Rb. Oost-Nederland, 26-03-2013, nr. 08/700002-11
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5555
- Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
- Datum
26-03-2013
- Zaaknummer
08/700002-11
- LJN
BZ5555
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5555, Uitspraak, Rechtbank Oost-Nederland, 26‑03‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 26‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt tenlastegelegd valse aangifte te hebben gedaan van mensenhandel. Ook wordt de verdachte tenlastegelegd niet naar waarheid gegevens te hebben verstrekt in het kader van de vreemdelingenwet, dan wel een medewerker van de IND te hebben opgelicht. De rechtbank verklaard de dagvaarding met betrekking tot feit 2 primair nietig. Voor het in feit 1 en in feit 2 subsidiar tenlastegelegde wordt de verdachte vrijgesproken omdat de rechtbank de betrouwbaarheid en juistheid van de beschikbare bewijzen onvoldoende kan wegen. Objectief en onafhankelijk bewijsmateriaal ontbreekt. De rechtbank komt daardoor niet tot de overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De vordering van de benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Partij(en)
Rechtbank Oost-Nederland
Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/700002-11
Datum vonnis: 26 maart 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Oost-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] 1991 in [plaats] (Sovjetunie),
wonende in [woonplaats, adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 maart 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en dier raadsman mr.
- T.
Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een valse aangifte van mensenhandel heeft gedaan;
Feit 2: niet naar waarheid gegevens heeft verstrekt in het kader van de Vreemdelingenwet (primair), dan wel een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft opgelicht (subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
- 1.
zij op of omstreeks 21 februari 2010, althans in of omstreeks de periode van
21 februari 2010 tot en met 15 maart 2010 in de gemeente Hengelo (O)
en/althans in Nederland,
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat
feit niet was gepleegd,
immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van de
opsporingsambtena(a)r(en) van de Regiopolitie Twente, genaamd [verbalisant 1] en/of
[verbalisant 2] en/althans (een) (andere) opsporingsambtena(a)r(en) van de
Regiopolitie Twente, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van
mensenhandel;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 februari
- 2010.
tot en met 3 maart 2011 in de gemeente(n) Hengelo (O) en/of Zwolle,
en/althans/in elk geval (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen en/althans alleen,
(telkens) anders dan door valsheid in geschrift, (telkens) opzettelijk niet
naar waarheid één of meer gegevens heeft verstrekt aan (een) medewerker(s)
van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), zijnde degene(n) door wie of
door wiens tussenkomst een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een
- (verlenging)
verblijfsvergunning in het kader van de Vreemdelingenwet, werd
verleend,
immers heeft verdachte (telkens) onjuiste informatie met betrekking tot haar
persoon en/of afkomst verstrekt, zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den)
strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat
de verstrekte gegevens (telkens) van belang waren voor de vaststelling van
verdachtes of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel
voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 februari
- 2010.
tot en met 3 maart 2011 in de gemeente(n) Hengelo (O) en/of Zwolle
en/althans (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheidf en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een) medewerker(s) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
- (IND)
heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een (verlenging)
verblijfsvergunning in het kader van de Vreemdelingenwet, in elk geval van
enig goed,
hebbende verdachte en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid tegenover die medewerker(s)
van de IND een valse/onjuiste aangifte ter zake mensenhandel en/althans
onjuiste informatie met betrekking tot haar, verdachtes, afkomst en/of persoonverstrekt,
waardoor die IND (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren.
De door de politie district Twente als benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding dient volgens de officier van justitie integraal te worden toegewezen, met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel.
4. De voorvragen
De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat de dagvaarding met betrekking tot feit 2 primair nietig moet worden verklaard.
Aan verdachte is overtreding van artikel 227a Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd, - kort gezegd - het “anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar waarheid gegevens verstrekken”. De omschrijving van het feitelijk handelen van verdachte is in de tenlastelegging weergegeven door de zinsnede “immers heeft verdachte (telkens) onjuiste informatie met betrekking tot haar persoon en/of afkomst verstrekt….”. De rechtbank is van oordeel dat deze omschrijving niet voldoende duidelijk en specifiek is, nu in het verlengde daarvan niet is opgenomen waaruit die beweerdelijk onjuiste gegevens hebben bestaan. De dagvaarding voldoet daarmee niet aan de gestelde eisen van artikel 261 Wetboek van Strafvordering en dient om die reden wat betreft het onder 2 primair ten laste gelegde nietig te worden verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De feiten die niet ter discussie staan
De rechtbank constateert dat de onderstaande feiten bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan.
Feit 1
In de periode van 21 februari 2010 tot en met 15 maart 2010 wordt door verdachte bij de politie in Hengelo (O) aangifte gedaan van mensenhandel.
Feit 2
Aan verdachte is bij beschikking van Immigratie- en Naturalisatiedienst d.d. 24 februari 2010, een verblijfsvergunning verstrekt met ingang van 23 februari 2010.
5.2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie acht de door verdachte gedane aangifte van mensenhandel vals, omdat deze is gebaseerd op met de waarheid strijdige feiten en omstandigheden wat betreft de seksuele uitbuiting waaraan verdachte onderworpen zou zijn geweest. Nu de verblijfsvergunning van verdachte mede op basis hiervan aan verdachte is verstrekt, is deze vergunning ten onrechte afgegeven.
De verdediging stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat van bewuste misleiding van de politie door verdachte geen sprake is. Verdachte heeft geen valse aangifte gedaan en dient daarom van het onder 1 en daarmee impliciet ook van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 subsidiair is ten laste gelegd. Zij overweegt daartoe het volgende.
In het dossier bevindt zich het proces-verbaal van aangifte, nr. 2010015818-3, d.d. 23 februari 2010, 8 maart 2010, 9 maart 2010 en 15 maart 2010, van de regiopolitie Twente. Uit dat proces-verbaal blijkt dat verdachte zich op 22 februari 2010 in Hengelo (O) tot de politie heeft gewend om aangifte te doen van mensenhandel. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben aangeefster op bovengenoemde data gehoord over haar aangifte. In de kern komt de aangifte erop neer dat aangeefster samen met een begeleider, genaamd [begeleider], op 13 december 2009 per vliegtuig vanuit Armenië naar Nederland is gereisd, in de veronderstelling hier te gaan werken. Vanaf Schiphol is aangeefster samen met haar begeleider naar een woning vervoerd, waar aan haar slaapverwekkende medicijnen zijn toegediend. Als aangeefster weer bij bewustzijn komt, bevindt zij zich in een groot wit huis, waar zij vervolgens gedurende een tweetal maanden tegen haar wil wordt vastgehouden en seksueel wordt misbruikt door meerdere mannen. Op 21 februari 2010 weet aangeefster aan haar bewaking te ontsnappen, waarna vorenomschreven aangifte volgt.
Naar aanleiding van deze aangifte wordt door de regiopolitie Twente onder de naam Burlando een onderzoek opgestart naar mensenhandel, strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht.
Naarmate dat onderzoek vordert, rijzen er aan de hand van door de politie verkregen onderzoeksbevindingen, onder meer bestaande uit :
- -
verklaringen van getuigen in Nederland afgelegd door voornamelijk leden van de familie [familie];
- -
door rechtshulpverzoek verkregen verklaringen van getuigen in Armenië, waaronder de ouders en broer van aangeefster;
- -
door rechtshulpverzoek verkregen verklaring van een getuige in Duitsland genaamd [getuige 1];
- -
verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek;
- -
door rechtshulpverzoek verkregen informatie van autoriteiten uit Armenië, Italië en Duitsland;
- -
tapgesprekken en observaties,
steeds meer twijfels omtrent het waarheidsgehalte van de gedane aangifte, hetgeen bij verbalisanten uiteindelijk tot de conclusie leidt dat aangeefster een valse aangifte heeft gedaan.
De officier van justitie heeft deze conclusie overgenomen en besloten dat verdachte moest worden aangehouden voor het doen van een valse aangifte als bedoeld in artikel 188 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie op zijn minst voorbarig is.
In de kern komt het er op neer dat de rechtbank aan de hand van wettige bewijsmiddelen de vraag zal dienen te beantwoorden of verdachte naar waarheid heeft verklaard over haar gedwongen verblijf in het door haar beschreven “witte huis”.
In dat kader dient vooropgesteld te worden dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht, zonder dat hij van zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het door hem gekozen bewijsmateriaal in zijn uitspraak rekenschap hoeft af te leggen. In een aantal gevallen echter, ook indien de feitenrechter tot een vrijspraak komt, zal de feitenrechter zijn beslissing nader dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien het openbaar ministerie, zoals in deze zaak, ter zake de bewijsvoering een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen (vgl. HR 13 juni 2006, LJN AV8527). Die motiveringsplicht gaat echter niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130).
Met de officier van justitie constateert de rechtbank in dit verband dat op grond van de hiervoor beschreven onderzoeksbevindingen op onderdelen kritische kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de juistheid van de door verdachte verstrekte informatie omtrent haar persoonlijke omstandigheden, de situatie rondom de vlucht vanuit Armenië en aankomst in Nederland en het verblijf in het door haar beschreven witte huis. Zo blijkt uit door rechtshulp verkregen gegevens van een andere gezinssamenstelling en van een andere genoten opleiding dan door verdachte bij haar aangifte opgegeven. Ook herkent verdachte op een haar getoonde foto niet de persoon, die - zoals uit onderzoek is vastgesteld - haar vanuit Armenië begeleidde naar Nederland, en ook heeft niet deze persoon, zoals verdachte beweert, maar kennelijk zij zelf een visum voor deze reis geregeld. Verder heeft verdachte, in tegenstelling tot haar verklaring bij de politie, als reisbagage wel een koffer bij zich gehad. Bovendien is aan de hand van een analyse van mastgegevens niet kunnen worden vastgesteld dat de begeleidster onderweg naar het ziekenhuis werdgebeld, waardoor verdachte, zoals zij heeft verklaard, aan haar aandacht wist te ontsnappen.
Wat hier ook van zij, deze hiaten met betrekking tot de door verdachte gedane aangifte, dragen naar het oordeel van de rechtbank in objectieve zin in onvoldoende mate bij om de juistheid van het beweerdelijk gedwongen verblijf van verdachte in het witte huis te kunnen ontkrachten.
Dat geldt in gelijke mate voor de door de officier van justitie in het kader van de bewijsvoering opgevoerde Interpol informatie uit Armenië, verklaringen van getuigen en afgeluisterde telefoongesprekken, waaruit zou moeten blijken dat verdachte met het verhaal over de gedwongen prostitutie in het witte huis, slechts het werkelijke doel van haar komst naar Nederland, namelijk om hier te trouwen met [getuige 2], heeft willen verbloemen. Ook met betrekking tot deze getuigenverklaringen dient wat betreft het waarheidsgehalte de nodige behoedzaamheid te worden betracht, nu deze evenals de hiervoor bedoelde verklaring van verdachte, enkele discrepanties bevatten. Zo heeft de getuige [getuige 1] verklaard op de dag van aankomst van verdachte op Schiphol in het Armeens een telefoongesprek te hebben gevoerd met zijn ouders in Armenië, waardoor hij door een Armeense man - naar de rechtbank begrijpt de begeleider van verdachte - zou zijn gevraagd of er een koffer naar zijn adres gestuurd mocht worden. Onderzoek heeft echter aangetoond dat het beweerdelijke telefoongesprek niet is gevoerd. Opvallend is voorts dat de telefoon van de getuige [getuige 3] de dag voordat verdachte zich bij de politie in Hengelo meldt, wordt gepeild in het nabijgelegen Borne. De getuige [getuige 3] beweert echter daar nimmer te zijn geweest. Uit onderzoek is ook vastgesteld dat de getuigen [getuige 4] en haar zoon [getuige 2] vrij kort voor de komst van verdachte naar Nederland, in Armenië zijn geweest en gedurende dat verblijf voor een bedrag van € 3.775,= hebben gepind. Beide getuigen ontkennen evenwel geld te hebben gepind.
De getuige [getuige 2] zou blijkens zijn verklaring met de hiervoor genoemde [getuige 1] in contact zijn gekomen via chatgesprekken op het internet, waarbij zijn zuster [getuige 5] hem zou hebben geholpen bij het chatten. Laatstgenoemde, gehoord als getuige onder ede bij de rechter-commissaris, ontkent echter haar broer te hebben geholpen met chatten.
Behalve deze getuigenverklaringen dient ook de door de officier van justitie in het kader van haar bewijsvoering genoemde, uit Armenië afkomstige informatie van Interpol, waaruit zou moeten blijken dat verdachte naar Nederland zou zijn gekomen om hier in het huwelijk te treden, naar het oordeel van de rechtbank met de nodige terughoudendheid te worden bezien. Die informatie zou namelijk het resultaat zijn van een met de ouders van verdachte op 3 mei 2010 gevoerd “operationeel vraaggesprek”, terwijl betrokkenen, zoals de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangegeven, op dat moment niet wisten dat zij met politieambtenaren van doen hadden. De inhoud van deze informatie moet hierdoor als zodanig onvoldragen worden gekenmerkt, dat daaraan in het kader van de waarheidsvinding naar het oordeel van de rechtbank geen betekenis kan toekomen.
Het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de rechtbank de betrouwbaarheid en de juistheid van deze bewijsmiddelen onvoldoende kan wegen. Ander onafhankelijk en objectief bewijsmateriaal, bijvoorbeeld verkregen aan de hand van observaties en/of waarnemingen door onafhankelijke getuigen, op grond waarvan onomstotelijk kan worden vastgesteld dat verdachte zich in de door haar genoemde periode elders bevond en dat er aldus geen sprake is geweest van een gedwongen verblijf van verdachte in het door haar beschreven witte huis en daarmee van mensenhandel, ontbreken, of kunnen -voor zover aanwezig- op hun betrouwbaarheid en juistheid niet worden getoetst. Dit alles impliceert dat de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Nu niet bewezen kan worden dat van een valse en/of onjuiste aangifte van mensenhandel sprake is, is daarmee ook de grondslag aan de onder 2 subsidiair tenlastegelegde oplichting komen te ontvallen en dient verdachte ook van dat feit te worden vrijgesproken.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De schade van benadeelden
6.1
De vordering van de benadeelde partij
De rechtbank is van oordeel dat de politie district Twente, in de door haar ingediende vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat die vordering geen verdere bespreking behoeft, omdat verdachte van het aan die vordering ten grondslag liggende strafbare feit wordt vrijgesproken.
7. De beslissing
De rechtbank:
geldigheid dagvaarding
- -
verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze ziet op het daarin onder 2 primair
tenlastegelegde;
vrijspraak/bewezenverklaring
- -
verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
schadevergoeding
- -
bepaalt dat de benadeelde partij, de politie district Twente, niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. M.H. van der Lecq en
mr. B.J.T. Bouma, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. ter Haar, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2013.