Rb. Utrecht, 10-12-2012, nr. 16/710620-11 [P]
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY5595, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
10-12-2012
- Zaaknummer
16/710620-11 [P]
- LJN
BY5595
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY5595, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 10‑12‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2018:236, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
VR 2013/7
Gst. 2013/23 met annotatie van A.E. van Rooij
SR-Updates.nl 2013-0081
Uitspraak 10‑12‑2012
Inhoudsindicatie
<strong>Gemeente Stichtse Vecht schuldig aan dodelijk motorongevalstrong> Een dodelijk ongeval dat op 31maart 2009 aan de Nieuweweg in Tienhoven plaatsvond is te wijten aan de schuld van de gemeente Stichtse Vecht. Dat heeft de rechtbank in Utrecht maandag geoordeeld. Een motorrijdster en haar passagier kwamen ten val toen ze over hobbels in de weg reden en verongelukten, omdat zij onder een tegemoetkomende wagen terecht kwamen. De gemeente kreeg een boete opgelegd van 22.500 euro, waarvan 7.500 voorwaardelijk. De gemeente was al vóór 2009 door buurtbewoners gewaarschuwd over de hobbels. Op 1 maart 2009 vond daarnaast op dezelfde weg een ongeval plaats, waarbij een motorrijder viel. De gemeente heeft de weg toen wel gemeten, maar die meting is verkeerd uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente na begin maart 2009 verkeersmaatregelen had kunnen en moeten nemen om aan de verkeersonveilige situatie een einde te maken of het gevaar te beperken, door het gevaarlijke weggedeelte af te zetten, of direct bij de hobbels een waarschuwing te plaatsen of een toereikende snelheidsbeperking in te stellen. Dit is niet gebeurd. De dood van motorrijdsters is naar het oordeel van de rechtbank een gevolg van de nalatigheid van de gemeente. <strong>Juridisch probleemstrong> Bij de vervolging speelde nog een ingewikkeld juridisch probleem: lagere overheden kunnen niet vervolgd worden voor werkzaamheden die ze doen of nalaten die “puur”, uitsluitend, overheidstaak zijn. Ze kunnen alleen vervolgd worden voor dingen die ook door derden kunnen worden gedaan of nagelaten. Het is wel duidelijk dat derden op dezelfde manier als de gemeente hadden kunnen besluiten om direct tijdelijke verkeersmaatregelen te nemen, zoals het plaatsen van een bord met 30 km, een afzetting of een duidelijke waarschuwing bij de hobbels. Het is niet helemaal duidelijk of ook derden op dezelfde manier hadden kunnen besluiten tot het egaliseren van de weg. De rechtbank spreekt daarom van dit onderdeel vrij. De rechtbank vond het niet nodig om dit precies uit te zoeken omdat de schuld toch al vastgesteld is met het nalaten van verkeersmaatregelen en omdat het verband tussen nalaten en ongeval hier minder duidelijk is: als de gemeente zo snel mogelijk na 1 maart 2009 egalisatie van de weg had ingepland of opgedragen, is nog niet zeker dat dit voor 31 maart 2009 al gereed was geweest.
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710620-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 december 2012
in de strafzaak tegen
Gemeente Stichtse Vecht,
Zetelend te (3601 GR) Maarssen, Endelhovenlaan 1.
Raadsman mr. G.J.K. Elsen, advocaat te ’s-Gravenhage.
1 De verdachte
Ten tijde van het ten laste gelegde ongeval d.d. 31 maart 2009 viel de pleegplaats, zijnde de Nieuweweg, onder de gemeente Maarssen. Inmiddels is deze gemeente opgegaan in de nieuw gevormde gemeente Stichtse Vecht (verder ook te noemen: de Gemeente). De maatschappelijke realiteit - die er op neer komt dat de gemeente Stichtse Vecht de volledige rechtsopvolger is van de gemeente Maarssen - heeft tot gevolg dat de gemeente Stichtse Vecht vervolgd kan worden voor feiten begaan ten tijde van het nog bestaan van de gemeente Maarssen. In dit strafgeding is dit feit onbetwist.
2 Onderzoek van de zaak
Op 12 juli 2012 is door de Gemeente een bezwaarschrift op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend. Dit bezwaarschrift richtte zich tegen de op 11 juli 2012 aan de Gemeente betekende dagvaarding onder bovenvermeld parketnummer. De vraag die toen voorlag was of de Gemeente strafrechtelijk vervolgd kan worden voor de in de tenlastelegging omschreven gedragingen of dat haar ten aanzien van die gedragingen immuniteit toekomt. De rechtbank heeft bij beschikking van 10 oktober 2012 beslist dat de gemeente ter zake de tenlastegelegde gedragingen geen immuniteit toekomt en heeft het bezwaarschrift tegen de dagvaarding ongegrond verklaard.
De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De Gemeente is tijdens de terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Goris, als jurist werkzaam bij de gemeente Stichtse Vecht.
3 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de Gemeente:
schuld heeft aan het ongeval dat op 31 maart 2009 op de Nieuweweg heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden
4 De voorvragen
4.1 Geldigheid van de dagvaardig.
De rechtbank is van oordeel dat dagvaarding geldig is.
4.2 Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van het ten laste gelegde feit.
4.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
4.3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde gedragingen het verwijt inhouden dat de Gemeente in het kader van haar taak als wegbeheerder niet heeft besloten feitelijke onderhoud aan de Nieuweweg te (doen) plegen en/of passende verkeersmaatregelen te (doen) nemen. Deze gedragingen kunnen volgens de verdediging niet anders dan door een gemeente, als overheidslichaam, worden verricht, zodat de Gemeente ter zake strafrechtelijke immuniteit toekomt. De officier van justitie dient volgens de verdediging derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging. Deze conclusie wordt volgens de verdediging onder meer ondersteund door de (nadere) invulling die de Hoge Raad in zijn arrest van 6 januari 1998 aan de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen heeft gegeven, ook wel aangeduid als het “Pikmeer II-criterium ”.
4.3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het “nalaten” dat in de tenlastelegging is omschreven ziet op het feitelijk gedrag van de Gemeente, te weten het niet uitvoeren van voldoende onderhoud aan de Nieuweweg en/of het niet nemen van voldoende verkeersmaatregelen. Om dat nalaten respectievelijk die feitelijke gedraging gaat het volgens de officier van justitie in de onderhavige strafzaak. In het licht hiervan en gegeven het feit dat het feitelijke onderhoud aan de weg (of het nalaten daarvan) en/of het nemen van verkeersmaatregelen (of het nalaten daarvan) ook door derden (niet openbare lichamen) kan/kunnen worden verricht, is de gemeente - met in achtneming van het door de Hoge Raad geformuleerde Pikmeer II-criterium - volgens de officier van justitie vervolgbaar. Het verweer strekkende tot het niet ontvankelijk verklaren van de officier van justitie dient volgens de officier van justitie dan ook te worden verworpen.
4.3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of de Gemeente immuniteit toekomt weliswaar in de bezwaarschriftprocedure aan de orde is geweest, maar dat toen sprake is geweest van een marginale toetsing. In het licht hiervan en gegeven het feit dat in het kader van deze strafzaak het verweer is herhaald dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging, dient de vraag over de immuniteit thans in volle omvang te worden getoetst. De rechtbank is echter van oordeel dat deze vraag pas beantwoord kan worden op het moment dat duidelijk is wat heeft plaatsgevonden, wat de daadwerkelijke rol van de Gemeente daarin is geweest en hoe het verwijt dat de officier van justitie aan de Gemeente maakt moet worden begrepen. De rechtbank zal hierop in het navolgende ingaan.
4.4 Schorsing van de vervolging
De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn voor schorsing der vervolging.
5 De beoordeling van het bewijs
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen aan de Gemeente ten laste is gelegd, in die zin dat sprake is geweest van aanmerkelijke onvoorzichtigheid als gevolg waarvan twee mensen zijn overleden. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van deze stelling erop gewezen dat er een causaal verband bestaat tussen het overlijden van de slachtoffers en het verkeersongeval en dat zo’n verband ook bestaat tussen het verkeersongeval en de slechte staat van het wegdek van de Nieuweweg. Het ongeval valt volgens de officier van justitie toe te rekenen aan de Gemeente, omdat de slechte staat van het wegdek voortvloeit uit het het niet plegen van onderhoud danwel omdat, gegeven het slechte wegdek, is afgezien van het nemen van voldoende maatregelen om te voorkomen dat - met gevaarlijke snelheid - over het slechte wegdek gereden werd.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ervoor gekozen om met betrekking tot de bewijsvraag geen specifieke verweren - met daaraan verbonden conclusies - te voeren. De verdediging is wel ingegaan op de door de politie en door de Gemeente verrichte metingen van de (hoogte van de) vijf hobbels op het wegdek van de Nieuweweg, respectievelijk de uitgevoerde inspecties en op hetgeen deskundige Groenendijk daarover heeft verklaard. Ook is besproken welke acties de Gemeente in het kader van het wegbeheer met betrekking tot de Nieuweweg heeft genomen. Vervolgens is ingegaan op hetgeen door de politie en door deskundige Fitters is geconcludeerd ter zake het ongeval en de (mogelijke) oorzaken daarvan.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
5.3.1 Vaststaande en niet betwiste feiten en omstandigheden
5.3.1.1 Het ongeval
Op dinsdag 31 maart 2009, omstreeks 15.55 uur, vond bij daglicht en droog weer een ongeval plaats op de Nieuweweg te Maarssen, waarbij een motorfiets ten val is gekomen. Deze kwam hierdoor frontaal in botsing met een tegemoetkomende bedrijfsauto met oplegger. Bij dit ongeval kwamen de twee op de motorfiets zittende jonge vrouwen om het leven. De bestuurster, [slachtoffer 1], overleed ter plaatse (ten gevolge van een hoog energetisch trauma ) en [slachtoffer 2], als bijrijder gezeten op de motorfiets, overleed enkele uren later (ten gevolge van uitgebreid bloedverlies, breuken van bekken, ribben en gelaat ) in het ziekenhuis aan haar bij het ongeval opgelopen verwondingen.
Uit onderzoek naar de verongelukte motorfiets bleek dat deze voor zover men kon nagaan in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud verkeerde en geen gebreken vertoonde.
Datzelfde gold voor de bedrijfsauto met oplegger.
[slachtoffer 1] was een ervaren motorrijdster. [slachtoffer 2] zat bij haar achterop en die bewuste middag maakten ze samen met [getuige 1] (verder: [getuige 1]), die eveneens een motorfiets bestuurde een toertocht. Kort voor het verkeersongeval reed hij net voor de slachtoffers. De tegemoetkomende bedrijfsauto met oplegger werd bestuurd door [getuige 2] (verder: [getuige 2]). Beide bestuurders van de motorfietsen hadden kort voor het verkeersongeval een vrachtauto ingehaald die werd bestuurd door [getuige 3] (verder: [getuige 3]).
5.3.1.2 Beschrijving van de weg
De Nieuweweg betrof een weg gelegen buiten de bebouwde kom van Tienhoven in de voormalige gemeente Maarssen, lopend van Tienhoven naar de provinciale weg N402 en vice versa. Ter plaatse van het ongeval bestond de Nieuweweg uit één rijbaan van ongeveer 5 meter breed. De weg was aldaar bestemd en opengesteld voor verkeer in beide richtingen en was niet verdeeld in rijstroken. Op de weg was geen belijning aangebracht. Vanuit de richting van de motorfiets, komende vanuit Tienhoven en rijdende richting de provinciale weg N402, lag rechts naast de weg een grasberm van ongeveer 2 meter breed en daarnaast lag een sloot. In deze grasberm stonden bomen in de lengterichting van de Nieuweweg. Aan de linkerzijde van de Nieuweweg bevond zich een grasberm van ongeveer 3,5 meter breed, die schuin naar beneden afliep, met daarnaast een fietspad.
De maximaal toegestane snelheid bedroeg ingevolge artikel 62 van het RVV1990, in verband met een bord A1 uit bijlage 1 van het RVV1990, 60 kilometer per uur. Aan het begin en het einde van het weggedeelte waarop het ongeval heeft plaatsgevonden werd door middel van een bord J2 uit de bijlage I RVV1990 aangegeven dat het wegdek slecht was.
Dit bord was voorzien van een onderbord “1 km”.
Voornoemde borden waren voor alle bestuurders zichtbaar geplaatst in de voor de bestuurders rechter grasberm.
Ter hoogte van een aantal van de in de rechterberm staande bomen - gezien vanuit de richting van de motorfiets - bevonden zich over een lengte van 42,4 meter in het wegdek een vijftal hobbels, welke hobbels door de wortels van deze bomen waren veroorzaakt.
5.3.1.3 Situatie na het ongeval
Na het ongeluk op 31 maart 2009 is op het betreffende deel van de Nieuweweg tijdelijk een maximumsnelheid van 30 km/h ingesteld en is een wegversmalling met dranghekken aangebracht. Na afronding van het politieonderzoek zijn op 4-5 juni 2009 de hobbels met een freesapparaat weggehaald en is het wegdek opnieuw geasfalteerd. In oktober 2009 zijn alle bomen langs de Nieuweweg gerooid.
5.3.2 Causaal verband tussen het verkeersongeval en het overlijden
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er een causaal verband bestaat tussen het verkeersongeval en het overlijden van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er op grond van het vorenstaande geen twijfel over dat het verkeersongeval heeft geleid tot het overlijden van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dat is ook niet door de verdediging betwist.
5.3.3 Causaal verband tussen het verkeersongeval en de staat van het wegdek
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of slachtoffer [slachtoffer 1] de controle over haar motorfiets heeft verloren ten gevolge van de slechte staat van het wegdek. De rechtbank is op grond van de hieronder te noemen bewijsmiddelen van oordeel dat zonder de hobbels in het wegdek het verkeersongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Uit de verklaringen van de ooggetuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2] komt immers overduidelijk naar voren dat [slachtoffer 1] over de hobbels heeft gereden en dat zij vervolgens de controle over haar motorfiets verloor.
Waar precies over de hobbels gereden is, is gelet op deze verklaringen niet relevant.
Zo heeft [getuige 1], die de bewuste dag samen met de slachtoffers aan het toeren was op de motorfiets, tegenover de politie verklaard:
“[slachtoffer 1] reed niet ver achter mij. De daadwerkelijke afstand kan ik niet zeggen. Opeens werd ik verrast door een grote hobbel in het wegdek. Ik heb dit nooit gezien en merkte dat er een schok door mijn motor ging. Ik schrok hiervan maar kon mijn motor onder controle houden. Omdat de twee vrouwen achter mij reden, keek ik gelijk in de spiegel om te zien hoe zij over de hobbel zouden rijden. Het enige wat ik heb gezien is dat ik [slachtoffer 1] nog zag lachen. Opeens vertrok haar gezicht en zag ik haar en [slachtoffer 2] onderuit gaan”.
Tegenover de rechter-commissaris heeft [getuige 1] onder meer over het ongeval verklaard:
“Voor mij staat wel als een paal boven water dat er een verband is tussen het slechte wegdek en het feit dat zij onderuit zijn gegleden.”
Net voor het ongeval hadden met een korte tussenpoos zowel [getuige 1] als [slachtoffer 1] een vrachtauto ingehaald. Deze vrachtauto werd bestuurd door [getuige 3] en hij heeft tegenover de politie verklaard:
“Kort nadat beide motorrijders aansluiting hadden gevonden kwam al vrij snel een vrachtwagentje hen tegemoet uit tegengestelde richting. Vervolgens zie ik de achterste motorfiets, plotseling gaan stuiteren over het wegdek. Ik zag dat het stuiteren heviger werd. Ik zag daarbij dat de achterste passagier loskwam van de motor. (…) Kort daarna draaide de motorfiets naar links en was de bestuurder de controle over de door haar bestuurde motorfiets kwijt.”
De bestuurder, [getuige 2], van de bedrijfsauto met oplegger waar de door [slachtoffer 1] bestuurde motorfiets mee in botsing is gekomen heeft verklaard:
“Ik zag dat hij (de rechtbank begrijpt dat getuige doelt op de hem naderende [getuige 1]) begon te springen en stuiteren over het wegdek. (…) Ik zag dat die jongen tijdens dat stuiteren wel zijn motorfiets onder controle kon houden. Vervolgens zag ik dat de andere motorfiets, dus de (2e) tweede motorfiets die achter de 1e motorfiets reed eveneens begon te stuiteren (…). Ik zag dat de bestuurder van de (2e) tweede motorfiets kennelijk ten gevolge van de hobbels in het wegdek de controle over de motorfiets verloor. Ik zag vervolgens dat deze motorfiets ten val kwam op de rijbaan (…).”
5.3.4 Mogelijke andere factoren die hebben bijgedragen aan het ongeval
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] over de hobbels in het wegdek van de Nieuweweg is gereden en dat deze hobbels een zodanig effect gaven dat zij daardoor de controle over haar motorfiets heeft verloren. Zonder deze hobbels was het ongeval niet gebeurd.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er mogelijk andere oorzaken zijn aan te wijzen die hebben geleid tot het ontstaan van het ongeval en die meebrengen dat het ongeval en het gevolg (de dood) niet aan de hobbels in het wegdek toe te rekenen zijn.
In het geval ook andere oorzaken aan een bepaalde gebeurtenis hebben bijgedragen, mag niet te snel worden aangenomen dat dit toerekening van die gebeurtenis aan de vastgestelde oorzaak in de weg staat. Dit alles wordt alleen anders als de bijkomende (mogelijke) oorzaken in een zodanige mate aan het ingetreden gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van het gevolg, dat het niet meer redelijk is dit gevolg aan de vastgestelde oorzaak, hier de slechte staat van het wegdek, toe te rekenen. Beoordeeld moet derhalve worden of zodanige oorzaken zijn aan te wijzen.
De verdediging heeft in dit kader gewezen op het rapport van de deskundige Ing. J.J.A. Fitters (verder: Fitters) van 5 november 2012, waarin wordt gewezen op de navolgende
- deels samenhangende - alternatieve oorzaken van het noodlottige ongeval:
- overmatige remming, paniekremming die deels voor rekening komt van de bestuurster;
- te hoge snelheid van de motor;
- de rol van de passagier;
- het gebruik van alcoholhoudende drank.
De rechtbank zal deze door de verdediging aangehaalde alternatieve oorzaken hieronder bespreken.
5.3.4.1 (Paniek)remming
Het sporenbeeld (remblokkeerspoor, vermoedelijk gevormd door de voorband, gevolgd door krassporen) past volgens de deskundigen van het Landelijk Verkeers Bijstands Team (LVBT), K.M. Hagedoorn van het NFI en Fitters bij de beweging van een motorfiets die ten gevolge van een remming onderuitgaat, vervolgens over zijn kant schuift en uiteindelijk botst tegen een tegenligger.
De directe oorzaak van het onderuitgaan is - volgens politie en Fitters - vermoedelijk het blokkeren van de rem.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat er een zogenaamde paniekremming heeft plaatsgevonden.
Uit de door de politie uitgevoerde rijproeven met een soortgelijke motorfiets als de verongelukte motor met duopassagier blijkt dat bij het overrijden van de hobbels de motorfiets vanaf 30 km/h in onbalans raakt en dat met een snelheid van rond de 60 kilometer per uur het voorwiel van de motorfiets vrij komt van het wegdek. Op het moment dat een wiel vrij komt van het wegdek is er geen hechting en spoorkracht meer en kan een éénsporig voertuig zich onvoorspelbaar gaan gedragen. Volgens de verbalisanten die betrokken waren bij de rijproeven is door de staat van het wegdek en het vrijkomen van de wielen het bijna onmogelijk om gedoseerd te remmen. Bij het loskomen van het voorwiel is het zelfs mogelijk dat, bij gebruik van de voorrem, deze bij het neerkomen op het wegdek ongewild gaat blokkeren . Met andere woorden: de blokkade van de voorrem hoeft niet door een paniekremming te zijn veroorzaakt.
Mocht de bestuurster van de motorfiets wel in paniek hebben geremd (met een blokkade van de voorrem als gevolg), dan mag in de omstandigheden zoals deze hiervoor zijn weergeven van een bestuurder, die plotseling wordt geconfronteerd met dergelijke hobbels, niet worden verwacht dat deze een rationele beslissing neemt over de wijze van remmen in relatie tot het onder controle houden van een motorfiets. Daarbij komt dat het verlies van de controle over de motorfiets een gevolg is van het overrijden van de hobbels. De eventueel daarop volgende paniekremming vindt dus ook haar oorzaak in de slechte staat van het wegdek. Ook indien sprake was van een paniekremming is (en blijft) het daarom redelijk om het plaatsgevonden ongeval aan de hobbels in het wegdek toe te rekenen.
5.3.4.2 Snelheid
De rechtbank heeft met betrekking tot de door het slachtoffer [slachtoffer 1] gereden snelheid ten tijde van het ongeval allereerst gelet op (1) de verklaringen van voornoemde [getuige 1] en [getuige 3], (2) de verklaring van [getuige 5] (verder: [getuige 5]), te weten een motorrijder die eerder die maand (op 1 maart 2009) een eenzijdig verkeersongeval had op de Nieuweweg te Tienhoven en (3) de berekeningen van de snelheid zoals deze zijn gemaakt in de Verkeersongevallen analyse (VOA) van het LVBT en Fitters.
[getuige 1], die samen met de slachtoffers een toertocht maakte, heeft omtrent de gereden snelheid tegenover de politie verklaard:
“Ik reed voorop. Voor ons reed een cementauto. Die haalde ik in. Ik zag in de spiegels dat ook [slachtoffer 1] de cementauto inhaalde. (…) Ik schat dat ik maximaal 70 km/h reed.”
Op de vraag van de rechter-commissaris of de snelheid na het inhalen meer dan 70 km/h was heeft [getuige 1] verklaard: “nee” en “ik reed maximaal 70 kilometer per uur. Ik weet zeker dat ik niet harder heb gereden. De snelheid van mw. [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) was lager. Ik weet dat, omdat ik ruim voor hen reed.”
[getuige 3] die kort voor het ongeval door beide motorfietsen werd ingehaald heeft tegenover de politie omtrent de gereden snelheid verklaard:
“Terwijl ik op de Nieuweweg reed, komende uit de richting van Tienhoven en gaande in de richting van Breukelen, werd ik op een gegeven moment links ingehaald door een bestuurder van een motorfiets. Op dat moment reed ik 40 km/h. De inhaalmanoeuvre van de motorrijder ging met een gepaste en geringe snelheid. (……). Vervolgens zag ik dat motorrijder 2 mij links passeerde. (…) Nadat motorrijder 1 en 2 aansluiting hadden gekregen vervolgden zij hun weg over de Nieuweweg in de richting van Breukelen. Ik reed op dat moment 40 km/h. Ik zag dat de motorrijders uitliepen. Maar dat ging met een normale snelheid (…). Ik vermoedde dat de gereden snelheid door de motorrijders circa 50 kilometer per uur was.”
Eerder die maand had op 1 maart 2009 een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden op de Nieuweweg te Tienhoven. Bij dat ongeval was [getuige 5] als bestuurder van een motorfiets betrokken. Hij heeft hierover tegenover de politie verklaard:
“Ik reed op dat moment niet harder dan de toegestane snelheid van 60 km/h. Vervolgens voelde ik een harde klap. Ik zag dat ik over een grote hobbel in de weg reed. Door deze harde klap, klapte ik zelf door mijn armen heen. Ik kon mij nog net corrigeren, maar gelijk volgde er meerdere harde klappen. Vervolgens zag ik dat mijn stuur heen en weer ging door deze klappen. Op een gegeven moment hield ik mijn motor niet meer. Ik viel van mijn motor en ik kwam op mijn rug terecht op het asfalt”.
Twee door de politie gehoorde buurtbewoners verklaren dat de maximaal toegestane snelheid van 60 km per uur te hard is, dat je echt zachter moet rijden ([getuige 6] ) en dat je zelfs met een grote personenauto niet met 60 km per uur over de hobbels kunt rijden ([getuige 7] ).
Over de snelheid van de op 31 maart 2009 verongelukte motorfiets heeft het LVBT in zijn proces-verbaal van bevindingen weergegeven dat met zekerheid vast te stellen is dat de motorfiets op het moment van de botsing nog snelheid had. Gelet op de hoeveelheid onzekere factoren (rem- en sleepvertragingen) is de botssnelheid door het LVBT niet vast te stellen en de verbalisanten hebben zodoende het snelheidsverlies in de botsing niet meegenomen in de snelheidsberekening.
Op basis van aan databases ontleende gegevens over mogelijke vertraging passend bij de sporen wordt een snelheid van de motorfiets berekend van tenminste 50 km per uur en ten hoogste 76 km per uur.
Omdat het snelheidsverlies bij de botsing niet is meegenomen zijn dit de minimale waarden.
Fitters heeft in opdracht van de verdediging ook een berekening gemaakt van de door [slachtoffer 1] gereden snelheid. Fitters heeft anders dan het LVBT in zijn berekening rekening gehouden met het snelheidsverlies door de botsing en de zogenaamde zwelperiode, waarin de blokkeervertraging is opgebouwd. Fitters komt bij zijn berekening tot de slotsom dat de gereden snelheid vrijwel zeker meer heeft bedragen dan de ter plaatse toegestane snelheid van 60 km/h, in ieder geval tussen 56 en 98 km/h en zeer waarschijnlijk om en nabij 77 km/h.
De rechtbank is van oordeel dat rekening houdend met de berekeningen van Fitters en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] de gereden snelheid tussen minimaal 56 km/h en maximaal 70 kilometer per uur heeft gelegen. Dit betekent dat het goed mogelijk is dat het slachtoffer net voor het verliezen van de controle over haar motorfiets gereden heeft met een hogere dan de ter plaatse geldende maximale snelheid. De rechtbank is echter van oordeel dat ook wanneer er uitgegaan wordt van de maximaal gereden snelheid van 70 km/h het verschil tussen deze snelheid en de maximaal toegestane snelheid van 60 km/h niet een zodanige invloed heeft gehad dat dit meebrengt dat het ongeval niet redelijkerwijs aan het rijden over de hobbels kan worden toegerekend.
De rechtbank slaat hierbij acht op de hierboven aangehaalde verklaringen van de buurtbewoners en die van [getuige 5]. Deze getuigen verklaren allen dat ook bij het rijden met de maximaal ter plaatse geldende snelheid van 60 km/h gevaar voor verkeersdeelnemers kan optreden. [getuige 5] zegt zelfs dat hij bij een snelheid van minder dan 60 km/uur ten val is gekomen. Ook slaat de rechtbank acht op het feit dat blijkens de rijproeven het effect van de hobbels bij rijden met een duopassagier anders en heviger is dan bij rijden solo en dat [getuige 1] (solo) bij een snelheid van ten hoogste 70 km/uur de motor maar net onder controle heeft kunnen houden.
5.3.4.3 In onbalans raken van de duopassagier
De verdediging heeft verder verwezen naar het rapport van Fitters waarin hij stelt dat de bestuurster mogelijk op een bepaald moment in paniek is geraakt door het loskomen van de passagier. Fitters heeft ook gewezen op de door verbalisanten verreden rijproeven waaruit zijns inziens kan worden afgeleid dat een duopassagier die netjes achterop zit en zich (naar hij aanneemt) ook normaal vasthoudt, bij een snelheid van 60 km/h niet loskomt van de motorfiets, zelfs niet als de hobbels daarbij op een punt worden overreden, waar mogelijk een grotere oneffenheid was dan op het daadwerkelijk bereden gedeelte. Het is volgens Fitters dan ook goed mogelijk dat de duopassagier niet netjes achterop zat en/of zich niet goed heeft vastgehouden. In dat geval kan het loskomen niet alleen de bestuurder maar ook de duopassagier verweten worden, aldus Fitters.
De rechtbank stelt vast dat over de wijze waarop de passagier achterop de motorfiets zat op grond van het dossier niets bekend is. In het dossier is ook geen enkele aanwijzing te vinden waaruit volgt dat de passagier zich niet goed zou hebben vastgehouden of niet goed op de motorfiets zou hebben gezeten. Niet vast staat dan ook dat de passagier zich anders heeft gedragen dan van een gemiddelde passagier mag worden verwacht. De door Fitters gemaakte vergelijking met de passagier die te zien is bij de rijproeven van de politie gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Bij die rijproeven was sprake van geoefende en professionele politieagenten, die bovendien wisten dat zij over de aanwezige hobbels moesten rijden en dat deze hobbels van invloed zouden zijn op het gedrag van de motorfiets.
5.3.4.4 Invloed van alcoholhoudende drank
In een aan de motorfiets van [slachtoffer 1] bevestigde tas is door de politie een nagenoeg lege literfles rosé en een aantal plastic bekertjes met restanten van rosé aangetroffen. [getuige 1] heeft hierover verklaard dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en hij voor het ongeval een stop hadden gemaakt en dat zij toen rosé hadden gedronken. [getuige 1] wist echter zeker dat zij niet meer dan één glas per persoon hadden gedronken. Bij de rechter-commissaris heeft hij over het nuttigen van de rosé verklaard:
“Ja, uiteindelijk hebben we één glas rosé gedronken. Het plastic bekertje was niet vol.(…) Volgens mij was het een doorzichtige plastic beker. Daarin zit een randje. Volgens mij was het glas gevuld tot dat randje. (…) Ja, zij (doelend op [slachtoffer 1]) heeft zo’n zelfde glaasje gedronken.(…) Toen ze de fles uit haar tas haalde was de fles niet vol meer. Ze had de fles ergens van over.”
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bevindingen van de politie met betrekking tot de gevonden fles rosé en de bekertjes en gelet op de verklaring van [getuige 1] hierover vast staat dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kort voor het ongeval alcoholhoudende drank hebben genuttigd. De rechtbank neemt echter aan dat de gebruikte hoeveelheid alcoholhoudende drank zo gering is geweest dat geen sprake was van beslissende invloed op rijgedrag en of het vasthouden van de passagier. Met andere woorden: de omstandigheid dat beperkt alcoholische drank is genuttigd laat onverlet dat het ongeval aan de slechte staat van het wegdek is toe te rekenen.
5.3.5 Causaal verband tussen het verkeersongeval en het ten laste gelegde nalaten
Nu op grond van het vorenstaande de conclusie is dat de genoemde bijkomende (mogelijke) oorzaken de toerekening van het ongeval aan het slechte wegdek niet wegnemen, is de volgende vraag die beantwoord dient te worden of een causaal verband bestaat tussen enerzijds het dodelijke ongeval en anderzijds het nalaten van - kort gezegd - het plegen van voldoende (deugdelijk) onderhoud en/of het nalaten van het nemen van passende verkeersmaatregelen.
De rechtbank stelt vast dat er (voor de Gemeente) meerdere mogelijkheden waren om de verkeersonveiligheid ter plaatse van het ongeval op de Nieuweweg te beperken of weg te nemen.
De Gemeente had de hobbels/oneffenheden weg kunnen (laten) frezen of een snelheidsbeperking tot 30 km/uur kunnen instellen, zoals de deskundige dr. ir. J. Groenendijk (verder: Groenendijk) heeft verklaard.
De Gemeente had ook voor enige afzetting kunnen zorgen, zoals na het ongeval van 31 maart 2009 is gebeurd, of voor enige waarschuwing in de directe nabijheid van het weggedeelte met de hobbels.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat er een direct causaal verband bestaat tussen het ongeval en het niet nemen van (een van) deze maatregelen.
5.3.6 Kan de Gemeente het nalaten verweten worden
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de Gemeente een verwijt gemaakt kan worden met betrekking tot dat nalaten. De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1. Bij de toenmalige gemeente Maarsen is in oktober 2006 een telefonische klacht van dhr. [getuige 4] (verder: [getuige 4]) binnengekomen, inhoudende dat wortels van de bomen het wegdek van de Nieuweweg omhoog zouden drukken. Hierna is de Nieuweweg visueel geïnspecteerd en werden er door de gemeente Maarssen (vermoedelijk in april 2007) op de Nieuweweg waarschuwingsborden “slecht wegdek” geplaatst. Voor wat betreft het plaatsen van deze borden is door de gemeente Maarssen geen verkeersbesluit genomen. Het wegdek is hierna nog verschillende malen geïnspecteerd. Deze inspecties gaven telkens geen aanleiding om andere of aanvullende maatregelen te treffen. De laatste externe inspectie voor het ongeval heeft op 13 mei 2008 plaatsgevonden. Bij deze inspectie zijn een lichte rafeling in geringe omvang en lichte oneffenheden in geringe omvang geconstateerd. Dit gaf echter ook geen aanleiding om in aanvulling op de al geplaatste waarschuwingsborden “slecht wegdek” maatregelen te treffen.
2. In de tweede helft van 2008 bleek dat de bomen aan de Nieuweweg in slechte staat waren. De Gemeente heeft toen een extern bureau de opdracht gegeven het rooien van de bomen voor te bereiden. Het rooien stond vervolgens gepland voor eind 2008. Na het rooien zou de Nieuweweg van nieuw asfalt worden voorzien.
3. Op 20 oktober 2008 werd er opnieuw telefonisch melding gedaan bij de gemeente Maarssen over het slechte wegdek van de Nieuweweg. Volgens de klager duwden de boomwortels het wegdek omhoog en ontstonden hierdoor hobbels in het wegdek.
4. De uitvoering van het hiervoor genoemde rooien van de bomen en het daarmee samenhangende asfalteren van de Nieuweweg liep vertraging op omdat - in een laat stadium - bleek dat er een keurvergunning van het waterschap nodig was, de behandelend ambtenaar ziek was en het broedseizoen inmiddels begonnen was.
5. De laatste (wijk) inspecties van de weg hebben plaatsgevonden in week 6 en 13 van 2009. Ook deze inspecties zijn geen aanleiding geweest tot het nemen van aanvullende maatregelen.
6. Nadat op 1 maart 2009 de hiervoor al genoemde [getuige 5] met zijn motorfiets ten val was gekomen op de Nieuweweg, heeft voornoemde [getuige 4] op dezelfde dag onder meer het volgende aan de Gemeente geschreven: “Hierbij meld ik u een eenzijdig ongeval met een motorfiets hedenmiddag (…) Al langer klaag ik over de slechte stand van de betreffende bomen en de weg zelf. Is dit een geval dat er eerst ernstige ongelukken moeten gebeuren alvorens de oplossing wordt aangedragen??” Op 2 maart 2009 heeft [getuige 5] een brief aan de Gemeente geschreven met onder meer de navolgende inhoud: “De toedracht: Ik ben met mijn motor onderuitgegaan op de Nieuweweg door grote hobbels in de weg als gevolg van opgroeiende boomwortels. De motor begon te stuiteren en ik ben van de motor afgeslingerd. (…)” Dat deze brieven door de gemeente zijn ontvangen en dat zij dus op de hoogte waren van dit ongeval, blijkt uit de door [getuige 4] en [getuige 5] ontvangen ontvangstbevestiging.
7. Naar aanleiding van het eenzijdige ongeluk op 1 maart 2009, is de Nieuweweg op 3 maart 2009 opnieuw geïnspecteerd. Bij die inspectie is in het wegdek over een afstand van 100 m een aantal oneffenheden gemeten, waarvan één als ‘ernstig’ werd aangemerkt en de rest als ‘matig’. Deze inspectie van de oneffenheden gaf de Gemeente evenals de eerdere inspecties geen aanleiding tot het nemen van aanvullende maatregelen. Dit niet nemen van aanvullende maatregelen was onder meer gebaseerd op de aanname van de Gemeente dat bij het egaliseren van de weg de boomwortels beschadigd zouden raken, met als gevolg dat de bomen zouden kunnen omwaaien. Waar deze aanname op gebaseerd was, is tijdens het strafproces niet duidelijk geworden.
Met betrekking tot deze vaststaande feiten en omstandigheden overweegt de rechtbank het volgende. Nadat voornoemde [getuige 5] op 1 maart 2009 met zijn motorfiets op de Nieuweweg ten val was gekomen en de Gemeente een brief hierover van [getuige 4] had ontvangen (zie 6.), heeft de Gemeente aldaar een inspectie uitgevoerd (zie 7.). Van deze inspectie is geen rapport opgemaakt, maar er bevinden zich wel foto’s in het dossier waaruit blijkt dat de Gemeente op die dag met een rei (waterpas van 1.20 m. lang) en een centimeter (meetlint) de oneffenheden op het wegdek heeft gemeten. Uit het deskundigenrapport van Groenendijk volgt dat deze meting niet juist heeft plaatsgevonden, namelijk niet volgens de door de Gemeente in het algemeen gevolgde CROW methode. Bij deze methode dient, bij het meten van oneffenheden veroorzaakt door boomwortelopgroei, de rei horizontaal bovenop de oneffenheid te worden geplaatst, waarna op een afstand van een halve rei (60 centimeter) van die oneffenheid het grootste hoogteverschil moet worden gemeten met het zich aldaar (rondom) bevindende wegdek. Aan de hand van een zodanige meting kan de ernst van iedere oneffenheid worden vastgesteld. Hoewel deze meting in de regel bedoeld is om het in de (nabije) toekomst uit te voeren onderhoud te agenderen, geeft die meting wel een indicatie van de ernst van de situatie en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid, aldus Groenendijk.
De Gemeente heeft de rei bij de meting echter niet horizontaal op de hobbels geplaatst, maar één van de uiteinden van de rei op het wegdek laten steunen. Hierdoor werd een kleiner hoogteverschil gemeten dan wanneer volgens de voorgeschreven CROW methode zou zijn gemeten. De politie heeft na het ongeval ook de hoogte van de hobbels gemeten, maar evenmin de CROW methode gehanteerd. Zij heeft namelijk de hoogte van de hobbel zelf gemeten zonder dat het nulpunt van de meting duidelijk is.
In de afbeelding hieronder zijn de verschillende meetmethoden afgebeeld :
Groenendijk schrijft in zijn rapport dat de door de Gemeente gehanteerde foutieve meetmethode ertoe heeft geleid dat de geconstateerde ernstklassen van de schade aan het wegdek vrijwel zeker onjuist zijn. Alle hobbels -tussen 4 en 6 centimeter hoog- hadden als “Ernstig” moeten worden geklasseerd. Ter zitting heeft Groenendijk deze conclusie enigszins genuanceerd. Dit naar aanleiding van een meting van een replica van de vijfde hobbel, zoals die gereconstrueerd is aan de hand van gemaakte scans en die ter zitting aanwezig was. Daarbij bleef de deskundige echter van mening dat de ernst van de oneffenheden volgens de meting van de Gemeente beduidend lager is uitgevallen dan in het geval volgens de CROW richtlijnen zou zijn gemeten. De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
Hoewel de rechtbank niet weet hoe de inspectie op 3 maart 2009 precies heeft plaatsgevonden (er is geen rapport), acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de Gemeente haar oordeel over de verkeersveiligheid op die dag mede door de ondeskundige foutieve meting heeft laten leiden. Aldus is de ernst van de oneffenheden onderschat. Verder blijkt nergens uit dat de Gemeente ter plaatse ook daadwerkelijk de invloed van de hobbels op de verkeersveiligheid (rijgedrag) heeft onderzocht. De hoogte van de hobbels kan wel een indicatie zijn voor de verkeers(on)veiligheid ter plaatse - zo blijkt uit het rapport van Groenendijk en zijn verklaring ter zitting - maar de beoordeling of de verkeersveiligheid daadwerkelijk in het gedrang komt dient niet alleen op basis van die meting plaats te vinden. In deze specifieke situatie was er reden temeer om aan die beoordeling (naast een meting) ruim aandacht te besteden. Twee dagen voor de inspectie was er immers door de hobbels een motorrijder op de Nieuweweg onderuit gegaan en in het verleden was er ook al geklaagd over de slechte staat van het wegdek.
Uit de schriftelijke verklaring van de Gemeente van 11 maart 2010 blijkt dat zij bij de beslissing om naar aanleiding van de val van de motorrijder op 1 maart 2009 geen aanvullende maatregelen te (laten) uitvoeren ervan uit ging dat de motorrijder op 1 maart 2009 harder gereden heeft dan 60 km/uur. Zij baseerde zich op een verklaring van iemand die ten tijde van het ongeval in de buurt was en verklaard had dat aan het oplopend toerental te horen de motorrijder harder dan 60 km/uur gereden moest hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is die enkele verklaring onvoldoende grondslag voor het uitgangspunt dat de motorrijder op 1 maart 2009 te hard reed en dat de weg voldoende veilig was.
De rechtbank stelt vast dat de Gemeente evenmin een deugdelijk onderzoek heeft ingesteld naar de mogelijkheid om de hobbels weg te frezen. De Gemeente ging ervan uit dat dit geen optie was omdat haar was medegedeeld dat het risico bestond dat de bomen tengevolge van het wegfrezen van de wortels zouden omwaaien.
De deskundige J. Hilbert, boomdeskundige en werkzaam bij de firma Copijn, heeft ter terechtzitting van 26 november 2012 aan de hand van getoonde foto’s verklaard dat destijds langs de Nieuweweg Canadese Populieren stonden. De wortels van dergelijke bomen bevinden zich op zo’n 10 tot 25 cm onder het asfalt. Wanneer met een frees de hobbels van het wegdek worden weggehaald, zal dit volgens de deskundige Hilbert de wortels niet aantasten en zal de kans op omwaaien niet vergroot worden.
De aanname van de Gemeente dat er door het frezen van het wegdek gevaar voor omwaaien van de bomen zou ontstaan, blijkt dus ongegrond.
Met inachtneming van al het vorenstaande en meer specifiek met het oog op het feit dat de Gemeente de hoogte van de hobbels ondeskundig en onjuist heeft gemeten en nergens uit blijkt dat de Gemeente een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de verkeersveiligheid ter plaatse (los van de meting), is de rechtbank van oordeel dat op 3 maart 2009 als gevolg hiervan de situatie ter plaatse verkeerd is beoordeeld. Deze conclusie wordt ondersteund door de verklaringen van de getuige [getuige 4], die de Gemeente al vanaf 2006 geattendeerd heeft op de verkeersonveilige situatie van de Nieuweweg. Ook het rapport van het LVBT ondersteunt deze conclusie. Hieruit volgt - kort gezegd - dat het passeren van de hobbels op 100-125 cm uit de rechterrand van de weg vanaf een snelheid van 30 km/h en met de toegestane snelheid van 60 km/h, zeker voor een motor met duo passagier, reeds onveilig is. Zouden de klachten van [getuige 4] en [getuige 5] serieus genomen zijn en de beoordeling van de veiligheid op 3 maart 2009 goed zijn uitgevoerd (naast en los van de foutieve meting), dan had de Gemeente onmiddellijk veiligheidmaatregelen dienen te nemen. Daarbij kan gedacht worden aan het wegfrezen van de hobbels in het wegdek, het nemen van snelheidsbeperkende maatregelen en/of het afzetten van de verkeersonveilige situatie.
Naar het oordeel van de rechtbank mag van de Gemeente worden verwacht
dat zij volgens de daartoe voorgeschreven regels (CROW richtlijnen), die zij naar eigen zeggen zelf ook hanteert, metingen verricht,
dat zij, niet alleen op grond van metingen, maar op grond van alle relevante omstandigheden de verkeers(on)veiligheid beoordeelt
en dat zij indien geïndiceerd ook maatregelen neemt om een verkeersonveilige situatie op te heffen.
Nu dat alles niet is gebeurd, heeft de gemeente aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld.
5.3.7. Het strafrechtelijk verwijt en immuniteit
Nu is vastgesteld dat de gemeente de hiervoor onder 5.3.6. genoemde gedragingen (inclusief nalaten) kan worden verweten, is de volgende vraag die voorligt of deze gedragingen het door de officier van justitie ten laste gelegde feit opleveren, en zo ja, of de Gemeente ter zake wel of niet immuniteit toekomt.
5.3.7.1 De tenlastelegging
De rechtbank begrijpt de tenlastelegging aldus, zoals ook reeds in de beslissing op het bezwaarschrift is overwogen, dat de officier van justitie de Gemeente verwijt dat zij heeft nagelaten aan de Nieuweweg onderhoud te (laten) verrichten en/of heeft nagelaten voldoende verkeersmaatregelen te nemen, als gevolg waarvan twee personen zijn overleden.
De officier van justitie verwijt de gemeente niet enige (bestuurlijke) besluitvorming, maar verwijt haar het (feitelijke) niet handelen, het niet uitvoeren van een aantal gevaaroplossende of gevaarbeperkende maatregelen, waarmee het ongeval voorkomen had kunnen worden, maatregelen zoals ook derden die hadden kunnen nemen.
5.3.7.2 Immuniteit
De vraag of de Gemeente met betrekking tot deze tenlastegelegde gedraging (nalaten) immuniteit toekomt, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Voor dat oordeel is het volgende redengevend. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 6 januari 1998 (Pikmeer II arrest) de mogelijkheid om decentrale overheden te vervolgen verruimd. In dat arrest is - voor zover relevant - overwogen dat vervolging van decentrale overheden alleen is uitgesloten wanneer de gedragingen in kwestie naar hun aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen. Voor strafrechtelijke immuniteit van een publiekrechtelijke rechtspersoon is derhalve slechts ruimte als sprake is van wat algemeen wordt aangeduid als een exclusieve bestuurstaak (zie Hof Arnhem 24 september 2009, overweging 14, LJN AE7956).
Is het tenlastegelegde nalaten van het nemen van verkeersmaatregelen zoals ook derden kunnen nalaten bewezen?
Voor zover aan het nalaten van de Gemeente enige besluitvorming ten grondslag heeft gelegen, heeft die plaatsgevonden op het niveau van inspectie/meting, beoordeling van verkeersrisico's en (het niet uitvoeren van) tijdelijke noodoplossingen. Dit zijn alle terreinen waarop de gemeente derden kan inschakelen, terreinen waarop geen sprake is van aan de overheid voorbehouden besluitvorming of handelen.
Dat blijkt uit de feiten dat de meting/inspectie van de Nieuweweg in mei 2008 is verricht door een extern bureau, dat de deskundige Groenendijk heeft verklaard dat hij op het gebied van verkeersveiligheid geregeld door gemeenten wordt ingeschakeld en dat aan het plaatsen van het tijdelijk verkeersbord in april 2007 geen verkeersbesluit van de gemeente ten grondslag ligt.
De rechtbank is van oordeel dat ook een ingeschakelde derde die op 3 maart 2009 het gevaar juist had ingeschat, dit gevaar aanstonds zou hebben ingeperkt, bijvoorbeeld door het plaatsen van borden die de maximumsnelheid zouden beperken tot 30 km/uur of door afzetting van het gevaarlijke weggedeelte, zoals onmiddellijk na het dodelijke ongeval is gebeurd. Die actie maar ook het nalaten daarvan betreft derhalve geen exclusieve bestuurstaak.
Van strafrechtelijke immuniteit van de Gemeente kan daarom in dit geval geen sprake zijn.
Dat het onvoorzichtige handelen op het gebied van risico-inschatting is toe te rekenen aan de Gemeente is overigens niet betwist.
Is het tenlastegelegde nalaten van wegonderhoud zoals ook derden kunnen nalaten bewezen?
Ter zitting is niet uitputtend onderzocht of ook aan derden de zorg voor wegen of weggedeelten wordt opgedragen, in die mate dat zij, zonodig, zelfstandig kunnen besluiten tot onderhoudsmaatregelen zoals egaliseren van het wegdek.
Het komt de rechtbank wel aannemelijk voor dat van dergelijke uitbesteding sprake kan zijn, zeker waar het - zoals in deze zaak - gaat om beperkt onderhoud en dus beperkte kosten (in deze zaak beperkt tot het asfalteren van een stuk van ongeveer 120 meter in 2 dagen), temeer nu overigens in ruime mate gemeentelijke werkzaamheden aan derden worden uitbesteed. Dit is echter onvoldoende komen vast te staan om te komen tot wettig en overtuigend bewijs.
Nu de rechtbank de tenlastelegging zo begrijpt dat de officier uitsluitend handelen/nalaten verwijt, dat ook door derden kan worden verricht/nagelaten, moet de Gemeente van dit onderdeel worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het, gelet op de bewezenverklaring van het nalaten van verkeersmaatregelen niet noodzakelijk het onderzoek te heropenen om nader te onderzoeken of derden op gelijke voet als de Gemeente wegonderhoud, als zojuist besproken, uitvoeren.
Bij dat oordeel speelt op de achtergrond mee dat de aanmerkelijke onvoorzichtigheid en het causaal verband hier moeilijker zijn vast te stellen dan ten aanzien van het nalaten van verkeersmaatregelen: ook als de Gemeente aanstonds na 1 of 3 maart 2009 het egaliseren van de hobbels zou hebben ingepland of opgedragen, is namelijk de vraag of dat binnen de vier weken voor 31 maart 2009 uitgevoerd had kunnen worden.
5.3.7.3 Conclusie
Het wegdek van een deel van de Nieuweweg in Tienhoven vertoonde op 31 maart 2009 dusdanig hoge en gevaarlijke hobbels dat een motorrijdster en haar duopassagier, die over die hobbels reden, uit balans zijn geraakt en ten val zijn gekomen.
Zij zijn door een tegemoetkomend voertuig overreden. Daardoor zijn beiden om het leven gekomen.
De Gemeente heeft dit gevaarlijke weggedeelte niet afgezet, heeft niet direct bij de hobbels een waarschuwing geplaatst en heeft niet een toereikende snelheidsbeperking ingesteld.
De rechtbank merkt dit nalaten aan als aanmerkelijk nalatig en als een aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid op grond van het volgende:
Waarschuwingen van een buurtbewoner, ook vóór 2009, en de val van een motorrijder op 1 maart 2009 hebben wel geleid tot metingen aan de weg, maar die zijn onjuist uitgevoerd.
Een inschatting van de verkeers(on)veiligheid met inachtneming van alle relevante feiten –bijvoorbeeld door het nemen van rijproeven- is kennelijk achterwege gebleven of het gevaar voor de verkeersveiligheid is verkeerd beoordeeld.
Volgens de rechtbank had de Gemeente, gelet op de situatie zoals die haar na 3 maart 2009 bekend was en/of had moeten zijn, verkeersmaatregelen kunnen en moeten nemen om aan de verkeersonveilige situatie een einde te maken of het gevaar te beperken.
De dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is naar het oordeel van de rechtbank een gevolg van dit aanmerkelijk onzorgvuldig nalaten van de Gemeente.
5.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op momenten in de periode gelegen tussen 1 maart 2009 en 31 maart 2009 te Tienhoven, gemeente Stichtse Vecht (voorheen gemeente Maarssen) (in haar hoedanigheid van wegbeheerder) aanmerkelijk nalatig, althans met aanmerkelijke verwaarlozing van de in dezen geboden zorgvuldigheid, heeft gehandeld en/of nagelaten,
immers
heeft zij nagelaten zodanige (verkeers)maatregelen met betrekking tot het
wegdek van de Nieuweweg en/of de veiligheidssituatie op die weg te nemen dat
de veiligheid en gezondheid van weggebruikers aldaar was gewaarborgd (te
weten door onvoldoende zorg te dragen voor een passende maximumsnelheid en/of
een passende en/of deugdelijke (gedeeltelijke/plaatselijke) afzetting en/of
passende en deugdelijk geplaatste waarschuwingsborden)
met als gevolg dat op 31 maart 2009, aldaar, [slachtoffer 1], als bestuurder van
een motor, en [slachtoffer 2], als passagier/bijrijder van die motor,
- over de in de Nieuweweg gelegen hobbels en/of grote oneffenheden zijn gereden en
- vervolgens daardoor de controle over de motor is kwijtgeraakt en
- daarna ten val zijn gekomen/van de motor gevallen zijn en
- hierdoor in frontale botsing gekomen zijn met een tegemoetkomende bedrijfsauto met oplegger,
waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer 1]
zodanig letsel, te weten complicaties ten gevolge van een hoog energetisch
trauma, heeft bekomen dat die [slachtoffer 1] aan de gevolgen daarvan is overleden
en
waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] (die als bijrijder gezeten was op de motor) zodanig letsel,
te weten uitgebreid bloedverlies na ongeval en breuken van bekken en
ribben en in het gelaat, heeft bekomen dat die [slachtoffer 2] aan de gevolgen daarvan is overleden;
De rechtbank heeft in de bewezenverklaring kennelijke schrijffouten verbeterd; de verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
6.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, meermalen gepleegd.
6.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie rekent het de verdachte zwaar aan dat zij na 1 maart 2009 geen maatregelen heeft genomen waardoor het ongeval op 31 maart 2009 voorkomen had kunnen worden. Gelet op de gevolgen van deze nalatigheid kan er volgens de officier van justitie niet volstaan worden met een geldboete van de vierde categorie, zoals gesteld in artikel 307 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht maar heeft hij -gelet op artikel 23 lid 7 van het Wetboek van Strafrecht- een geldboete van de vijfde categorie geëist.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een geldboete van € 22.500,-, waarvan € 7.500,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de strafmaat. De Gemeente heeft meermalen aangegeven het verschrikkelijk te vinden dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het feit dat verdachte een rechtspersoon is.
Op 31 maart 2009 vond er op de Nieuweweg in de toenmalige gemeente Maarssen een dodelijk ongeval plaats. Door het met de motorfiets overrijden van meerdere hobbels heeft [slachtoffer 1] immers de controle over de door haar bestuurde motorfiets verloren en is zij samen met de achterop de motorfiets zittende [slachtoffer 2] ten val gekomen en frontaal op een tegenligger gebotst. Hoewel de gemeente uiteraard het ongeval nooit gewenst heeft, rekent de rechtbank het de gemeente zwaar aan
- dat zij geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de meldingen van minstens een buurtbewoner en het feit dat kort voor 31 maart 2009 ook al een motorrijder ten val was gekomen op de Nieuweweg en de Gemeente aansprakelijk had gesteld voor zijn schade, en
- dat de Gemeente geen maatregelen heeft genomen waardoor het ongeval van 31 maart 2009 voorkomen had kunnen worden.
Het nalaten maatregelen te nemen heeft als gevolg gehad dat twee jonge vrouwen, in de bloei van hun leven, op uiterst tragische wijze zijn verongelukt. Hun familieleden zijn door dit verlies zeer diep getroffen. De slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer 2] is ter terechtzitting door de voorzitter voorgelezen en de toenmalige partner van [slachtoffer 1] heeft zelf een slachtofferverklaring namens hem en de kinderen voorgedragen. Uit deze verklaringen blijkt dat zij nog dagelijks de gevolgen van het verlies en de leegte in hun leven ondervinden. Voorts is gebleken dat het ongeval niet alleen emotionele, maar ook praktische en financiële gevolgen heeft gehad voor de nabestaanden.
Geen enkele straf doet recht aan het leed van de direct betrokkenen. Daarnaast zal binnen de gemeente de strafvervolging op zichzelf ongetwijfeld zijn werking hebben gehad en zijn ook individuele ambtenaren ongetwijfeld geconfronteerd met de gevolgen van hun handelen.
De Gemeente is een rechtspersoon. Aan een rechtspersoon kan geen gevangenisstraf of een taakstraf worden opgelegd. Hoewel een geldboete in schril contrast staat met de gevolgen, is de rechtbank bij haar strafoplegging gebonden aan deze strafmodaliteit. De rechtbank zal gelet op de zeer ernstige gevolgen van de aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de Gemeente, zoals de officier van justitie vordert en met inachtneming van het gestelde in artikel 23 lid 7 Wetboek van Strafrecht, een geldboete opleggen van de vijfde categorie.
De rechtbank beoogt met deze straf ook een generaal preventief effect.
8 De wettelijke voorschriften
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 22.500,-, waarvan € 7.500,-, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 november 2012.