 1, onder b), van verordening [nr. 1215/2012] aldus worden uitgelegd dat bij een vlucht die wordt gekenmerkt door één enkele bevestigde boeking voor de gehele reis en die is opgesplitst in twee of meer vluchten, de plaats van uitvoering in de zin van deze bepaling ook de plaats van aankomst van de eerste vlucht kan zijn, als de twee vluchten door verschillende luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd en de op grond van verordening [nr. 261/2004] ingestelde vordering tot compensatie voortvloeit uit de vertraging van de eerste vlucht en is gericht tegen de luchtvaartmaatschappij die de eerste vlucht uitvoert?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
14
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer — in het geval van een vlucht waarvoor één enkele, voor de gehele reis bevestigde boeking is gemaakt en die is opgesplitst in twee of meer vluchtsegmenten die door verschillende luchtvaartmaatschappijen worden verzorgd — een op grond van verordening nr. 261/2004 ingestelde vordering tot compensatie is gebaseerd op een door een laat vertrek veroorzaakte vertraging tijdens het eerste vluchtsegment en is gericht tegen de met dit eerste vluchtsegment belaste luchtvaartmaatschappij, de plaats van aankomst van deze eerste vlucht kan worden aangemerkt als ‘plaats van uitvoering’ in de zin van die bepaling.
15
Vooraf moet worden gepreciseerd dat de vordering in het hoofdgeding onder het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in de zin van artikel 7, punt 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012 valt. Met betrekking tot de uitlegging van artikel 5, punt 1, onder a), van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), die ook kan worden toegepast op de gelijkwaardige bewoordingen in artikel 7, punt 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012, heeft het Hof immers geoordeeld dat het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ mede ziet op de vordering tot compensatie wegens langdurige vertraging van rechtstreeks aansluitende vluchten die luchtreizigers op grond van verordening nr. 261/2004 instellen tegen de luchtvaartmaatschappij die de vlucht heeft uitgevoerd, maar niet de contractpartij van de betrokken luchtreiziger is (arrest van 7 maart 2018, flightright e.a., C-274/16, C-447/16 en C-448/16, EU:C:2018:160, punt 65), hetgeen in casu het geval is voor LOT Polish Airlines.
16
Volgens artikel 7, punt 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012 kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt. Voor de toepassing van deze bepaling preciseert artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van deze verordening dat, tenzij anders is overeengekomen, voor de verstrekking van diensten deze plaats de plaats in een lidstaat is waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden.
17
Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat ingeval de diensten in verschillende lidstaten worden verstrekt, onder ‘plaats van uitvoering’ in beginsel moet worden verstaan de plaats die de nauwste band tussen de betrokken overeenkomst en de bevoegde rechterlijke instantie verzekert, welke nauwste band in de regel aanwezig is op de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verstrekt. Deze plaats moet zo veel mogelijk uit de bepalingen van de overeenkomst zelf worden afgeleid (arrest van 7 maart 2018, flightright e.a., C-274/16, C-447/16 en C-448/16, EU:C:2018:160, punt 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
18
In dit verband heeft het Hof met betrekking tot een rechtstreekse vlucht tussen twee lidstaten die wordt uitgevoerd door de luchtvaartmaatschappij die contractpartij is van de betrokken passagier, geoordeeld dat de plaats van vertrek en de plaats van aankomst van het vliegtuig gelijkelijk moeten worden beschouwd als de plaatsen waar de diensten die het voorwerp van een luchtvervoersovereenkomst vormen, hoofdzakelijk worden verstrekt, zodat het gerecht dat op grond van artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 bevoegd is om kennis te nemen van een op deze vervoersovereenkomst en op verordening nr. 261/2004 gebaseerde vordering tot compensatie, naar keuze van de verzoeker het gerecht is in het rechtsgebied waarvan zich de plaats van vertrek of de plaats van aankomst van het vliegtuig bevindt, zoals die plaatsen in die overeenkomst zijn bepaald (zie in die zin arrest van 9 juli 2009, Rehder, C-204/08, EU:C:2009:439, punten 43 en 47).
19
In het verlengde van deze rechtspraak heeft het Hof met betrekking tot een vlucht met overstap, waarvoor één enkele, voor de gehele reis bevestigde boeking is gemaakt en die is opgesplitst in twee of meer vluchtsegmenten die door verschillende luchtvaartmaatschappijen worden verzorgd, ook geoordeeld dat de ‘plaats van uitvoering’ in de zin van die bepaling zowel de plaats van vertrek van het eerste vluchtsegment kan zijn (beschikking van 13 februari 2020, flightright, C-606/19, EU:C:2020:101, punt 36) als de plaats van aankomst van het tweede vluchtsegment (arrest van 7 maart 2018, flightright e.a., C-274/16, C-447/16 en C-448/16, EU:C:2018:160, punt 73), ongeacht of de op grond van verordening nr. 261/2004 ingestelde vordering tot compensatie gericht is tegen de met het betrokken vluchtsegment belaste luchtvaartmaatschappij dan wel tegen de contractpartij van de betrokken passagier, die niet deze luchtvaartmaatschappij is.
20
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de vordering tot compensatie uitsluitend is ingesteld omdat de vlucht te laat was gestart in de plaats van vertrek van het eerste segment van de vlucht waarop de in het hoofdgeding aan de orde zijnde luchtvervoersovereenkomst betrekking heeft. Deze plaats komt overeen met een van de plaatsen waar de diensten waarop die overeenkomst betrekking heeft hoofdzakelijk worden verstrekt, en waarborgt derhalve de nauwe band tussen die overeenkomst en het gerecht in het rechtsgebied waarvan die plaats zich bevindt, zoals vereist door de in artikel 7, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 vastgestelde bijzonderebevoegdheidsregels.
21
De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af of de plaats van landing van dit eerste vluchtsegment kan dienen ter fundering van zijn bevoegdheid op grond van artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012.
22
In dit verband moet worden opgemerkt dat, zoals in herinnering is gebracht in punt 17 van het onderhavige arrest, in het geval dat diensten op meerdere plaatsen in verschillende lidstaten moeten worden verstrekt, de plaats die de nauwste band verzekert tussen de betrokken overeenkomst en het bevoegde gerecht, met name de plaats is waar volgens die overeenkomst de dienst hoofdzakelijk moet worden verstrekt (zie in die zin arrest van 9 juli 2009, Rehder, C-204/08, EU:C:2009:439, punt 38).
23
Uit deze rechtspraak en in het bijzonder uit het gebruik van het woord ‘met name’ blijkt dat de plaatsen waar de diensten hoofdzakelijk worden verstrekt, namelijk de plaats van vertrek en de plaats van de eindbestemming van een vlucht, slechts voorbeelden zijn van plaatsen waarmee een dergelijke nauwe band kan bestaan. Het kan immers niet bij voorbaat worden uitgesloten dat, gelet op de specifieke voorwaarden van een luchtvervoersovereenkomst, andere diensten dan die welke op de plaats van het aanvankelijke vertrek en op de eindbestemming van een vlucht worden verricht, in voorkomend geval kunnen rechtvaardigen dat andere gerechten dan die binnen het rechtsgebied waarvan die plaatsen zich bevinden, te weten de gerechten van de plaats waar een overstap plaatsvindt, bevoegd zijn om kennis te nemen van een op basis van verordening nr. 261/2004 ingestelde vordering tot compensatie.
24
In casu geeft de verwijzende rechter niet aan welke onderdelen van de overeenkomst, met het oog op een nuttige procesinrichting, zouden kunnen onderbouwen dat er een voldoende nauwe band bestaat tussen de feiten van het hoofdgeding en zijn bevoegdheid. Bij gebreke van dergelijke aanwijzingen kan de ‘plaats van uitvoering’ in de zin van artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 dus de plaats van vertrek van het eerste vluchtsegment zijn, als een van de plaatsen waar de diensten waarop de luchtvervoersovereenkomst in het hoofdgeding betrekking heeft, hoofdzakelijk worden verstrekt.
25
Deze conclusie beantwoordt aan de in overweging 16 van verordening nr. 1215/2012 genoemde doelstellingen van nabijheid en goede rechtsbedeling, aangezien het Hof reeds heeft geoordeeld dat in het geval van een vlucht met overstap waarvoor één enkele, voor de gehele reis bevestigde boeking is gemaakt en die meerdere segmenten omvat, de plaats van vertrek van het eerste vluchtsegment waarborgt dat er een nauwe band is tussen de luchtvervoersovereenkomst en de bevoegde rechterlijke instantie, zoals door de in artikel 7, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 vastgestelde bijzonderebevoegdheidsregels wordt verlangd (zie in die zin beschikking van 13 februari 2020, flightright, C-606/19, EU:C:2020:101, punt 31).
26
Die conclusie is tevens in overeenstemming met het beginsel dat de bevoegdheidsregels van verordening nr. 1215/2012 voorzienbaar moeten zijn, aangezien op basis daarvan zowel de verzoekende als de verwerende partij kan weten dat de gerechten van de plaats van vertrek van het eerste segment, zoals die is opgenomen in de luchtvervoersovereenkomst, gerechten zijn waarbij op grond van verordening nr. 261/2004 een vordering tot compensatie kan worden ingesteld.
27
Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer — in het geval van een vlucht waarvoor één enkele, voor de gehele reis bevestigde boeking is gemaakt en die is opgesplitst in twee of meer vluchtsegmenten die door verschillende luchtvaartmaatschappijen worden verzorgd — een op grond van verordening nr. 261/2004 ingestelde vordering tot compensatie alleen is gebaseerd op een door een laat vertrek veroorzaakte vertraging tijdens het eerste vluchtsegment en is gericht tegen de met dit eerste vluchtsegment belaste luchtvaartmaatschappij, de plaats van aankomst van deze eerste vlucht niet kan worden aangemerkt als ‘plaats van uitvoering’ in de zin van die bepaling.
Kosten
28
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:
Artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer — in het geval van een vlucht waarvoor één enkele, voor de gehele reis bevestigde boeking is gemaakt en die is opgesplitst in twee of meer vluchtsegmenten die door verschillende luchtvaartmaatschappijen worden verzorgd — een op grond van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 ingestelde vordering tot compensatie alleen is gebaseerd op een door een laat vertrek veroorzaakte vertraging tijdens het eerste vluchtsegment en is gericht tegen de met dit eerste vluchtsegment belaste luchtvaartmaatschappij, de plaats van aankomst van deze eerste vlucht niet kan worden aangemerkt als ‘plaats van uitvoering’ in de zin van die bepaling.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑02‑2022