JAR 2018/223
Oordeel hof inhoudende dat werkgever aan stelplicht (art. 7:660 BW) heeft voldaan niet onbegrijpelijk; cassatieberoep verworpen ex art. 81 RO.
HR 29-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:1026
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29 juni 2018
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, M.J. Kroeze
- Zaaknummer
17/00253
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht (V)
Burgerlijk procesrecht / Cassatie
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:1026, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑06‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:701, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2018
ECLI:NL:HR:2017:1013, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑06‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:341, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2017
- Wetingang
Art. 81 lid 1 RO; art. 7:661 BW
Essentie
Werkneemster is in 1975 bij werkgever in dienst getreden. Eind 2011 merkte werkgever dat de inventaris waarvoor werkneemster verantwoordelijk was onregelmatigheden vertoonde. Naar aanleiding daarvan heeft werkgever onderzoek laten verrichten, waaruit bleek dat werkneemster in de periode 2007-2012 zonder toestemming vermogen aan de onderneming heeft onttrokken of heeft onthouden. Eind 2012 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden beëindigd. In eerste aanleg heeft werkgever gevorderd om werkneemster te veroordelen aan werkgever Afl. 1.083.996,08 met wettelijke rente te betalen. Deze vordering is toegewezen, waarna werkneemster hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat werkneemster Afl. 175.731,25 plus rente aan werkgever ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.