ABRvS, 11-08-2010, nr. 200907866/1/H1
ECLI:NL:RVS:2010:BN3732
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-08-2010
- Zaaknummer
200907866/1/H1
- LJN
BN3732
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BN3732, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑08‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden besluiten van 4 juni 2008 heeft het college, voor zover hier van belang, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onder oplegging van dwangsommen gelast de garage, voor zover gesitueerd op het perceel [locatie a] respectievelijk het perceel [locatie b] te [plaats] (hierna: de percelen), terug te brengen en voorgoed te houden tot de maatvoering genoemd in bouwvergunning 16134, alsmede een scheidingswand van brandwerend materiaal aan te brengen op de erfgrens.
Partij(en)
200907866/1/H1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 september 2009 in zaken nrs. 09/1310, 09/1311 en 09/1314 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beemster.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 4 juni 2008 heeft het college, voor zover hier van belang, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onder oplegging van dwangsommen gelast de garage, voor zover gesitueerd op het perceel [locatie a] respectievelijk het perceel [locatie b] te [plaats] (hierna: de percelen), terug te brengen en voorgoed te houden tot de maatvoering genoemd in bouwvergunning 16134, alsmede een scheidingswand van brandwerend materiaal aan te brengen op de erfgrens.
Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant sub 2] bouwvergunning te verlenen voor het verwijderen van een scheidingswand in een bijgebouw (privé-garage) gesitueerd op de percelen.
Bij onderscheiden besluiten van 23 januari 2009 heeft het college het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de besluiten van 4 juni 2008 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 27 augustus 2008 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2009, verzonden op 14 september 2009, heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de onderscheiden besluiten van 23 januari 2009 en het besluit van 27 januari 2009 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 28 november 2009. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 21 oktober 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2010, waar het college, vertegenwoordigd door H.R. Nieman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Bij besluit van 22 februari 2000 heeft het college aan [appellant sub 2] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een privé garage met een maximale oppervlakte van 52 m2. In het aan dit besluit ten grondslag liggende bouwplan is de garage voor de ene helft gesitueerd op het perceel [locatie a] en voor de andere helft op het perceel [locatie b]. Het college heeft bij controles geconstateerd dat in afwijking van de verleende bouwvergunning een garage met een oppervlakte van 60 m2 is gebouwd en dat geen scheidingswand van brandwerend materiaal is aangebracht op de erfgrens tussen deze percelen. Hangende de bezwaarfase is de garage afgebroken.
2.2.
De hoger beroepen kunnen uitsluitend betrekking hebben op de vraag of de rechtbank de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de onderscheiden besluiten van 23 januari 2009 en het besluit van 27 januari 2009, waarbij hun bezwaren tegen de besluiten van 4 juni 2008 en 27 augustus 2008 niet-ontvankelijk zijn verklaard, terecht ongegrond heeft verklaard. De door het college bij besluit van 22 februari 2000 aan [appellant sub 2] verleende bouwvergunning is thans in rechte onaantastbaar. Hetgeen [appellant sub 1] daarover in hoger beroep heeft aangevoerd, kan derhalve niet meer aan de orde komen.
2.3.
De Afdeling volgt [appellant sub 1] voorts niet in haar betoog dat de rechtbank het door haar ingestelde beroep niet gevoegd heeft mogen behandelen met de door [appellant sub 2] ingestelde beroepen.
Ingevolge artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan de rechtbank zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling voegen en de behandeling van gevoegde zaken splitsen. Zoals hiervoor onder 2.1. is overwogen, is de garage in het aan het besluit van 22 februari 2000 ten grondslag liggende bouwplan gesitueerd op de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Aan de onderscheiden besluiten van 23 januari 2009 en het besluit van 27 januari 2009 heeft het college ten grondslag gelegd dat zij geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beslissing op de door hen gemaakte bezwaren, nu de garage in de bezwaarfase is afgebroken. Deze besluiten hebben derhalve betrekking op hetzelfde feitencomplex. Dat de garage deels op het perceel van [appellant sub 1] is gesitueerd en het college aan haar om die reden een afzonderlijke last onder dwangsom heeft opgelegd, staat niet aan gevoegde behandeling in de weg. Voorts is niet gebleken dat [appellant sub 1], zoals zij stelt, door voeging van de zaken in haar belangen is geschaad.
2.4.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de door hen tegen de besluiten van 4 juni 2008 en 27 augustus 2008 gemaakte bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voeren zij aan dat het college zich in de onderscheiden besluiten van 23 januari 2009 en het besluit van 27 januari 2009 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beslissing op de door hen gemaakte bezwaren, nu de garage in de bezwaarfase is afgebroken.
2.4.1.
De bij de onderscheiden besluiten van 4 juni 2008 door het college aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] opgelegde lasten hebben betrekking op het terug brengen en houden tot de vergunde maatvoering van de garage op de percelen, alsmede het aanbrengen van een scheidingswand van brandwerend materiaal op de erfgrens. Verder heeft de aanvraag om bouwvergunning van [appellant sub 2] van 17 juli 2008 betrekking op het verwijderen van een scheidingswand in de garage. Met deze aanvraag heeft hij beoogd de bestaande situatie te legaliseren. Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het college geweigerd de door [appellant sub 2] aangevraagde bouwvergunning te verlenen. Bij onderscheiden besluiten van 23 januari 2009 en het besluit van 27 januari 2009 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de besluiten van 4 juni 2008 respectievelijk het besluit van 27 augustus 2008 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de garage hangende de bezwaarfase geheel is afgebroken en aldus het belang bij een inhoudelijke beslissing over deze besluiten is komen te ontvallen. Met hun bezwaarschriften hadden zij immers tot doel de last te laten vervallen, de garage zoals deze reeds was gerealiseerd te behouden en de bestaande situatie te legaliseren, aldus het college.
2.4.2.
Hiermee kan de Afdeling zich niet verenigen. Het college is in zijn besluiten op bezwaar er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de omstandigheid dat de voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] belastende besluiten ter zake van het opleggen van een dwangsom effect hebben gehad, het belang van hen bij een beoordeling van de in bezwaar bestreden rechtmatigheid van deze besluiten niet wegneemt. Bij gebreke van een inhoudelijke beoordeling van de aangevoerde bezwaren kan niet worden uitgesloten dat deze gegrond hadden moeten worden verklaard en tot herroeping van de primaire besluiten hadden moeten leiden. In dat geval zou sprake zijn geweest van een onrechtmatig besluit, dat aanleiding had kunnen zijn om aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] schadevergoeding toe te kennen. De enkele omstandigheid dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de gehele garage hebben afgebroken, terwijl de opgelegde lasten slechts betrekking hadden op de afbraak van 8 m2 en het aanbrengen van een scheidingswand, maakt dit niet anders. Zij hebben in beroep ook schade gesteld. Deze bestaat uit de kosten wegens huur van vervangende ruimte ten behoeve van de stalling van motoren die voorheen in de garage waren ondergebracht. De rechtbank heeft een en ander niet onderkend en de beroepen reeds daarom ten onrechte ongegrond verklaard. Gelet op het voorgaande, wordt niet toegekomen aan hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd met betrekking tot het aan haar gerichte besluit van het college van 4 juni 2008.
2.5.
De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de onderscheiden besluiten van 23 januari 2009 en het besluit van 27 januari 2009 van het college alsnog gegrond verklaren. Die besluiten komen voor vernietiging in aanmerking.
2.6.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart de hoger beroepen gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 september 2009 in zaken nrs. 09/1310, 09/1311 en 09/1314;
- III.
verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
- IV.
vernietigt de onderscheiden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Beemster van 23 januari 2009, beiden met het kenmerk 0660, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beemster van 27 januari 2009, kenmerk ROV/RS 1647;
- V.
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Beemster aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 373,00 (zegge: driehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010
357-593.