Hof Den Haag, 02-08-2022, nr. 200.310.466/01
ECLI:NL:GHDHA:2022:1803
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
02-08-2022
- Zaaknummer
200.310.466/01
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Goederenrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:1803, Uitspraak, Hof Den Haag, 02‑08‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:247
Uitspraak 02‑08‑2022
Inhoudsindicatie
In hoger beroep in de bodemprocedure aan de man toegedeelde onroerende zaak onder opschortende voorwaarde. Heeft de man aan die opschortende voorwaarde voldaan?
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer :200.310.466/01
Rolnummer rechtbank : C/09/627985/KG ZA 22-330
arrest van 2 augustus 2022 (bij vervroeging)
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Vane te Alphen aan den Rijn.
Het geding
De volgende processtukken zijn ingediend:
- -
het procesdossier uit de eerste aanleg;
- -
de appeldagvaarding, uitgebracht op 9 mei 2022, waarbij de man hoger beroep instelt en een grief richt tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 28 april 2022, hierna: het bestreden vonnis;
- -
de memorie van eis van de man, tevens akte overleggen producties (producties 1 tot en met 3);
- -
de memorie van antwoord van de vrouw, met bijgevoegd een productie (productie 35);
- -
de brief van de man van 8 juli 2022, ingekomen op diezelfde datum, met bijgevoegd de producties 4 tot en met 9.
Het verzoek van de man, de zaak als turbo spoedappel te behandelen, is afgewezen. Het verzoek de zaak als spoedappel te behandelen, is toegewezen.
De man heeft om een mondelinge behandeling verzocht. Deze is gehouden op 19 juli 2022.
Verschenen zijn: de man, met naast zijn procesadvocaat zijn advocaat mr. P. Obbeek, de vrouw en haar advocaat. Partijen hebben ieder pleitnotities overgelegd.
Korte weergave van de zaak
1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. In augustus 2018 zijn partijen uit elkaar gegaan. In een bodemprocedure hebben partijen een aantal geschilpunten ter beslissing aan de rechtbank voorgelegd betreffende de financiële afwikkeling van de beëindigde samenleving. Het grootste geschilpunt betrof de vraag, aan wie van partijen de woning moest worden toegedeeld, nu ieder van partijen de toedeling van deze woning aan zich wenste. Dit is de woning aan de [adres], zijnde de vrijstaande woning met garage, erf, ondergrond en verder toebehoren, kadastraal bekend [kadastrale gegevens] ter grootte van eenentwintig are en vijftig centiare.
Bij vonnis van 15 juli 2020, verbeterd bij vonnis van 9 september 2020, heeft de rechtbank Den Haag de woning aan de vrouw toegedeeld. De vrouw heeft vervolgens in een kort gedingprocedure, onder meer, gevorderd dat de man zijn medewerking zal verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw en tot ontruiming daarvan. Die vorderingen zijn toegewezen. De man heeft de woning op 15 maart 2021 verlaten. Op 17 maart 2021 is de woning aan de vrouw en haar huidige echtgenoot geleverd. De man had eerder, op 15 september 2020, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 juli 2020. Ook heeft de man hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding. Het hof heeft bij arrest van 7 december 2021 het vonnis van de rechtbank in de bodemzaak vernietigd met betrekking tot de woning en de woning alsnog aan de man toegedeeld, onder de opschortende voorwaarde dat de man uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van dit arrest de financiering van deze toedeling aan hem heeft gerealiseerd. Verder heeft het hof bepaald dat de man in overleg met de notaris zal zorgdragen voor de financiële afwikkeling van deze verdeling op de gebruikelijke wijze en dat de vrouw gehouden is medewerking te verlenen aan deze afwikkeling, onder andere door de aflossingsnota ter zake van haar eventuele hypothecaire financiering op te vragen bij haar hypothecaire financier. Voorts is bepaald dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld, onder de opschortende voorwaarde dat de man de financiering van de toedeling aan hem binnen de hiervoor gestelde termijn niet heeft gerealiseerd, terwijl de vrouw wel haar medewerking daaraan heeft verleend zoals hiervoor aangegeven. Ook het vonnis van de voorzieningenrechter is, op het door de man daartegen ingestelde hoger beroep, vernietigd.
2. Partijen verschillen van mening over de vraag of de opschortende voorwaarde in het arrest van het hof in de bodemzaak is vervuld, in die zin dat de man binnen de gestelde termijn de financiering van de toedeling aan hem heeft gerealiseerd. De man wenste de levering van de woning aan hem te realiseren en heeft daartoe een notaris benaderd. De vrouw heeft daarop een kort geding aanhangig gemaakt waarin zij, voor zover nu relevant, heeft gevorderd dat het de man wordt verboden om op grond van het arrest van het hof tot levering van (het aandeel van de vrouw in) de woning aan hem over te (laten) gaan.
Het bestreden vonnis, de vordering(en) en conclusie van partijen
3. De voorzieningenrechter heeft ter zitting van 28 april 2022 mondeling uitspraak gedaan en heeft deze weergegeven in een verkort vonnis. De schriftelijke uitwerking van het vonnis is op 14 mei 2022, dus na het door de man ingestelde hoger beroep, aan partijen verstrekt.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de man verboden om op grond van het arrest van het hof van 7 december 2021 tot levering van (het aandeel van de vrouw in) de woning aan hem over te (laten) gaan, op straffe van een dwangsom van € 200.000,-. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde, waaronder de vorderingen van de man in reconventie, zijn afgewezen.
4. De man vordert dat het hof:
- -
de vorderingen van de vrouw alsnog zal afwijzen, althans haar deze zal ontzeggen;
- -
primair: vervangende toestemming zal verlenen voor het leveren van de woning aan hem en zal bepalen dat de man ter zake van de levering een bedrag van € 478.294,69 aan de vrouw zal voldoen, onder de bepaling dat dit (het hof leest:) arrest in de plaats treedt van de van de vrouw benodigde wilsverklaring(en) voor levering, althans te bepalen dat het (het hof leest:) arrest op grond van artikel 3:300 Burgerlijk Wetboek (BW) dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is dan wel dat het (het hof leest:) arrest in de plaats treedt van de akte of deel daarvan zodat notaris A. Verrijp te Westland, zonder toestemming of medewerking van de vrouw, tot levering van de woning aan de man kan overgaan;
- -
subsidiair, indien en voor zover het hof het primair gevorderde niet toewijst, vervangende toestemming te verlenen voor het leveren van de woning aan de man en te bepalen dat de man ter zake de levering aan de vrouw een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag zal voldoen, onder bepaling dat dit (het hof leest:) arrest in de plaats treedt van de van de vrouw benodigde wilsverklaring(en) voor levering, althans te bepalen dat het (het hof leest:) arrest op grond van artikel 3:300 Burgerlijk Wetboek (BW) dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is dan wel dat het (het hof leest:) arrest in de plaats treedt van de akte of deel daarvan zodat notaris A. Verrijp te Westland, zonder toestemming of medewerking van de vrouw, tot levering van de woning aan de man kan overgaan;
- -
de vrouw zal veroordelen om de woning uiterlijk op het moment dat de notariële levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man, althans binnen tien werkdagen na het (het hof leest:) arrest te ontruimen en te verlaten met al de haren en het hunne en leeg ter beschikking te stellen van de man, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm en conform het bepaalde in artikel 555 en volgende juncto artikel 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
- -
de vrouw zal veroordelen in de kosten van hoger beroep en eerste aanleg.
5. De vrouw concludeert tot, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het niet-ontvankelijk verklaren van de man in zijn vorderingen, althans tot ontzegging aan hem van de vorderingen en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van de man in de kosten van het hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
Procesrechtelijke bezwaren
6. De man heeft één grief gericht tegen het bestreden vonnis, met een toelichting die in enkele onderdelen is weergegeven. De vrouw heeft twee procesrechtelijke bezwaren naar voren gebracht:
- -
de memorie van eis met producties dient buiten beschouwing te worden gelaten omdat deze in strijd is met de twee conclusieregel;
- -
de grief/grieven in hoger beroep voldoet/voldoen niet aan de daaraan te stellen eisen.
Het hof zal eerst deze twee bezwaren bespreken.
7. Het hof is van oordeel dat de memorie van eis dient te worden toegelaten. Met deze memorie heeft de man de zaak op de rolzitting waartegen de vrouw in hoger beroep is gedagvaard, aangebracht. De man heeft in deze memorie van eis geen nieuwe feiten en/of grieven naar voren gebracht. Hij heeft enkel drie producties overgelegd. Het hof is van oordeel dat dit niet in strijd is met de twee conclusieregel en zal het bezwaar van de vrouw verwerpen.
8. Het hof zal ook het tweede bezwaar van de vrouw passeren. Als grieven hebben te gelden alle gronden die een appellant aanvoert om te betogen dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd. Duidelijk moet blijken op welke gronden appellant meent dat de bestreden uitspraak onjuist is. Het hof is van oordeel dat de man in zijn grief en de toelichtingen daarop voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom hij het niet eens is met het bestreden vonnis. Er is dan ook geen grond om de man niet-ontvankelijk te verklaren omdat de grieven niet kenbaar zouden zijn. De wederpartij heeft zich daartegen behoorlijk kunnen verweren en heeft dat ook gedaan.
Inhoudelijke beoordeling; de geschilpunten
9. Partijen houdt verdeeld of de man de opschortende voorwaarde heeft vervuld, dat wil zeggen of de man binnen drie maanden na het arrest de financiering van de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem heeft gerealiseerd. Daarbij zijn de volgende geschilpunten van belang:
- -
moest de man aan de vrouw aantonen dat de financiering was gerealiseerd?
- -
welk bedrag dient de man aan de vrouw te betalen bij de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem?
- -
heeft de man voor dit te betalen bedrag de financiering tijdig gerealiseerd?
Meedelen of aantonen?
10. De man heeft aangevoerd dat hij wel degelijk tijdig de financiering van de woning heeft gerealiseerd en dat hij dit op 1 maart 2022 aan de vrouw heeft gemeld. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de voorwaarde voor toedeling aan de man zou omvatten dat de man aan haar moet aantonen dat hij de financiering heeft gerealiseerd maar dit standpunt is niet juist, aldus de man.
11. De vrouw meent dat de woning uitsluitend aan de man kan worden toegedeeld indien hij binnen drie maanden na het arrest heeft aangetoond dat hij een financiering van € 1.002.599,42 heeft verkregen. Dit heeft de man niet gedaan en daarom heeft de man niet aan de opschortende voorwaarde voor toebedeling aan hem voldaan.
12. Het hof overweegt als volgt. In het arrest van 7 december 2021 (rechtsoverweging 12) heeft het hof overwogen dat de vrouw, zodra de man haar heeft meegedeeld dat de financiering geheel is geregeld, moet meewerken aan de levering. Het hof heeft niet bepaald dat de man aan de vrouw moet aantonen dat hij de financiering heeft geregeld, enkel dat de man van deze realisering van de financiering mededeling moet doen aan de vrouw. Bovendien, indien de man deze financiering niet zou hebben geregeld, zou de notaris het aandeel van de vrouw in de woning niet aan de man kunnen leveren en alsdan zou de man niet aan de opschortende voorwaarde voor toedeling aan hem hebben voldaan.
Welk bedrag moet de man bij de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem voldoen?
13. De vraag is vervolgens welk bedrag de man bij de levering aan de vrouw moet betalen teneinde haar aandeel in de woning te verwerven. De man stelt zich op het standpunt dat hij bij de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem de helft van het bedrag van de waarde waartegen de woning aan hem zou worden toegedeeld, derhalve € 482.500,-, aan de vrouw moet voldoen.
14. Het hof is van oordeel dat dit standpunt niet juist is. Het hof heeft in het arrest van 7 december 2021 bepaald dat de woning (onder opschortende voorwaarde) aan de man wordt toegedeeld, tegen een waarde van € 965.000,-. Dit betekent niet dat de man daarom alleen de helft van die waarde aan de vrouw moet betalen. De levering van de woning aan de vrouw is met terugwerkende kracht komen te vervallen en daardoor zijn partijen gezamenlijk eigenaar van de woning gebleven. Ten tijde van de levering aan de vrouw rustten op de woning een drietal hypothecaire leningen, die door partijen gezamenlijk zijn aangegaan, maar die door de vrouw zijn afgelost. Het kan niet zo zijn dat een levering aan de man kan geschieden met een voorbijgaan aan de aflossing door de vrouw van die hypothecaire leningen. Het hof heeft in rechtsoverweging 12 bepaald: “Ter gelegenheid daarvan zal ook de eventuele hypothecaire financiering die de vrouw is aangegaan moeten worden afgewikkeld door voldoening van de vordering(en) van haar hypothecaire financier uit de gelden die zij van de man verkrijgt wegens onderbedeling.” Het hof heeft in het dictum bepaald dat de notaris zal zorgdragen voor de financiële afwikkeling van deze verdeling op de gebruikelijke wijze. Een verdeling op gebruikelijke wijze geschiedt door het aflossen dan wel verder als enige zorgdragen voor de hypothecaire leningen die er op dat moment waren en tegen de betaling van de alsdan resterende overwaarde.
15. De vrouw heeft betoogd dat de man een bedrag aan haar moet voldoen van € 1.002.599,42. Ook dit standpunt acht het hof niet juist. In dit bedrag zijn enkele posten begrepen die ter discussie staan. Het hof gaat daar hierna op in.
16. De vrouw heeft aangevoerd dat de man dan ook het door haar aan hem betaalde bedrag ter zake van overbedeling bij de levering van haar aandeel in de woning aan de man moet betalen. De vrouw heeft de veroordeling van de man tot terugbetaling van dit bedrag aan haar echter niet gevorderd, zodat daarvoor geen executoriale titel bestaat. Dit betekent dat het hof niet kan bepalen dat ook dit bedrag bij de levering aan haar moet worden betaald. Dit neemt niet weg dat de man wel gehouden zal zijn om dit bedrag aan de vrouw te betalen en hij er goed aan doet om dit ook zo snel mogelijk te doen en het ter zake hiervan niet op een procedure laat aankomen.
17. De vrouw stelt dat de man ook de bemiddelings-, notaris- en transport- en taxatiekosten aan haar moet betalen ten bedrage van € 6.245,-. De man heeft betwist dat hij dit bedrag moet financieren. Het hof is van oordeel dat dit bedrag in elk geval niet is inbegrepen in het bedrag waarvoor de man een financiering diende te verkrijgen.
18. Evenmin valt onder het door de man te financieren bedrag een bedrag te scharen van € 21.770,56, zijnde de helft van de eigenaarslasten met ingang van 18 maart 2021. Ook van dit bedrag heeft de man de verschuldigdheid betwist. Het hof is van oordeel dat dit bedrag niet is inbegrepen bij het bedrag dat de man ter gelegenheid van de levering aan de vrouw moet betalen.
19. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat de man ter gelegenheid van de levering van de woning aan hem aan de vrouw zal moeten voldoen:
- -
het bedrag van de drie door de vrouw afgeloste, onder hypothecair verband aangegane, leningen; deze bedragen: € 376.074,64 + € 30.225,- + € 121.176,08, derhalve in totaal € 527.475,72. Daarop moet een bedrag in mindering worden gebracht van € 15.112,50, omdat het arrest van het hof van 7 december 2021 voor de betaling door de man aan de vrouw van dit bedrag al een executoriale titel verschaft. Het hof heeft immers afzonderlijk bepaald dat de man dit bedrag aan de vrouw moet betalen. Het totale door de man te betalen bedrag in verband met de toen uitstaande schulden onder hypothecaire verband komt dan uit op € 512.363,22;
- -
de helft van de overwaarde: (€ 965.000,- - € 527.475,72) : 2 = € 218.762,14.
20. De conclusie is dat de man ter gelegenheid van de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem in staat moet zijn (geweest) een bedrag van € 731.125,36 te financieren. De vraag die vervolgens voorligt is of de man de financiering van dit bedrag tijdig heeft gerealiseerd.
Heeft de man tijdig voldaan aan de opschortende voorwaarde?
21. De man heeft bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie in eerste aanleg, een door hem en zijn partner ondertekende offerte overgelegd van de ABN AMRO bank ten bedrage van € 743.000,00, bestaande uit vijf leningdelen. De man heeft in de appeldagvaarding aangevoerd dat hij de financiering voor de toedeling heeft gerealiseerd op 9 februari 2022 door ondertekening en retourzending van het aanbod tot het verstrekken van een lening door de ABN AMRO bank. De man heeft daarbij verwezen naar de door hem in eerste aanleg overgelegde productie, waarmee vaststaat dat hij het aandeel in de woning van de vrouw krijgt toegedeeld, aldus de man.
22. De vrouw voert aan dat dit niet het geval is omdat de man niet binnen drie maanden na het arrest een ondertekende financieringsovereenkomst of offerte heeft overgelegd waaruit blijkt dat de man een bedrag van € 1.002.599,42 heeft gefinancierd.
23. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, is het hof van oordeel dat de man ter gelegenheid van de levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem een bedrag van € 731.125,36 moet kunnen voldoen. De man heeft in eerste aanleg, door het overleggen van de offerte, aangetoond dat hij (tijdig) een financiering voor dit bedrag heeft verkregen. Dat in de offerte iets is weggelakt maakt niet dat de man dit niet heeft aangetoond. De essentie: de man kan een financiering verkrijgen voor een bedrag van € 743.000,-, met vermelding van de leningdelen, staat er in. Met het oordeel van de voorzieningenrechter, dat gesteld noch gebleken is dat de man tijdig een financiering heeft gerealiseerd voor een aanzienlijk hoger bedrag dan € 478.294,69, kan het hof zich dan ook niet verenigen.
24. Het hof is daarom van oordeel dat de man tijdig de financiering heeft gerealiseerd van het aan de vrouw in verband met de levering aan hem van haar aandeel in de woning uit te keren geldbedrag en dat daarmee vaststaat dat de vrouw haar aandeel aan de man moet leveren.
25. Dit betekent dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van de vrouw alsnog zal worden afgewezen.
26. De man vordert nu, gelijk hij in eerste aanleg ook heeft gedaan, dat het arrest op grond van artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is. De vrouw heeft aangevoerd dat de vordering tot het verkrijgen van vervangende toestemming (meer subsidiair) uitsluitend kan worden toegewezen tegen betaling van een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag.
27. Nu het hof het bedrag heeft bepaald dat de man ter gelegenheid van en vanwege de levering aan de vrouw moet voldoen, zal de vordering van de man worden toegewezen.
28. De vrouw heeft verder nog gevorderd, indien het hof het bestreden vonnis niet zal bekrachtigen, dat het hof een termijn van twee maanden zal bepalen waarbinnen zij met haar gezin de woning zal hebben te verlaten.
29. Het hof is van oordeel dat, nu er veel discussie tussen partijen is geweest over het bedrag dat de man verschuldigd zou zijn en over de uitleg van het arrest, er gronden zijn om de vrouw nog twee maanden te gunnen na betekening van dit arrest om de woning te ontruimen. Dit betekent dat de man niet eerder dan twee maanden na de betekening van dit arrest (het aandeel van de vrouw in) de woning aan hem kan doen leveren. Het hof zal daarom als hierna te melden beslissen.
Bewijsaanbod
30. Het hof gaat aan het bewijsaanbod van de vrouw voorbij. In kort geding is geen plaats voor bewijslevering en bovendien is het aanbod van de vrouw niet gespecificeerd en voldoet daarmee niet aan de in hoger beroep aan een bewijsaanbod te stellen eisen.
Proceskosten
31. Het hof is van oordeel dat de proceskosten tussen partijen, ook in hoger beroep moeten worden gecompenseerd. Het hof ziet daartoe aanleiding nu partijen voormalige levensgezellen zijn en acht geen gronden aanwezig om een van de partijen in de kosten van de procedure te veroordelen, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de vrouw alsnog af;
bepaalt dat, indien de vrouw na het verstrijken van een termijn van twee maanden na betekening van dit arrest niet meewerkt aan de levering aan de man van haar aandeel in de woning aan de [adres], zijnde de vrijstaande woning met garage, erf, ondergrond en verder toebehoren, kadastraal bekend [kadastrale gegevens] ter grootte van eenentwintig are en vijftig centiare, aan de man vervangende toestemming wordt verleend om zonder de medewerking van de vrouw de levering van de woning te bewerkstelligen, onder de bepaling dat dit arrest op grond van artikel 3:300 Burgerlijk Wetboek (BW) dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van de rechtshandeling waartoe de vrouw gehouden is, dan wel het arrest in de plaats treedt van de akte of een deel daarvan, zodat de notaris zonder toestemming en medewerking van de vrouw tot levering van de woning aan de man kan overgaan;
veroordeelt de vrouw om binnen twee maanden na betekening van dit arrest de hiervoor genoemde woning te ontruimen en te verlaten met al de haren en deze leeg ter beschikking te stellen aan de man en niet verder te betreden, anders dan met toestemming van de man;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover dit ziet op de compensatie van de proceskosten;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A. van Kempen, E.A. Mink en J. van der Hoeven en
is op 2 augustus 2022 ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.