Rb. Middelburg, 15-04-2011, nr. 12/705091-11 [P]
ECLI:NL:RBMID:2011:BQ1697
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
15-04-2011
- Magistraten
Mrs. Hopmans, Van der Ploeg-Hogervorst, Van Steenbergen
- Zaaknummer
12/705091-11 [P]
- LJN
BQ1697
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2011:BQ1697, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 15‑04‑2011
Uitspraak 15‑04‑2011
Mrs. Hopmans, Van der Ploeg-Hogervorst, Van Steenbergen
Partij(en)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 april 2011
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen
[verdachte],
geboren op [1969],
wonende te [adres],
raadsman mr. Timmers, advocaat te Middelharnis,
ter terechtzitting aanwezig.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 24 maart en 1 april 2011, waarbij de officier van justitie mr. De Smet-Dierckx en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, te weten dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2010 tot en met 5 januari 2011 te Middelharnis tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
- 2.
hij op of omstreeks 6 januari 2011 te Middelharnis tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,9 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
- 3.
hij op of omstreeks 6 januari 2011 te Middelharnis een wapen van categorie I onder 7o, te weten een pistool, merk Gamo, zijnde een voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemde voorwerp voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan, is onder feit 3 in plaats van ‘Gamo’ ‘Gabo’ opgenomen. De rechtbank herstelt deze kennelijke schrijffout en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
3. De voorvragen
3.1. De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
3.2. De bevoegdheid
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.3. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De officier van justitie vordert dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, nu het openbaar ministerie het beleid hanteert dat een verdachte niet wordt vervolgd voor het aanwezig hebben van een geringe hoeveelheid harddrugs bestemd voor eigen gebruik. De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde aanwezig hebben van cocaïne het volgende.
Vast staat dat verdachte in het verleden verslaafd is geweest aan cocaïne en dat hij in het afgelopen half jaar nog af en toe cocaïne gebruikte. Hij kocht of kreeg deze cocaïne van medeverdachte [medeverdachte 1]. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld is niet gebleken dat verdachte telkens meer cocaïne voor handen heeft gehad dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft gesteld dat normaliter niet wordt vervolgd voor het aanwezig hebben van gebruikershoeveelheden harddrugs en dit ook blijkt uit de aanwijzing Opiumwet van het openbaar ministerie, en er geen cocaïne bij verdachte is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet dient te worden vrijgesproken van het in de ten laste gelegde periode aanwezig hebben van cocaïne, maar dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vervolging dient te worden verklaard. De rechtbank zal gelet op vorenstaande dan ook het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het aanwezig hebben van cocaïne in de periode zoals onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd.
3.4. De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Zij baseert zich daarbij ten aanzien van feit 2 op het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal Opiumwet en de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 2]. Voor wat betreft feit 3 baseert zij zich op het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal van technisch onderzoek en de verklaring van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het aanwezig hebben van 5,9 gram amfetamine en het luchtdrukwapen, zoals onder 2 respectievelijk 3 aan verdachte is ten laste gelegd, refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 25 augustus 2010 zijn er bij de Criminele Inlichtingen Eenheid processen-verbaal opgemaakt waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] zich bezig houdt met cocaïne. Naar aanleiding van deze informatie en een eerdere melding dat de auto van [medeverdachte 1] vaak wordt gezien bij een pand van waaruit drugs zou worden verkocht, is het onderzoek Holtum gestart. Op basis van de uit dit onderzoek verkregen gegevens zijn verschillende mensen in deze zaak aangehouden waaronder ook verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte — met uitzondering van de op 6 januari 2011 in zijn woning aangetroffen hoeveelheid — in de ten laste gelegde periode amfetamine aanwezig heeft gehad. Verdachte verklaart hier niet over en er zijn ook geen andere aanknopingspunten in het dossier waaruit blijkt dat verdachte amfetamine aanwezig heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op vorenstaande onvoldoende bewijs om te kunnen zeggen dat verdachte in de ten laste gelegde periode amfetamine aanwezig heeft gehad anders dan voor eigen gebruik. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
Op 6 januari 2011 is tijdens een doorzoeking in de vriezer in de woning van verdachte aan de [adres] een pakketje aangetroffen waarvan hij zegt dat het speed is . Hij verklaart verder dat deze speed van medeverdachte [medeverdachte 2] is . Uit onderzoek van de politie blijkt dat de onder verdachte in beslag genomen witte kleverige brokjes een nettogewicht hebben van 5,9 gram en amfetamine bevatten . [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat deze amfetamine van hem is . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging onder 2 genoemde hoeveelheid amfetamine tezamen en in vereniging aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres] is op 6 januari 2011 tevens een imitatievuurwapen aangetroffen . Uit onderzoek van de technische recherche blijkt dat het een luchtdrukwapen betreft, dat voorkomt op lijst b van Bijlage I van de Regeling Wapens en Munitie vermeld onder B, zijnde een pistool van het merk Gamo. Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie . Verdachte heeft zowel bij de politie als ook ter terechtzitting bekend dat dit wapen van hem is. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het in de tenlastelegging onder 3 genoemde pistool aanwezig heeft gehad.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 2.
op 6 januari 2011 te Middelharnis tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,9 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 3.
op 6 januari 2011 te Middelharnis een wapen van categorie I onder 7o, te weten een pistool, merk Gamo, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van zestig uren. Zij houdt daarbij rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Zij voert daartoe aan dat verdachte in het verleden verdovende middelen heeft gebruikt, maar dat hij sinds zeven jaar redelijk clean is. Hij heeft daarbij vrijwillig hulp gezocht bij de Bouman kliniek en daar vijf jaar doorgebracht. Hij staat nog altijd onder behandeling van deze kliniek. Thans verblijft verdachte in een woning van Stichting Pameijer, waar hij iedere dag begeleiding krijgt op verschillende gebieden. Verdachte heeft het financieel niet breed. Hij heeft verder een bipolaire stoornis, is manisch depressief en de spanningen in verband met deze strafzaak maken dat hij op dit moment door een diep dal gaat.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het opleggen van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden en de ernst van de gepleegde feiten, alsmede met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van een verdachte.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging 5,9 gram amfetamine aanwezig gehad. Hij bewaarde deze voor een vriend en tevens medeverdachte, die zijn gebruik probeerde te stoppen. Harddrugs zoals amfetamine vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Verdachte had de amfetamine niet moeten bewaren, maar er zich — ook ten behoeve van zijn vriend — van moeten ontdoen.
Daarnaast heeft verdachte een imitatievuurwapen voorhanden gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zoals bewezen verklaard, is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de bedreiging die daarvan voor de veiligheid van anderen kan uitgaan.
Verder houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Over verdachte is geen reclasseringsrapport opgemaakt. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte in het verleden verslaafd is geweest aan cocaïne. Hij heeft in 2005 hulp gezocht bij de Bouman kliniek om van zijn verslaving af te komen en is daar thans nog steeds onder behandeling. Verdachte gebruikt op dit moment af en toe cocaïne in de weekenden. Verder heeft hij psychische problemen waarvoor hij onder behandeling is van een psychiater.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Zij zal deze echter geheel voorwaardelijk opleggen gelet op de psychische gesteldheid van verdachte en om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
8. De beslissing
De rechtbank:
Niet ontvankelijkheid
- —
verklaart het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde zoals hierboven onder 3.3 omschreven;
Vrijspraak
- —
spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- —
verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- —
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- —
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- —
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- —
veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 (zestig) uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- —
beveelt dat indien verdachte de werkstraf, bij ten uitvoer legging, niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen;
- —
bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Van Steenbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen en mr. De Jonge, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 april 2011.