Rb. Rotterdam, 09-12-2009, nr. 330788 / HA ZA 09-1392
ECLI:NL:RBROT:2009:BL1019
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-12-2009
- Zaaknummer
330788 / HA ZA 09-1392
- LJN
BL1019
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2009:BL1019, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑12‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Ontbinding koop woning, inspanningsverplichting, matiging contractuele boete
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 330788 / HA ZA 09-1392
Uitspraak: 9 december 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Vlaardingen,
eiser,
advocaat mr. D.J. van de Weerdt,
- tegen -
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Vlaardingen,
gedaagden,
advocaat mr. F. Yildiz.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "[gedaagden]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 11 mei 2009 en de door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met productie;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 5 augustus 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de voorafgaand aan de comparitie van partijen door mr. Van de Weerdt per brief d.d. 23 september 2009 overgelegde productie;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [eiser] overgelegde fax d.d. 4 september 2009;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 22 oktober 2009.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1 Eind 2008 is tussen [eiser] als verkoper en [gedaagden] als kopers overeenstemming bereikt over de koop en verkoop van de onroerende zaak staande en gelegen te Vlaardingen aan de [adres] (hierna: de woning) tegen een koopsom van € 210.000,-.
2.2 De schriftelijke koopovereenkomst (hierna: de overeenkomst) is op 8 januari 2009 door [eiser] ondertekend en op 13 januari 2009 door [gedaagden], waarna [gedaagden] eveneens op 13 januari 2009 een afschrift van de overeenkomst hebben ontvangen.
2.3 De inhoud van de onder 2.2 bedoelde koopovereenkomst luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“artikel 4 Bankgarantie/waarborgsom
4.1. Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze uiterlijk op 13 februari 2009 een schriftelijke door een in Nederland gevestigde bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van € 21.000,00 (…).
4.2. In plaats van deze bankgarantie te stellen kan koper een waarborgsom storten ter hoogte van het in artikel 4.1 genoemde bedrag (…).
artikel 8 Hoofdelijkheid
(…)
Voor de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen zijn (ver)kopers hoofdelijk verbonden.(…)
artikel 10 Ingebrekestelling, ontbinding
10.1. Indien één van de partijen, na ingebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.
10.2. Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van € 21.000,00 (…) verbeuren (…).
(…)
artikel 16 Ontbindende voorwaarden
16.1. Deze overeenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
(…)
b. op 6 februari 2009 koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van € 231.000,00 (…) geen hypothecaire geldlening of het aanbod daartoe van een erkende geldverstrekkende instelling heeft verkregen (…).
c. op 6 februari 2009 koper geen met de aangevraagde hypothecaire geldlening corresponderende Nationale Hypotheek Garantie heeft verkregen.
16.3. Partijen verplichten zich over en weer al het redelijk mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde (…) financiering en/of Nationale Hypotheek Garantie (…) te verkrijgen.
De partij die de ontbinding inroept dient er zorg voor te dragen, dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op de 1e werkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen.
Deze mededeling dient goed gedocumenteerd te geschieden bij “aangetekende brief met bericht handtekening retour” of “telefaxbericht met verzendbevesting”. Alsdan zijn beide partijen van deze overeenkomst bevrijd. (…)”
2.4 Op 27 januari 2009 heeft de heer [X] van de Bene-Via Adviesgroep (hierna: [X]) namens [gedaagden] per e-mail aan Vlietlanden Makelaars doorgegeven dat [gedaagden] de aankoop wensen te annuleren. Deze e-mail luidt – voor zover van belang – als volgt:
“ (…)
Het spijt me om mede te delen, maar klanten maken gebruik van hun recht om 3 dagen na het overhandigen van de koopakte (hebben ze nog niet gehad) om de aankoop te annuleren. Ze hebben mij gisteren gebeld en hebben geen goed gevoel bij de aan te kopen woning en zien er vanaf.
(…)”
2.5 Op 27 januari 2009 is namens [gedaagden] per e-mail een beroep gedaan op de ontbindende voorwaarde zoals bedoeld onder artikel 16.1 onder b van de overeenkomst onder overlegging van stukken van de SNS Bank en van Fortis ASR dat de hypotheekaanvraag van [gedaagden] is afgewezen. De e-mail van [X] aan Vlietlanden Makelaars luidt – voor zover van belang – als volgt:
“ (…)
Excuses maar bijgaand de afwijzingen voor de [adres]. (…) Het is sowieso een moeilijke zaak en ze hebben een slecht BKR, maar hebben ook geen goed gevoel bij dit huis.
(…)”
In het overgelegde stuk van Fortis ASR staat vermeld dat de hypotheekaanvraag op 19 januari 2009 is geregistreerd, in behandeling is genomen en is afgewezen met als reden een negatief BKR. Tevens staat onder ‘overzicht benodigde bescheiden’ vermeld dat geen van de opgesomde documenten zijn ontvangen.
2.6 Op 2 en 3 februari 2009 heeft een mailwisseling plaatsgevonden tussen de heer Prins van Vlietlanden Makelaars (hierna: de makelaar van [eiser]) en [X]. De
e-mails luiden – voor zover van belang – als volgt:
Mail van 2 februari 2009 van de makelaar van [eiser] aan [X]:
“ (…)
Ik ga, namens de verkoper niet akkoord met de ontbinding van de koopovereenkomst.
Zeker nu ik vernomen heb, dat uw klant recent een koopovereenkomst gesloten heeft voor een andere woning in Vlaardingen met een koopsom van € 215.000,--k.k.
Als uw klant de financiering voor dit pand WEL rond kan krijgen, dan is beroep op ontbinding op leugenachtige gronden gebaseerd!
Ik adviseer uw klant deze koopovereenkomst NIET te ondertekenen, daar ik nakoming van de koopovereenkomst verlang!
(…)”
Reactie van [X] op 2 februari 2009 aan de makelaar van [eiser]:
“ (…)
De aanvragen zijn ook correct bij beide banken ingediend en helemaal niets verzwegen.
(…)”
Mail van 3 februari 2009 van de makelaar van [eiser] aan [X]:
“(…)
Uw klant heeft NIET het recht om een getekende koopovereenkomst, waarvan de bedenktijd reeds is verstreken, te ontbinden omdat zij een ander huis willen kopen.
Uw klant heeft een contractuele inspanningsverplichting om zijn uiterste best te doen een hypotheek te verkrijgen.
Daar uw klant niet voldoet aan de voorwaarden van een correcte ontbinding voldoet uw klant NIET aan zijn inspanningsverplichting.
Uw klant dient, ten minste, twee correcte hypotheekafwijzingen te overleggen.
(…)”
Reactie van [X] op 3 februari 2009 aan de makelaar van [eiser]:
“(…)
Beide banken geven aan dat de afwijzingen correct zijn, (…)”
Reactie van de makelaar van [eiser] van 3 februari 2009 aan [X]:
“(…)
De afwijzingen zijn NIET CORRECT!!!
Wij verlangen originele verklaringen, waarin het aangevraagde hypotheekbedrag vermeld wordt en de reden waarom de aanvraag afgewezen is.
(…)”
Reactie van [X] op 3 februari 2009 aan de makelaar van [eiser]:
“(…)
zowel SNS als FortisAsr wederom gebeld. De afwijzingen zoals doorgegeven zijn correct.
SNS wijst af op werkgever en FortisAsr op BKR.
(…)”
2.7 Een faxbericht van 4 februari 2009 van de makelaar van [eiser] gericht aan Van Driel Makelaardij luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…)
Bij deze verzoek ik u mij te bevestigen dat [gedaagden], bij u een woning gekocht hebben aan de [adres 2] voor een bedrag van
€ 215.000,-- K.K.
[gedaagden] hebben bij ons gekocht een woning aan de [adres] met een koopsom van € 220.000,--K.K.
[gedaagden] hebben een beroep op ontbinding gedaan in verband met het niet verkrijgen van de financiering.
Deze ontbinding is nog niet rechtsgeldig en derhalve verzoek ik u mij te bevestigen dat zij inmiddels op 3 februari 2009 een koopakte voor de [adres 2] hebben getekend.
(…)”
Op voornoemde fax staat de volgende handgeschreven mededeling:
“op 3 feb ’09 is de koopakte bij ons op kantoor getekend.
Met vriendelijke groet,
B.v.Velzen
Van Driel makelaardij
[handtekening]”
2.8 Bij brief van 5 februari 2009 hebben [gedaagden] aan de makelaar van [eiser] de afwijzingsbrieven voor de financiering van de woning van de SNS Bank en Fortis ASR toegezonden. De brief luidt – voor zover van belang – als volgt:
“ (…)
Wij hebben van twee hypotheekaanbieders, te weten Fortis ASR en SNS, op resp. 19.01.2009 en 21.01.2009 schriftelijk te horen gekregen dat wij geen hypotheek konden kunnen krijgen. Wij hebben u hiervan tijdig en juist bericht met het verzoek om de koopakte te ontbinden (zie bijlagen).
Na kennis te hebben genomen van de afwijzingen zijn wij gaan zoeken naar een andere woning. Het enkele feit dat een andere bank het nu wel goedkeurt is geen reden om ons te houden aan het huidige ontbonden koopakte.
(…) ”
De bijgevoegde afwijzingsbrief van Fortis ASR luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…)
Op 19-01-2009 heeft u een hypotheekaanvraag bij ons ingediend (…).
Wij kunnen deze aanvraag met het oog op het BKR-verleden (…) niet in behandeling nemen. Tevens (…) zijn de inkomens niet toereikend.
(…)”
2.9 Bij brief van 13 februari 2009, gestuurd naar het adres [adres 3], zijn [gedaagden] gesommeerd tot nakoming van de overeenkomst over te gaan. In deze brief staat:
“(…)
Langs deze weg stellen wij u in gebreke wegens het niet nakomen van uw contractuele verplichting.
Conform artikel 4 van de koopakte d.d. , diende u op uiterlijk 13 februari 2009 zorg te dragen voor een bankgarantie en/of waarborgsom.
Tot op heden heeft de notaris niets ontvangen.
Conform artikel 10 van de koopakte verlangen wij nakoming van artikel 4 en verzoeken wij u binnen 8 dagen vanaf heden zorgt te dragen voor deze bankgarantie.
Na deze 8 dagen kan verkoper conform artikel 10 (…) de overeenkomst ontbinden en terstond de boete opeisen.
(…)”
2.10 [gedaagden] hebben de bankgarantie niet gesteld en de waarborgsom niet gestort.
2.11 Bij brief van 23 februari 2009 aan [gedaagden], wederom gestuurd naar het adres [adres 3], is namens [eiser] onder gelijktijdige ontbinding van de overeenkomst aanspraak gemaakt op de contractuele boete van € 21.000,-.
2.12 [gedaagden] hebben niet gereageerd op voornoemde brieven van 13 en 23 februari 2009.
2.13 [gedaagden] hebben op enig moment een woning gekocht aan de [adres 2] voor € 215.000,-.
3 De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 21.000,-, de wettelijke rente vanaf 23 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, buitengerechtelijke kosten ad € 1.158,- en tot betaling van de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [gedaagden] zijn nalatig gebleven in de nakoming van de in artikel 4 van de overeenkomst neergelegde verplichting om uiterlijk op 13 februari 2009 voor een bedrag van € 21.000,- een bankgarantie te stellen of een waarborgsom in handen van de notaris te storten. [eiser] heeft vanwege die tekortkoming de overeenkomst conform artikel 10.1 van de koopovereenkomst op 23 februari 2009 ontbonden. Nu de overeenkomst op grond van een tekortkoming van [gedaagden] is ontbonden, zijn [gedaagden] als de nalatige partij de contractuele boete als bedoeld in artikel 10.2 van de overeenkomst ad
€ 21.000,- verschuldigd aan [eiser].
3.2 [eiser] maakt aanspraak op de wettelijke rente over voornoemd boetebedrag met ingang van 23 februari 2009.
3.3 [eiser] vordert buitengerechtelijke kosten, berekend volgens de uitgangspunten van het Rapport Voorwerk II op een bedrag van € 1.158,-. De raadsman van [eiser] heeft buitengerechtelijke werkzaamheden verricht bestaande uit het voeren van besprekingen, bestuderen van het dossier, verzamelen van kadastrale- en persoonsgegevens, voeren van telefoongesprekken en het verzorgen van correspondentie.
4 Het verweer
Het verweer strekt primair tot afwijzing en subsidiair tot matiging van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding.
[gedaagden] hebben daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 [gedaagden] hebben de overeenkomst ontbonden door inroeping van de ontbindende voorwaarde van artikel 16 lid 1 b van de overeenkomst. De ontbindende voorwaarde is tijdig en op correcte wijze conform artikel 16 van de overeenkomst ingeroepen. [gedaagden] hebben conform voornoemd artikel twee afwijzingen van financieringsaanvragen overgelegd binnen de termijn en daarmee hebben [gedaagden] voldaan aan hun inspanningsverplichting zoals bedoeld in artikel 16.3 van de overeenkomst. Het stond [gedaagden] vrij om na ontbinding van de overeenkomst een andere woning te kopen en een nieuwe financieringsaanvraag te doen.
4.2 Subsidiair doen [gedaagden] een beroep op matiging van het boetebedrag. Het is niet duidelijk in hoeverre [eiser] daadwerkelijk schade heeft geleden. Voorts hebben [gedaagden] inmiddels een nieuwe woning gekocht waarvoor de nodige kosten zijn gemaakt. [gedaagden] zijn financieel niet in staat een eventuele boete aan [eiser] te betalen. Het is in strijd met de redelijkheid en de billijkheid om het gehele boetebedrag toe te wijzen.
4.3 De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten dient te worden afgewezen. [eiser] heeft deze kosten niet onderbouwd. Er is slechts een brief gestuurd ter inleiding van de procedure door de raadsman van [eiser].
4.4 [gedaagden] hebben de brieven van 13 februari 2009 en 23 februari 2009 gestuurd naar het adres [adres 3] niet ontvangen. Zij waren sinds eind januari 2009 verhuisd naar een ander adres.
5 De beoordeling
5.1 Tussen partijen is in geschil of de overeenkomst door [gedaagden] is ontbonden door het inroepen van de ontbindende voorwaarde van artikel 16.1 sub b van de overeenkomst. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagden] de overeenkomst niet hebben ontbonden. [gedaagden] hebben zich in strijd met artikel 16.3 van de overeenkomst, onvoldoende ingespannen om financiering voor de woning te verkrijgen en daarom hebben zij de overeenkomst niet kunnen ontbinden door het inroepen van de ontbindende voorwaarde, aldus [eiser]. [gedaagden] hebben dit gemotiveerd betwist.
5.2 Op grond van artikel 16.3 van de overeenkomst waren [gedaagden] verplicht al het redelijk mogelijke te doen teneinde financiering voor de woning van [eiser] te verkrijgen. [eiser] en [gedaagden] hebben over de invulling van deze inspanningsverplichting in de overeenkomst of anderszins geen nadere afspraken gemaakt. Naar vaste jurisprudentie geldt dat een koper doorgaans al het redelijk mogelijke heeft gedaan als blijkt dat hij twee financieringsaanvragen heeft gedaan welke zijn afgewezen. Achtergrond hiervan is dat in het algemeen twee afwijzingen een redelijk beeld geven van de onmogelijkheid de financiering rond te krijgen en dat in redelijkheid niet van een koper kan worden verlangd, indien zijn financiële situatie de financiering niet toelaat, tegen beter weten in verder te zoeken naar financiering. Genoemd uitgangspunt in de jurisprudentie is niet bedoeld als instrument voor kopers om onder de koop van een – bij nader inzien ongewenste – woning uit te komen.
5.3 Tegen deze achtergrond en gelet op de navolgende omstandigheden van het geval, hebben [gedaagden] hun standpunt, dat zij al het redelijke hebben gedaan om de financiering voor het huis van [eiser] rond te krijgen voor 6 februari 2009, onvoldoende aannemelijk gemaakt.
5.4 Aanvankelijk is namens [gedaagden] in een e-mail van 27 januari 2009 aangegeven (naar later bleek ten onrechte, [gedaagden] hebben immers getekend voor ontvangst van de koopakte op 13 januari 2009) dat zij de koop wilden annuleren binnen 3 dagen na het overhandigen van de koopakte omdat zij deze nog niet ontvangen hadden en zij geen goed gevoel hadden bij de woning. Enkele uren later op dezelfde dag is namens [gedaagden] per e-mail een beroep gedaan op de ontbindende voorwaarde onder overlegging van twee afwijzingen van twee banken, onder de herhaalde mededeling dat [gedaagden] geen goed gevoel bij het huis hadden. De afwijzing van Fortis ASR is summier en niet voorzien van de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens, ook niet nadat de makelaar van [eiser] om meer informatie had verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de in dit verband overgelegde stukken onvoldoende overtuigend dat [gedaagden] al het redelijke hebben gedaan om bij deze bank financiering te verkrijgen.
5.5 [gedaagden] hebben daarna een ander huis gekocht voor € 215.000,-. Volgens [eiser] hebben zij dit huis al gekocht vóór 6 februari 2009 en hebben zij voor dit huis, dat vergelijkbaar is qua koopprijs, wel financiering verkregen. [eiser] heeft in dit verband onder meer verwezen naar de handgeschreven mededeling onder het onder 2.7 genoemde faxbericht van 4 februari 2009. [gedaagden] hebben erkend na de ontbinding van de overeenkomst met [eiser] een ander huis te hebben gekocht voor
€ 215.000,- en ook dat zij daarvoor wel financiering hebben verkregen. Zij hebben echter geen duidelijkheid verschaft over de datum van aankoop en de datum van het verkrijgen van de financiering. Ter comparitie heeft [gedaagde 1] hierover niets verklaard. [gedaagde 2] heeft hierover ter comparitie verklaard dat zij niet meer precies weet wanneer zij de nieuwe woning hebben gekocht. Het zou volgens haar rond 10 maart 2009 kunnen zijn geweest, maar ook op 3 februari 2009. Volgens [gedaagde 2] is de hypotheek voor het nieuwe huis aangevraagd een paar weken nadat zij de koopovereenkomst met [eiser] hadden ontbonden. Een exacte datum hebben [gedaagden] niet genoemd en evenmin zijn stukken overgelegd waaruit volgt wanneer de financiering is verkregen. De onbetwiste brief van [gedaagden] van 5 februari 2009 (zoals genoemd onder 2.8) houdt onder meer in: “Na kennis genomen te hebben van de afwijzingen zijn wij gaan zoeken naar een andere woning. Het enkele feit dat een andere bank het nu wel goedkeurt is geen reden om ons te houden aan het huidige ontbonden koopakte.” Hieruit leidt de rechtbank af, mede gelet op het gebrek aan concrete andere informatie op dit punt van [gedaagden], dat het nieuwe huis is gekocht vóór 6 februari 2009 en ook dat zij de financiering voor dat nieuwe huis vóór 6 februari 2009 gerealiseerd hadden.
5.6 Het ligt voorts in de rede dat, indien juist zou zijn dat [gedaagden] tevergeefs al het redelijk mogelijke hadden gedaan om financiering voor het huis van [eiser] te verkrijgen, zij vervolgens niet een huis zouden zoeken en kopen dat in dezelfde prijsklasse ligt, onder gelijkblijvende omstandigheden. [gedaagden] hebben geen aanvaardbare verklaring gegeven voor het feit dat zij kort na de gestelde ontbinding van de overeenkomst met [eiser] een huis in dezelfde prijsklasse hebben gekocht. Weliswaar heeft [gedaagde 2] ter comparitie aangevoerd dat [gedaagde 1] iets meer was gaan verdienen, maar gelet op het geschetste tijdsverloop, zou dat dan kennelijk al het geval zijn geweest vóór 6 februari 2009. Gelet op de op [gedaagden] rustende inspanningsverplichting zou dit juist aanleiding hebben moeten zijn voor het huis van [eiser] nogmaals financiering te zoeken. Gesteld noch gebleken is echter dat [gedaagden] in de periode tot 6 februari 2009 pogingen hebben ondernomen de financiering voor de woning van [eiser] bij een andere instelling rond te krijgen of hebben verzocht om verlenging van de termijn om de financiering alsnog te regelen.
5.7 [gedaagden] kunnen in redelijkheid niet aan [eiser] tegenwerpen dat zij bij het inroepen van de ontbindende voorwaarde en de aanvraag van de financiering voor de andere woning hebben vertrouwd op het advies van hun hypotheekadviseur. Het opvolgen van een dergelijk advies moet voor rekening en risico blijven van degenen die de adviseur hebben ingeschakeld, en dat zijn [gedaagden].
5.8 Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [gedaagden] onvoldoende onderbouwd hebben gesteld dat zij al het redelijk mogelijke hebben gedaan teneinde financiering voor de woning van [eiser] te verkrijgen. Hun verweer dat zij op die grond de overeenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden treft daarom geen doel. [gedaagden] waren derhalve gehouden om uiterlijk op 13 februari 2009 een bankgarantie te stellen of een waarborgsom te storten. Onweersproken staat vast dat zij dat niet hebben gedaan, ook niet nadat zij daartoe met de brief van 13 februari 2009 door [eiser] in gebreke waren gesteld, zodat [gedaagden] nalatig zijn gebleven in de nakoming van deze verplichting uit de overeenkomst. [eiser] heeft de overeenkomst met de brief van 23 februari 2009 derhalve rechtsgeldig ontbonden. Het verweer van [gedaagden] dat zij voornoemde brieven niet hebben ontvangen treft geen doel. [gedaagden] hebben, nadat zij waren verhuisd, nagelaten aan [eiser] – met wie zij nog in contact waren over het inroepen van de ontbindende voorwaarde – door te geven op welk adres zij bereikbaar waren. Gelet op deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat het voor risico van [gedaagden] behoort te komen dat de brieven hen niet hebben bereikt en dat de brieven worden geacht hun werking te hebben, zoals bedoeld in artikel 3:37 lid 3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [eiser] heeft in beginsel aanspraak op de contractuele boete.
5.9 [gedaagden] hebben subsidiair een beroep gedaan op matiging van de boete. De rechtbank dient bij de beoordeling van een verzoek tot matiging terughoudend te zijn. Voor matiging van de boete is ingevolge artikel 6:94 BW slechts plaats indien de billijkheid dit klaarblijke¬lijk eist. Daarbij moet volgens de Hoge Raad niet alleen gelet worden op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Aan de stelling van [gedaagden] dat onduidelijk is of [eiser] daadwerkelijk schade heeft geleden gaat de rechtbank voorbij. Ter comparitie heeft [eiser] onweersproken gesteld dat de woning nog steeds te koop staat en dat zijn maandlasten voor de woning € 800,- bedragen. [eiser] heeft derhalve daadwerkelijk schade geleden. Aannemelijk is geworden dat [gedaagden] in een moeilijke financiële situatie verkeren. [gedaagde 2] heeft ter comparitie onbetwist aangevoerd inmiddels in de ziektewet te zitten en daardoor in de maand niet rond te komen, waardoor zij elke maand geld van haar ouders moet lenen. Het opleggen van de gehele boete zou hen onredelijk zwaar raken. Ondanks het feit dat [eiser] op correcte wijze conform de overeenkomst heeft gehandeld, leiden voornoemde omstandigheden, in samenhang bezien, ertoe dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de boete zal worden gematigd. De rechtbank matigt de boete tot een bedrag van € 15.000,-.
5.10 De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal, als onweersproken, worden toegewezen vanaf 23 februari 2009.
5.11 Tegenover het door [gedaagden] gevoerde verweer dat zijdens [eiser] geen voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, lag het op de weg van [eiser] zijn vordering terzake nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten en evenmin voldoende uit de producties is gebleken dat er sprake is van verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zal de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
5.12 [gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5.13 De stelling van [eiser] dat [gedaagden] ingevolge artikel 8 van de overeenkomst hoofdelijk verbonden zijn voor de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, is door [gedaagden] niet weersproken. [gedaagden] zullen derhalve hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen.
6 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 23 februari 2009 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 485,- aan vast recht, op € 91,58 aan overige verschotten en op € 904,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink.
Uitgesproken in het openbaar.
2207/777