Hof Den Haag, 14-05-2019, nr. 200.229.977/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:996
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
14-05-2019
- Zaaknummer
200.229.977/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:996, Uitspraak, Hof Den Haag, 14‑05‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1290, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 14‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Onverschuldigde betaling, betaling zonder rechtsgrond. Appellant vordert terugbetaling van door hem aan geïntimeerde betaalde facturen.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.229.977/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/496976 / HA ZA 15-1092
arrest van 14 mei 2019
inzake
1. [appellant 1] B.V.,
2. [appellant 2] B.V.,
3. [appellant 3] Holding B.V.,
alle gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1. [geïntimeerde 1], h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.
1. Het verloop van het geding
1.1
Bij exploot van 5 december 2017 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen tegen een tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 september 2017. [appellanten] hebben bij memorie van grieven acht grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, hun eis gewijzigd en producties overgelegd.
1.2
Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] de grieven bestreden en producties overgelegd.
1.3
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. Inleiding
2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten vastgesteld. [appellanten] klagen in grief 2 dat de rechtbank onder 2.6 ten onrechte heeft overwogen dat alle daar genoemde creditfacturen aan [appellant 2] waren gericht. Met grief 3 klagen zij dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld heeft dat creditering heeft plaatsgevonden ten bedrage van € 27.572,88 van de in deze procedure in het geschil zijnde (debet)facturen. Het hof zal hieronder rekening houden met deze grieven. Voor het overige zijn er tegen de feitenvaststelling geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- -
i) Geïntimeerde sub 2 (hierna: [geïntimeerde 2]) heeft werkzaamheden verricht in opdracht van [appellanten] De werkzaamheden hadden betrekking op het boeken en verwerken van de administratie en het samenstellen en opstellen van aangiften vennootschapsbelasting. De werkzaamheden werden feitelijk (voornamelijk) uitgevoerd door geïntimeerde sub 1 (hierna: [geïntimeerde 1])
- -
ii) [geïntimeerde 2] heeft aan appellante sub 1 (hierna: [appellant 1]) in 2012/2013 facturen verzonden van in totaal € 21.542,58 inclusief btw. Het gaat om de volgende facturen:
o Factuur 2012/006 van 21 mei 2012 € 1.041,25
o Factuur 2013/009 van 5 februari 2013 € 18.016,90
o Factuur 2013/053 van 3 juni 2013 € 1.512,50
o Factuur 2013/068 van 17 juli 2013 € 971,93
[appellant 1] heeft deze facturen voldaan.
( iii) [geïntimeerde 2] heeft aan appellante sub 2 (hierna: [appellant 2]) in 2012-2014 facturen verzonden van in totaal € 24.143,62 inclusief btw. Het gaat om de volgende facturen:
o Factuur 2012/004 van 21 mei 2012 € 16.422,-
o Factuur 2013/013 van 5 februari 2013 € 4.646,40
o Factuur 2013/069 van 17 juli 2013 € 1.943,87
o Factuur 2014/014 van 28 maart 2014 € 1.131,35
[appellant 2] heeft deze facturen voldaan.
( iv) [geïntimeerde 2] heeft aan appellante sub 3 (hierna: [appellant 3]) in 2012/2013 facturen verzonden van in totaal € 9.462,85 inclusief btw. Het gaat om de volgende facturen:
o Factuur 2012/010 van 21 mei 2012 € 1.041,25
o Factuur 2013/011 van 5 februari 2013 € 7.514,10
o Factuur 2013/066 van 17 juli 2013 € 907,50
[appellant 3] heeft deze facturen voldaan.
( v) [geïntimeerde 2] heeft in 2013/2014 in totaal een bedrag van € 27.572,88 gecrediteerd. Het gaat om de volgende facturen:
o Factuur 2013/037CR van 13 mei 2013 € 10.890,-
o Factuur 2013/043CR van 28 juni 2013 € 5.856,40
o Factuur 2013/044CR van 28 juni 2013 € 3.242,80
o Factuur 2013/045CR van 28 juni 2013 € 1.984,40
o Factuur 2013/046CR van 28 juni 2013 € 2.044,90
o Factuur 2014/015CR van 28 maart 2014 € 3.554,38
( vi) [appellant 1] heeft op 4 september 2015 conservatoir beslag laten leggen ten laste van [geïntimeerde 1] op onroerende zaken in Hellevoetsluis en Rotterdam.
2.3
In eerste aanleg hebben [appellanten] ter zake van de onder 2.2 (ii)-(iv) genoemde facturen terugbetaling van € 30.000,- door [geïntimeerden] gevorderd. Zij stellen dat partijen geen vaste prijsafspraak hebben gemaakt en dat [geïntimeerden] weigeren verantwoording af te leggen over de in rekening gebrachte uren. Volgens [appellanten] is sprake van onrechtmatig handelen. Er is veel meer dan het redelijke loon in rekening gebracht voor de door [geïntimeerde 2] verrichte werkzaamheden. Het teveel betaalde moeten [geïntimeerden] terugbetalen, aldus [appellanten]
2.4
[geïntimeerden] hebben de vordering van [appellanten] bestreden. Zij hebben aangevoerd dat zij alle gefactureerde werkzaamheden hebben verricht en dat zij conform de afspraken hebben gedeclareerd. Er werd deels op basis van uurtarief (€ 135,- per uur) gedeclareerd, deels op basis van een fixed fee. In reconventie hebben zij (voor zover thans nog van belang) de opheffing van de onder (vi) bedoelde conservatoire beslagen gevorderd.
2.5
De rechtbank heeft geoordeeld dat moet worden aangenomen dat partijen geen prijs zijn overeengekomen, zodat het loon op grond van art. 7:405 BW moet worden bepaald. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellanten] niets hebben overgelegd aan feitelijke informatie waaruit kan blijken welke werkzaamheden [geïntimeerde 1] heeft verricht, wat de omvang van die werkzaamheden is geweest en gedurende welk periode die werkzaamheden zijn verricht. Dit had van [appellanten] mogen worden verwacht gezien hun stelling dat zij teveel hebben betaald voor werkzaamheden die [geïntimeerde 1] heeft verricht. In het licht van het verweer van [geïntimeerden] is de conclusie dat [appellanten] niet aan hun stelplicht hebben voldaan. De vordering van [appellanten] wordt daarom afgewezen. De rechtbank heeft de reconventionele vordering tot opheffing van de beslagen toegewezen.
2.6
In hoger beroep hebben [appellanten] gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en dat het hof [geïntimeerden] hoofdelijk zal veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 45.577,72 exclusief btw, te verminderen met het redelijk loon voor het opmaken van de jaarstukken 2011 en het opmaken en indienen van de aangiften vennootschapsbelasting 2011, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en met veroordeling van [geïntimeerden] in de beslag- en proceskosten.
2.7
[geïntimeerden] concluderen tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vordering van [appellanten], met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
3. Beoordeling
3.1
Met grief 1 voeren [appellanten] aan dat alleen opdracht was verstrekt voor het samenstellen van de jaarstukken 2011 en voor het indienen van de aangiften vennootschapsbelasting 2011. [geïntimeerde 2] hebben echter ook gefactureerd voor werkzaamheden waarvoor [appellanten] geen opdracht hebben gegeven. Volgens [appellanten] hebben [geïntimeerde 2] aldus een bedrag van € 24.169,75 ten onrechte in rekening gebracht, welk bedrag zij onverschuldigd hebben betaald. Het gaat volgens [appellant 1] om de volgende facturen (nr. 27 memorie van grieven):
Factuur 2012/006 van 21 mei 2012 € 1.041,25
Factuur 2013/009 van 5 februari 2013 € 18.016,90 (deels)
Factuur 2013/068 van 17 juli 2013 € 971,93
Factuur 2012/004 van 21 mei 2012 € 16.422,-
Factuur 2013/069 van 17 juli 2013 € 1.943,87
Factuur 2012/010 van 21 mei 2012 € 1.041,25
Factuur 2013/011 van 5 februari 2013 € 7.514,10 (deels)
3.2
[appellanten] zijn verder van mening dat [geïntimeerde 2] te veel heeft gefactureerd voor de werkzaamheden waarvoor wel opdracht is gegeven, te weten het samenstellen van de jaarstukken 2011 en het indienen van de aangiften vennootschapsbelasting 2011. Volgens [appellanten] zou een uurtarief van € 62,50 voor deze werkzaamheden redelijk zijn geweest (nr. 8 memorie van grieven) en had het werk in 87 uur kunnen worden gedaan, in plaats van 338 uur (nr. 16 memorie van grieven). Bovendien moet [geïntimeerde 2] de gedeclareerde uren verantwoorden, aldus [appellanten] (grief 4). De rechtbank heeft, volgens [appellanten], miskend dat op [geïntimeerden] een verzwaarde stelplicht rust teneinde de gewerkte uren te verantwoorden en te specificeren (grief 5).
3.3
Het hof overweegt als volgt. Naar het hof begrijpt leggen [appellanten] in hoger beroep onverschuldigde betaling (en niet langer onrechtmatige daad) aan hun vordering ten grondslag. Zij vorderen immers geen schadevergoeding, maar terugbetaling van het (volgens hen) teveel betaalde bedrag. Dit geldt zowel voor de onder 3.1 genoemde facturen (waarvoor volgens hen geen grondslag voor betaling bestond), als voor de onder 3.2 bedoelde werkzaamheden (voor zover zij stellen dat zij te veel hebben betaald). Dit brengt mee dat [appellanten] dienen te stellen, en zo nodig bewijzen, dat zij het gevorderde bedrag onverschuldigd (zonder rechtsgrond) hebben betaald. [appellanten] hebben de facturen destijds zonder protest voldaan, en hebben zich pas veel later (in 2015) op het standpunt gesteld dat zij te veel hebben betaald. Onder die omstandigheden rust op [geïntimeerden] in beginsel niet de verplichting om (alsnog) de overeenkomsten van opdracht, een urenverantwoording en/of een urenspecificatie over te leggen, dan wel een eventuele prijsafspraak nader toe te lichten of te onderbouwen.
3.4
Voor de onder 3.1 genoemde facturen geldt dat [geïntimeerden] gemotiveerd hebben betwist dat zij deze facturen hebben verzonden zonder daarvoor werkzaamheden in opdracht van [appellanten] te hebben verricht. [appellanten] hebben deze stelling niet te bewijzen aangeboden. Voor de onder 3.2 bedoelde facturen geldt dat [appellanten] onvoldoende concreet hebben toegelicht waarom er te veel zou zijn gefactureerd, laat staan dat zij de omvang van hun vordering hebben gespecificeerd. De enkele omstandigheid dat hun huidige boekhouder (volgens hen) dezelfde werkzaamheden in minder uren zou kunnen doen en tegen een veel lager tarief, betekent nog niet dat de betaling van de (hogere) facturen van [geïntimeerde 2] zonder rechtsgrond was. De grieven 4 en 5 falen.
3.5
Ook grief 6 faalt. Anders dan [appellanten] aanvoeren, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat zij niets hebben overgelegd aan feitelijke informatie waaruit kan blijken welke werkzaamheden [geïntimeerde 1] heeft verricht. Het hof voegt hier aan toe dat de rechtbank klaarblijkelijk het oog had op feitelijke informatie waaruit zou kunnen blijken dat – zoals [appellanten] stellen – [geïntimeerde 1] minder werk heeft verricht dan waarvoor [geïntimeerde 2] heeft gefactureerd.
3.6
Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de door [geïntimeerden] gevoerde verweren steekhoudend zijn. Grief 7 behoeft geen afzonderlijke bespreking. Ook deze grief faalt.
3.7
Grief 8 klaagt over het toewijzen van de reconventionele vordering tot opheffing van de gelegde beslagen. Uit het vorenstaande volgt dat ook deze grief ongegrond is.
3.8
De slotsom is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak bepaald op € 1.952,- aan verschotten en € 1.391,- (tarief III, 1 punt) voor salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, M.D. Ruizeveld en G.C. de Heer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.