HR, 08-03-2016, nr. 15/01523
ECLI:NL:HR:2016:381
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-03-2016
- Zaaknummer
15/01523
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:381, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑03‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2706, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2706, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:381, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑03‑2016
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
8 maart 2016
Strafkamer
nr. S 15/01523 A
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 30 oktober 2014, nummer H 17/14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2016.
Conclusie 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/01523 Zitting: 22 december 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij vonnis van 30 oktober 2014 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba de verdachte wegens, onder 1 primair, “medeplegen van moord”, onder 2 primair, “medeplegen van poging tot doodslag”, onder 3 primair, “medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd”, en onder 4, “medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren.
Mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, heeft namens de verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte is door het hof veroordeeld als één van de drie betrokkenen bij een schietpartij in een kapperszaak in Curaçao en bij een schot dat is gelost in de richting van een politieauto tijdens een achtervolging die direct na deze schietpartij werd ingezet. Bij de schietpartij in de kapperszaak is het eerste slachtoffer, een volwassen man, [slachtoffer 1] genaamd, om het leven gekomen en heeft het tweede slachtoffer, zijn zoontje [slachtoffer 2] , een schotwond in zijn voet opgelopen. Wat betreft de context van het cassatieberoep is verder van belang dat het hof in hoger beroep tot een ander oordeel ten aanzien van de concrete betrokkenheid van de verdachte is gekomen dan het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao. Waar het Gerecht in Eerste Aanleg de verdachte alleen aanmerkte als bestuurder van de vluchtauto van de drie betrokkenen (en niet als schutter), heeft het hof geoordeeld dat de verdachte zowel één van de twee schutters in de kapperszaak is geweest als degene die tijdens politieachtervolging een schot op de achtervolgende auto heeft gericht. Daarbij kan het verschil in oordeel (kennelijk) zo worden verklaard, dat het Gerecht in Eerste Aanleg vooral is afgegaan op de omstandigheid dat bij een huiszoeking na de schietpartij twee kogelvrije vesten zijn gevonden en deze kogelvrije vesten niet van de verdachte maar van de andere twee betrokkenen lijken te zijn geweest, terwijl het hof van doorslaggevende betekenis heeft geacht dat één van de schutters in de kapperszaak volgens getuigenverklaringen een rastakapsel had, dat het ook deze schutter is geweest die tijdens de achtervolging op de politieauto heeft geschoten en dat verdachte als enige van het drietal een rastakapsel had.
De voorgestelde middelen richten zich beide tegen de bewijsvoering van het hof. Alvorens de middelen te bespreken, geef ik hieronder eerst - deels met weglating van voetnoten - de bewezenverklaring, de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen uit het vonnis weer.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“feit 1, primair, impliciet primair:
hij op 15 oktober 2011, te Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer 1] , van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, met semi-automatische vuurwapens, kogels afgevuurd op genoemde [slachtoffer 1] , waardoor genoemde [slachtoffer 1] door die kogels in het lichaam en het hoofd werd getroffen, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
feit 2, primair:
hij op 15 oktober 2011, te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 2000) die zich aldaar bij [A] bevond, van het leven te beroven, opzettelijk een of meer schoten met een semi-automatisch vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] heeft afgevuurd, terwijl de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3, primair:
hij op 15 oktober 2011, te Curaçao ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 3] en/of [verbalisant 13] en/of [verbalisant 10] , van het leven te beroven, opzettelijk een gericht schot met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 3] en/of [verbalisant 13] en/of [verbalisant 10] heeft afgevuurd, terwijl de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4:
hij op 15 oktober 2011, in Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, voorhanden heeft gehad meerdere semi-automatische vuurwapens en munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
“1. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 oktober 2011 door [verbalisant 6] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 113-115), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [getuige 1] :
Ik zag omstreeks 12.15 uur twee mannen voorbij lopen in de richting van de barbershop. Deze mannen waren bijna identiek gekleed. Ik zag dat zij de barbershop instapten. Zodra de twee mannen binnen waren gestapt, begon ik een geluid alsof er vuurwerk werd afgestoken te horen. Meteen nadat ik het geluid niet meer hoorde, zag ik de twee mannen rennend uit de barbershop komen. De twee mannen stapten in een grijsgelakte auto met kenteken [AA-00-BB] . De auto reed hierna met hoge snelheid weg.
2. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 oktober 2011 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk hoofdagent en agent bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 130-132), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [getuige 2] :
Zonet gingen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [slachtoffer 1] en ik naar de kapperszaak “ [A] ” om onze haren te knippen. Ik zat tussen [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] . Op een gegeven moment ging de deur van de kapperszaak open en loerde een jongen met rastakapsel naar binnen. [slachtoffer 1] vertrouwde de situatie niet en vroeg aan zijn zoon [betrokkene 1] om naar buiten te kijken wie deze jongen is. [betrokkene 1] ging buiten kijken en zei tegen zijn vader dat deze jongen in een grijze Kia was maar dat hij de andere inzittende van de auto niet kan zien omdat de ruiten getint zijn. Kort daarna kwam er een andere man naar binnen. Toen hij naar binnen liep, stond [slachtoffer 1] op, hierna haalde deze jongen direct een vuurwapen uit zijn broeksband en begon op [slachtoffer 1] te schieten. De andere jongen met rastakapsel kwam ook naar binnen en hij bleef ook gericht op [slachtoffer 1] schieten. [slachtoffer 1] viel op de grond en zij bleven doorschieten. De man met rastakapsel had ook op [betrokkene 1] geschoten. Beide verdachten hadden een vuurwapen.
3. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 oktober 2011 door [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , respectievelijk hoofdagent en brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 141-143), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [getuige 3] :
Op 15 oktober 2011 was ik op mijn werk gekomen en had ik mijn eerste cliënt geknipt. De man die later het slachtoffer bleek te zijn kwam met een jongen van ongeveer 11 jaren oud binnen. Op die bewuste dag waren veel kinderen aanwezig in [A] . Het slachtoffer ging samen met genoemd jongetje op de bank zitten. Vervolgens zag ik op een gegeven moment dat de deur van de barbershop open ging, doch kwam niemand binnen. Ik zag dat iemand in de deuropening stond en bezig was naar binnen te loeren. Hierna werd de deur dicht gemaakt. Niemand kwam op dat moment binnen. Kort hierna werd de deur wederom opengemaakt. Ik zag een onbekende man binnenkomen die dichtbij mij kwam staan. Vervolgens zag ik dat hij direct een vuurwapen tevoorschijn haalde en meteen gericht op het slachtoffer begon te schieten. Ik zag dat het slachtoffer niet eens kans had gekregen om te reageren. Deze man was vergezeld van een andere man.
4. Proces-verbaal van lijkherkenning, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 oktober 2011 door [verbalisant 4] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 28-29), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisant:
Op zaterdag 15 oktober 2011 vond te [A] te Salinja een schietpartij met dodelijke afloop plaats. De vader, de broer en de vrouw herkenden het lijk als respectievelijk zoon, broer en vriend in leven genaamd [slachtoffer 1] .
5. Obductie rapport, opgemaakt op 30 januari 2012 door dr. G.D. Zielinski, patholoog bij het Analytisch Diagnostisch Centrum, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde deskundige:
Op 18 oktober 2011 heb ik de uit- en inwendige schouwing verricht op het lijk van [slachtoffer 1] . Bij sectie bleek de overledene meerdere inschoten, doorschoten en vooral veel schampschoten te hebben, o.a. in het hoofd en op de rechter borst. Er was ernstige destructie van het tussengelegen weefsel waaronder perforatie van de schedel, destructie van hersenweefsel en perforatie van de lever en het onderste deel van de lichaamsader, Tevens was er veel bloed in de buikholte. Het overlijden wordt hier zonder meer door verklaard op basis van weefsel schade en bloedverlies ten gevolge van meervoudige schotletsels.
6. Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 29 juli 2013 door [verbalisant 5] en [verbalisant 1] , respectievelijk brigadier en hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 39-41), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3] :
Op 15 oktober 2011 ging mijn zoon [slachtoffer 2] samen met zijn vader wijlen [slachtoffer 1] , mijn andere zoon [betrokkene 2] en mijn neef [betrokkene 4] naar [A] om zijn haren te laten knippen. Op een gegeven moment kwamen twee mannen binnen die verschillende schoten op [slachtoffer 1] hadden gevuurd. Tijdens het afvuren van die schoten werd mijn zoon [slachtoffer 2] voornoemd aan zijn rechtervoet verwond door een kogel.
7. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt op 5 augustus 2013 door de arts Poulina (dossierpagina’s 42-45), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde arts:
Op 15 oktober 2011 heb ik geneeskundige hulp verleend aan [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2000.
Diagnose: (in)schotwond rechtervoet.
8. Proces-verbaal van bevinding, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 17 oktober 2011 door [verbalisant 12] , agent bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 32-34), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisant:
Op zaterdag 15 oktober 2011 omstreeks 12:05 uur reed ik in uniform in mijn persoonlijke auto langs [A] barbershop. Ik zag een man uit de kapperszaak komen met een vuurwapen in handen. Deze man heeft plat geschoren haren. Ik zag hierna een man met rastakapsel ook uit de kapperszaak lopen met een vuurwapen in zijn hand. Ik zag dat beide mannen in een grijsgelakte personenauto van het merk Kia model Rio stapten. Voordat de verdachte auto voorbij reed, zag ik een S.K.S. patrouilleauto op de Kaminda Salinja langsrijden. Ik gaf deze patrouilleauto een seintje om naar mij toe te komen. Ik heb hen de grijze auto aangewezen en de S.K.S. leden begonnen een achtervolging van de grijze auto. Ik reed hen ook achterna. Tijdens de achtervolging zag ik dat de verdachte met het rastakapsel met zijn bovenlijf uit het linkerachterraam leunde en een gericht schot op de S.K.S. patrouilleauto loste.
Op enig moment reden we de Kaminda Koraalspecht in, daarna de Kaya Shers. Hier had ik geen zicht op de grijze auto. Ik zag dat de S.K.S. patrouilleauto in westelijke richting ging. Ik reed toen de Kaya Stila op om te kijken of ik de grijze personenauto weer tegen kwam. Ik zag deze personenauto langzaam tegen een andere geparkeerde auto botsen. Ik zag niemand in de grijze personenauto. Kort daarna werd ik door een buurtbewoner geroepen die verklaarde dat de verdachten de tuin binnen renden en dat ze via de tuin in de mondi vluchtten.
9. Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 16 oktober 2011 door [verbalisant 6] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina 81-83), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van S.K.S. ambtenaar [verbalisant 13] :
Gisteren omstreeks 12.00 uur was ik met twee collega’s op patrouille in Salinja. Ik zag een man lopen die zich verdacht gedroeg. Plotseling rende hij naar een grijsgelakte auto en stapte in aan de achterkant van de auto. Hierna begon de auto te rijden. Een geüniformeerde politieagent gebaarde naar ons en trok zijn dienstwapen en richtte deze op de grijsgelakte auto. Wij startten een achtervolging. De politieagent die het gebaar had gemaakt zat achter ons. Wij zaten al die tijd achter de grijsgelakte auto aan. De achtervolging vond plaats op een echt hoge snelheid. Een man die achterin de grijsgelakte auto was gestapt, richtte vanuit het autoraam een pistool en loste een gericht schot op onze patrouillewagen. Deze man had een rastakapsel. Ik zag dat het schot de buitenspiegel van de bestuurderszijde had geraakt, deze was kapot. Op enig moment reden de verdachten tot aan de Kaya Shers. Bij de Kaya Shers aangekomen sloegen zij rechtsaf de Kaya Shers op en sloegen dan meteen linksaf de Kaya Stila op. Doordat ik de straten van Koraalspecht goed ken, reed ik niet achter de verdachten de Kaya Stila in. Ik reed rechtdoor en sloeg af in de volgende afslag om hun dan aan de andere kant te onderscheppen. Op de hoek bracht ik de patrouillewagen tot stilstand, waarna wij met getrokken wapens uitstapten. Wij zagen de auto aankomen op lage snelheid met niemand erin. Vervolgens botste deze auto tegen een geparkeerde auto en kwam tot stilstand.
10. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 19 oktober 2011 door [verbalisant 7] en [verbalisant 3] , beiden brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 88-90), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [getuige 4] :
Ik zat bij de woning van mijn Vriendin [betrokkene 5] bij [a-straat] nummer 17, toen ik een bericht kreeg dat er een moord gepleegd was op een familielid van de familie [van de slachtoffers 1 en 2] in [A] . Ik besloot te gaan. Net in de bocht zag ik een grijs gelakte auto met zeer hoge snelheid aan komen rijden. Ik zag dat de grijs gelakte auto bij de woning van [betrokkene 5] vaart verminderde. Ik zag dat drie jongens vanuit de auto stapten waarna de auto onbeheerd verder reed. Ze liepen het erf op en sprongen hierna over de omheining aan de achterkant van de woning van [betrokkene 5] en renden weg. Een man had platgeschoren haar, een man had een rasta kapsel, de derde man had een pet op. De man met de pet op was een beetje korter van gestalte dan de man met rasta kapsel.
11. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 16 oktober 2011 door [verbalisant 8] en [verbalisant 6] , respectievelijk agent en brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 91-93), inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op 15 oktober 2011 om 14.30 uur afgelegde verklaring van de getuige [getuige 5] :
Ik was vandaag thuis met mijn zoon. Mijn adres is [b-straat 1] in Curaçao. Op een gegeven moment kwam mijn kleinzoon [betrokkene 6] aanrennen. Het leek alsof hij erg moe was, alsof hij aan het rennen geweest was. Het duurde niet lang, een minuutje of zo, toen kwamen nog twee jongens naar binnen. Ze waren blijkbaar met [betrokkene 6] . Ik had toen aan [betrokkene 6] gevraagd waarom hij zo moe was. [betrokkene 6] had gezegd dat zij moe waren doordat zij achtervolgd werden door de politie. Op een gegeven moment zag ik de jongens die ik niet ken in mijn slaapkamer staan. Ik zag dat ze mijn matras opgetild hadden en ze waren bezig spullen eronder te duwen. [betrokkene 6] riep ze van buiten en ze gingen weg. Ik ging naar mijn kamer en zag onder mijn matras een zwarte laars, een of twee witte jackets en een zwart shirt. Ik heb toen een doos gepakt, de spullen erin gezet en deze op het balkon neergezet.
12. Proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 oktober 2011 door [verbalisant 4] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 98-100), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [getuige 6] :
Ik woon samen met mijn moeder [getuige 5] op het perceel [b-straat 1] . Omstreeks 13.00 uur hoorde ik de zoon van mijn nicht, de man genaamd [betrokkene 6] naar binnen komen. Hij was bloot aan zijn bovenlijf. Toen heeft mijn moeder hem gevraagd wat hij hier is komen doen. Hij heeft aan mijn moeder beantwoord dat de politie hem achterna zat. De twee andere jongens waren in de woonkamer gaan staan. Daarna zijn ze in de slaapkamer van mijn moeder gegaan en zij hadden de deur dichtgemaakt. Toen de jongens weer naar buiten waren gekomen hadden ze hun T-shirts vervangen en zijn ze weggegaan. Mijn moeder is toen in haar slaapkamer gaan kijken wat de jongens daarin hadden gedaan. Zij had geconstateerd dat haar matras werd opgetild. Zij ging onder haar matras kijken en zag de kogelvrije vesten en nog een paar kledingstukken. Zij heeft al die dingen in een doos gelegd en achter in de tuin gezet.
13. Proces-verbaal van bevinding, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 8 april 2013 door [verbalisant 1] , hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao (dossierpagina’s 67-69), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisant:
Op 6 april 2013 werd een onderzoek door het onderzoeksteam gedaan naar de vluchtweg welke de daders op 15 oktober 2011 hadden gebruikt nadat zij uit de grijs gelakte Kia Rio waren gestapt, het erf van [a-straat] nummer 17 waren opgerend en vervolgens de mondi waren ingerend. Bleek dat er een rooi achter perceel [a-straat] 17 is welke tot aan het einde van de Kaya Sambarku leidt. Tevens werd geconstateerd dat er een portier gevestigd is aan de achterkant van het hek van het perceel [b-straat 1] .
14. Proces-verbaal van sporenonderzoek en DNA-sporenverzameling, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 20 februari 2012 door [verbalisant 9] , [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , allen brigadier bij het Korps Politie Curaçao, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisanten:
Op zaterdag 15 oktober 2011 hebben wij bij de kapsalon [A] forensisch technisch onderzoek verricht. In het belang van het onderzoek werden in de kapperszaak hulzen van het kaliber 9 mm in beslag genomen. (bladzijden 10- 15)
Vervolgens werd een forensisch sporenonderzoek verricht op de vluchtauto [AA-00-BB] . In deze personenauto werd onder andere het volgende aangetroffen en veiliggesteld: zwart T-shirt van het merk Pro; een scherpe patroon van het kaliber 9 mm werd op de achterbank aangetroffen; een patroonhouder inhoudende patronen.
Twee halfvolle waterflessen van het merk “SPA” werden in de middenconsole aangetroffen. Deze werden elk afzonderlijk veilig gesteld en in beslag genomen voor eventueel te verrichten DNA-onderzoek. Deze werden voorzien van de SIN- AAAG9121NL en AAAG9122NL. (bladzijden 21-22)
Bij een door ons ingesteld onderzoek op het adres [b-straat 1] troffen wij op het erf een kartonnen doos inhoudende een aantal kledingstukken. Uit de doos werden onder andere een zwart/grijs T-shirt van het merk LRG binnenste buiten aangetroffen, veiliggesteld en in beslag genomen.
Ook werd een zwart T-shirt van het merk Angejo Litrico binnenste buiten aangetroffen, veiliggesteld, in beslag genomen en voorzien van SIN AAAG9127NL. (bladzijde 23)
15. Proces-verbaal van aanvraag DNA onderzoek, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 15 mei 2013 door [verbalisant 9] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisant:
In het onderzoek bij [A] werden onder ander de volgende hulzen in beslag genomen: AAG9704NL, AAG9705NL, AAG9706NL, AAG9707NL, AAG9715NL, AAG9716NL, AAG9717NL en AAG9718NL.
16. Aanvullend proces-verbaal van sporenonderzoek en DNA-sporenverzameling, in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten op 5 juli 2013 door [verbalisant 9] , [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , allen brigadier bij het Korps Politie Curaçao5, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde verbalisanten:
Tijdens het sporenonderzoek op het adres [b-straat 1] hadden wij twee kogelvrije vesten in de kartonnen doos aangetroffen, veiliggesteld en in beslag genomen.
17. Rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, opgemaakt op 22 oktober 2013 door dr. J.H.A. Nagel, rapporteur van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde deskundige:
Bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Omschrijving ‘spa water fles in auto’, SIN AAAG9122NL: kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte] ; de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. Omschrijving T-shirt (‘merk Angelo Litrico’), SIN AAAG9127NL: kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte] ; de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard
18. Rapport schotrestenonderzoek, opgemaakt op 29 november 2013 door ing. R.C. Roepnarain, rapporteur van het NFI, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde deskundige:
Het onderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de stubs waarmee de T-shirts - zwart T-shirt van het merk Pro aangetroffen in de vluchtauto [AA-00-BB] , grijs/zwart T-shirt van het merk LRG ( [b-straat 1] ) en zwart T-shirt van het merk “Angelo Litrico” ( [b-straat 1] ) - zijn bemonsterd en een schietproces.
19. Rapport munitieonderzoek, opgemaakt op 11 november 2013 door B. Jacobs, rapporteur van het NFI8, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van voornoemde deskundige:
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de scherpe patroon aangetroffen in vluchtauto [AA-00-BB] is doorgeladen in hetzelfde vuurwapen als waaruit de hulzen AAG9704NL, AAG9705NL, AAG9706NL, AAG9707NL, AAG9715NL, AAG9716NL, AAG9717NL en AAG9718NL zijn verschoten.
De acht hierboven genoemde hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi) automatisch werkend pistool.
20. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 9 oktober 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 oktober 2011 had ik een rasta kapsel. Mijn oma is [getuige 5] . Ik ben die dag met twee andere jongens bij haar geweest.”
7. In het arrest heeft het hof ten aanzien van de bewezenverklaring daarnaast het volgende overwogen:
“Bewijsoverwegingen
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. Op 15 oktober 2011 dringen twee mannen, één met een rasta kapsel en één met kort haar, de kapperszaak [A] in Curaçao binnen, waarna zij de man [slachtoffer 1] met schoten, afgevuurd met een semi-automatisch vuurwapen, doden en zijn zoon verwonden. De beide schutters worden, met vuurwapens in de hand, gezien door een toevallig passerende politieman terwijl zij in een gereed staande grijze auto stappen (kenteken [AA-00-BB] ), waarin een derde man zit. Deze politieman beschrijft dat één van de schutters plat geschoren kort haar en de andere schutter een rasta kapsel had. Een politieauto zet onmiddellijk de achtervolging in en houdt de vluchtauto in het zicht tot de buurt Koraal Specht wordt bereikt. De politieagenten verklaren dat één van de drie inzittenden, de man met het rasta kapsel, tijdens de achtervolging een gericht schot op hen lost. Als de politie een andere straat inrijdt om de vluchtauto klem te rijden, zien de inzittenden kans om uit de nog rijdende auto te springen. Getuige [getuige 4] verklaart dat zij drie mannen uit de vluchtauto heeft zien springen en via het erf van [a-straat] de mondi heeft in zien vluchten. Een van de drie mannen had een rasta kapsel. Dat de achtergelaten auto, een grijsgelakte Kia Rio, inderdaad de vluchtauto is, blijkt uit de verklaring van politieagent [verbalisant 13] in samenhang met de verklaring van getuige [getuige 4] en wordt bevestigd doordat in de auto munitie wordt aangetroffen die is gebruikt bij de schietpartij. In de vluchtauto wordt tevens een fles drinkwater met DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen. Onderzoek van de politie naar de vermoedelijke vluchtroute van de drie mannen plaatst hen in de buurt van de woning van de grootmoeder van de verdachte, die is gelegen op korte afstand van de plaats waar de vluchtauto werd achtergelaten. Achter het perceel [a-straat] , waar de vluchtauto is achtergelaten, ligt een rooi welke tot aan het einde van de [b-straat 1] leidt, zijnde de straat waarin de woning van de grootmoeder van de verdachte is gelegen. [getuige 5] en [getuige 6] (de grootmoeder en de oom van de verdachte) verklaren vervolgens dat de verdachte op die bewuste middag, korte tijd na de schietpartij, samen met twee andere mannen rennend en bezweet het huis van de grootmoeder binnenkwam en verklaarde op de vlucht te zijn voor de politie, waarna de mannen zich ontdeden van gedragen t-shirts en een tweetal kogelvrije vesten. Deze voorwerpen zijn veilig gesteld en na onderzoek is op één van deze achtergelaten t-shirts zowel DNA-materiaal van de verdachte als sporen van een schietproces aangetroffen.
Op grond van bovenstaande keten van bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, komt het Hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de drie daders van de schietpartij bij de kapperszaak [A] , alsmede van de daarop gevolgde beschieting van de politie, dezelfde mannen zijn die zijn gezien terwijl zij uit de vluchtauto sprongen en dezelfde mannen zijn die kort daarna kleding met schotresten hebben verborgen in het huis van de oma van verdachte. Hieruit en uit de verklaring van de grootmoeder en de oom van de verdachte, het feit dat DNA-materiaal van de verdachte op één van de achtergelaten t-shirts is aangetroffen en tevens DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen op een fles in de vluchtauto, volgt tevens dat de verdachte één van die drie daders is. Anders dan het Gerecht in eerste aanleg komt het Hof op grond van de bewijsmiddelen tevens tot het oordeel dat de verdachte de man met het rasta kapsel is die door getuigen in de kapperszaak als de tweede schutter wordt aangeduid en tevens de man met het rasta kapsel is die op de achtervolgende politieagenten heeft geschoten. Immers, de verdachte had op 15 oktober 2011 een rasta kapsel en uit de bewijsmiddelen volgt dat slechts één van de drie daders een rasta kapsel had.
De verdediging betwist de hierboven beschreven gang van zaken en stelt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte één van de drie daders is. De raadsvrouw betoogt hiertoe dat de verdachte door geen enkele van de aanwezige getuigen bij een foto-confrontatie is herkend. Dit is juist, maar doet niet af aan het bewijsmateriaal dat zich wel in het dossier bevindt.
Verder betoogt de raadsvrouw dat de getuigen weliswaar verklaren dat de tweede schutter een man is met een rasta kapsel, maar dat geen van hen spreekt over de zeer lange dreadlocks van de verdachte, hoewel deze volgens de verdediging opvallend zijn doordat deze tot halverwege de rug van verdachte reiken. Verdachte kan dus niet de beschreven man met het rastakapsel zijn. Het Hof overweegt dat de getuigen verklaren over een man met een rasta kapsel. De lengte van dat kapsel is kennelijk geen voorwerp van nadere vraagstelling aan de getuigen geweest, maar de aanduiding rastakapsel is voldoende duidelijk en strookt met de verklaring van verdachte dat hij een rastakapsel had op 15 oktober 2011. De enkele omstandigheid dat van een zeer lang rastakapsel sprake was sluit verdachte dan ook niet uit als dader.
Ten aanzien van het feit dat in de vluchtauto een fles met daarop DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen, heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat de verdachte regelmatig in de auto heeft gezeten en dat de fles mogelijk op een andere dag in de auto is achtergelaten. De verdachte heeft hierover echter geen nadere, concrete en specifieke, informatie kunnen of willen geven, zodat het Hof dit verweer onvoldoende onderbouwd acht.
Het verweer is voorts gevoerd dat de herkenning van de verdachte bij een fotoconfrontatie door de getuige [getuige 4] niet betrouwbaar is. Het Hof laat dit verweer buiten beschouwing, aangezien de delen van de verklaring die de raadsvrouw onbetrouwbaar acht, niet voor het bewijs zijn gebruikt. Datzelfde geldt voor het verweer dat deze getuige slechts heeft verteld hetgeen zij op straat had gehoord ten aanzién van de identiteit van (een van de) verdachte(n) die uit de grijze Kia Rio waren gestapt. Die delen van haar verklaring waarop de raadsvrouw doelt zijn niet voor het bewijs gebruikt.
Door de raadsvrouw is eveneens als verweer gevoerd dat de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 6] onbetrouwbaar zijn. Het Hof ziet echter geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. De verklaringen zijn dezelfde dag, kort na het incident, afgelegd en ook bij latere verhoren bevestigd. De beide verklaringen zijn gedetailleerd, stemmen op belangrijke punten met elkaar overeen en vinden tevens steun in andere bewijsmiddelen, zoals de gevonden doos waarin de volgens die verklaringen door de daders achtergelaten kledingstukken inderdaad zijn aangetroffen, en waarin zich een t-shirt bevond met daarop DNA-materiaal van de verdachte en sporen van een schietproces.
Ten aanzien van voornoemde kledingstukken is door de raadsvrouw betoogd dat het t- shirt niet alleen DNA-materiaal van de verdachte bevat, maar ook sporen van een ander persoon. Zij verbindt daaraan de conclusie dat sprake geweest kan zijn van contaminatie. Het Hof verwerpt dit verweer wegens gebrek aan feitelijke grondslag. In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 22 oktober 2013 (witte bundel, pagina 89) is vermeld:
“In het DNA-profiel van het celmateriaal van deze bemonsteringen zijn één of enkele pieken (van relatief geringe intensiteit) zichtbaar waarvan niet duidelijk is of het DNA- kenmerken (van minimaal één andere persoon) of technische artefacten zijn”.
Dat celmateriaal van een andere persoon is aangetroffen valt daarin niet te lezen.
Voorts stelt de verdediging dat de schotresten die op ditzelfde t-shirt zijn aangetroffen, daar zijn terecht gekomen door contaminatie, te weten door overdracht van schotresten van de andere kledingstukken die zich in dezelfde doos bevonden. Het Hof verwerpt ook dit verweer. Uit het rapport van 29 november 2013 van het NFI blijkt dat het t-shirt aan de buitenzijde (voor- en achterzijde) en niet aan de binnenzijde is bemonsterd. Nu uit het dossier blijkt dat het t-shirt binnenste buiten in de doos is aangetroffen, brengt dit met zich dat de buitenzijde van het t-shirt, waar de schotresten op zijn aangetroffen, niet in aanraking is geweest met de overige kledingstukken in de doos.
Het Hof beoordeelt het doodschieten van het slachtoffer als de uitvoering van een vooropgezet plan om hem te liquideren. Kort voor de schietpartij heeft de verdachte de deur van de kapperszaak, waar het slachtoffer zat, geopend om naar binnen te loeren. Vervolgens zijn de schutters naar binnen gegaan en hebben van dichtbij met semiautomatische vuurwapens een grote hoeveelheid kogels geschoten op het slachtoffer. Na de liquidatie zijn zij direct in een gereedstaande vluchtauto gestapt, die met hoge snelheid is weggereden. De schutters waren voorzien van kogelvrije vesten. Deze feiten en omstandigheden geven blijk van een gedegen planning en voorbereiding. Het Hof acht, gelet op het voorgaande en bij ontbreken van enige contra-indicatie, voorbedachte raad en medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 2 en 3
Het Hof is, anders dan het Gerecht in eerste aanleg, van oordeel dat ten aanzien van de feiten 2 en 3 is gebleken dat het opzet van de daders, in voorwaardelijke zin, was gericht op de dood van zowel de jongen [slachtoffer 2] als van de achtervolgende politieagenten. Het Hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn mededaders, om met het slachtoffer [slachtoffer 1] af te rekenen, met semiautomatische vuurwapens een spervuur van kogels hebben afgevuurd in een kleine ruimte, waar op dat moment - naar zij wisten - vele omstanders, waaronder kinderen, aanwezig waren. Van algemene bekendheid is dat een dergelijk handelen een aanmerkelijke kans schept op het ontstaan van dodelijk letsel bij de andere aanwezigen, met name indien zij zich - zoals het slachtoffer [slachtoffer 2] - direct naast het beoogde doelwit bevinden. Het Hof is van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte - evenals zijn mededader - zich van die kans bewust is geweest en het ontstaan van dodelijk letsel als gevolg van dat handelen willens en wetens heeft aanvaard. Derhalve was verdachtes opzet in voorwaardelijke zin gericht op de dood van [slachtoffer 2] .
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte en zijn mededaders gericht op een politieauto hebben geschoten tijdens een achtervolging, terwijl die politieagenten goed zicht hadden op de vluchtauto. Dat de verdachte hierbij gericht heeft geschoten, blijkt uit de verklaringen van politieagenten [verbalisant 13] en [verbalisant 12] en uit het feit dat de politieauto daadwerkelijk aan de zijspiegel, op enkele centimeters van de zitplaats van de bestuurder, is geraakt. De verdachte heeft, door aldus te handelen, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij één van de inzittenden in de politieauto op dodelijke wijze zou raken of de bestuurder dan wel de politieauto op een dusdanige wijze zou raken dat een ongeval zou plaatsvinden en (één van) de achtervolgende politieagenten hierbij het leven zou(den) verliezen. Immers uit de verklaring van politieagent [verbalisant 13] blijkt dat de achtervolging op hoge snelheid plaatsvond. Derhalve was verdachtes opzet in voorwaardelijke zin gericht op de dood van voornoemde politieagenten.”
8. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 primair tenlastegelegde - mede in het licht van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging - onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd is. Door de verdediging is in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van de verschillende getuigen over het signalement van de schutters in de kapperszaak onvoldoende specifiek zijn om te kunnen vaststellen dat de verdachte één van deze schutters is geweest. In dit verband is relevant - ook al wordt hier in de toelichting op het middel niet nader op ingegaan - dat de verdachte tijdens een fotoconfrontatie door geen van de genoemde getuigen is herkend. Dat het hof de verdachte niettemin heeft aangemerkt als de man met het rastakapsel die zowel in de kapperszaak als tijdens de politieachtervolging geschoten heeft, is volgens de steller van het middel gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
9. Onderhavige zaak is een schoolvoorbeeld van een oordeel waaraan in de cassatieprocedure niet of nauwelijks kan worden getornd. Het hof is op grond van de bewijsmiddelen tot het oordeel gekomen dat de verdachte de schutter met het rastakapsel moet zijn geweest. Dit oordeel sluit weliswaar op zichzelf genomen niet volledig uit dat een ander oordeel mogelijk was geweest, maar dat betekent niet dat de bewijsbeslissing van het hof niet deugdelijk is. De identificatie van de verdachte in de onderhavige zaak hangt samen met een scala van waarderingen en indrukken van feitelijke aard en dergelijke oordelen behoren te worden geveld in een procedure die daar ook op is ingericht en dat is de procedure bij de feitenrechter. In cassatie is alleen de begrijpelijkheid van de bewijsbeslissing aan de orde en dit is een marginale toets. Het gaat dan om een dubbele toets die betrekking heeft op de begrijpelijkheid van de feitelijke oordelen in relatie tot het gebruikte bewijs en de begrijpelijkheid van de rechterlijke overtuiging die daarmee samenhangt.
10. Dat een ander oordeel van het hof met betrekking tot de identificatie van de verdachte in casu op zichzelf genomen denkbaar was geweest, blijkt wel uit het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao. Dat Gerecht zag de verdachte in zijn vonnis noch als schutter in de kapperszaak, noch als schutter tijdens de politieachtervolging, maar alleen als bestuurder van de (vlucht)auto van de schutters, kennelijk omdat de twee bij een huiszoeking na de schietpartij gevonden kogelvrije vesten in de richting van de twee andere betrokkenen bij de schietpartij lijken te wijzen en geen van de ooggetuigen van de schietpartij de verdachte bij een fotoconfrontatie heeft herkend. Die omstandigheden heeft het hof ook onderkend door in zijn bewijsvoering op te nemen dat de twee andere betrokkenen bij de schietpartij in het huis van de grootmoeder van de verdachte twee kogelvrije vesten onder het matras van een bed hebben gestopt (zie de bewijsmiddelen 11 en 12). Het hof heeft daarnaast gemotiveerd waarom het de verklaringen van de ooggetuigen van de schietpartij betrouwbaar acht, ook al is verdachte bij de fotoconfrontatie door geen van de ooggetuigen is herkend.
11. Tegenover de omstandigheden die tegen de identificatie van de verdachte als schutter lijken te spreken, heeft het hof gesteld dat de duiding van de tweede schutter in de kapperszaak en van de schutter tijdens de politieachtervolging als de man met het rastakapsel een (zeer) sterke aanwijzing vóór de genoemde identificatie vormt en dit heeft uiteindelijk voor het hof de doorslag gegeven. Dat acht ik, anders dan de steller van het middel, niet onbegrijpelijk. Ook het oordeel van het hof dat bij de schietpartij in de kapperszaak en de daaropvolgende achtervolging drie personen betrokken zijn geweest en dat de verdachte één van deze drie personen is geweest, kan zonder meer uit de bewijsmiddelen volgen. Het hof heeft dit afgeleid uit de - min of meer voor zich sprekende - onderlinge samenhang van (i) de bewijsmiddelen die zien op de schietpartij in de kapperszaak, (ii) de bewijsmiddelen die zien op de gang van zaken tijdens de achtervolging en (iii) de bewijsmiddelen die zien op de situatie in het huis van de grootmoeder van de verdachte korte tijd na de schietpartij (zie de hierboven onder 7 weergegeven nadere bewijsoverwegingen van het hof).
12. Ook het oordeel van het hof dat slechts één van de drie betrokkenen bij de schietpartij een rastakapsel had, vindt voldoende steun in de bewijsmiddelen. Uit de als bewijsmiddel 2 gebezigde getuigenverklaring kan volgen dat voorafgaand aan de schietpartij door een “jongen met een rastakapsel” door de deur van de kapperszaak naar binnen is gekeken en dat deze jongen enige tijd later als tweede schutter de kapperszaak is binnengegaan. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de onderhavige getuigenverklaring de mogelijkheid openlaat dat sprake is geweest van twee mannen met rastakapsel onder de drie betrokkenen bij de schietpartij. Deze mogelijkheid zou besloten liggen in de duiding door de getuige van de tweede schutter als ‘de andere jongen met rastakapsel’. De door het hof gevolgde interpretatie waarbij met de getuige niet op een derde persoon maar op dezelfde persoon als degene die voorafgaand aan de schietpartij door de deur van de kapperszaak keek wordt gedoeld, ligt veel meer voor de hand dan de door de steller van het middel opgeworpen mogelijkheid. De genoemde interpretatie van het hof is in ieder geval niet onbegrijpelijk.
13. Uit de als bewijsmiddel 8 gebezigde verklaring kan daarnaast worden afgeleid dat een politieagent op enig moment onder meer een man met een rastakapsel met een vuurwapen uit de kapperszaak heeft zien lopen en tijdens de hierop volgende politieachtervolging heeft waargenomen dat diezelfde man vanuit het linker achterraam van de auto van de verdachten een schot in de richting van de achtervolgende auto heeft gelost. Uit de als bewijsmiddel 10 gebezigde getuigenverklaring kan vervolgens volgen dat aan het einde van de vluchtrit een man met platgeschoren haar, een man met een rastakapsel en een man met een pet uit de vluchtauto zijn gestapt. De als bewijsmiddel 20 gebezigde verklaring van de verdachte zelf houdt tot slot in dat hij ten tijde van de tenlastegelegde feiten een rastakapsel droeg.
14. De bezwaren van de steller van het middel tegen de identificatie van de verdachte als de man met het rastakapsel komen uiteindelijk neer op de stelling dat niet kan worden uitgesloten dat de in bewijsmiddel 10 genoemde man met pet eveneens een rastakapsel droeg. Dat één van de betrokkene bij de schietpartij een pet droeg zou immers niets zeggen over de haardracht van deze persoon. Nog los van het feit dat een dergelijk verweer niet met zoveel woorden ten overstaan van het hof is gevoerd en dus niet voor het eerst in cassatie kan worden opgeworpen, is het op zichzelf juist dat niet bekend is welke haardracht de man “onder zijn pet” had, maar dat doet er niet aan af dat het hof zelfstandige bewijswaarde heeft kunnen toekennen aan het gegeven dat de bewijsmiddelen één van de drie betrokkenen bij de schietpartij wel als drager van een rastakapsel aanwijzen en de andere twee betrokkenen niet. In de beschrijving van één van de betrokkenen bij de schietpartij als drager van een rastakapsel ligt immers besloten dat dit rastakapsel zelf binnen de onderlinge verhouding van de drie betrokken daders een onderscheidend kenmerk vormde. Dat één van de ooggetuigen van de schietpartij in de kapperszaak de verdachte wel als drager van een rastakapsel hebben kunnen omschrijven maar niet in staat zijn geweest hem bij een fotoconfrontatie (volledig) te herkennen, maakt dit niet anders.
15. Het oordeel van het hof dat verdachte zowel in de kapperszaak als tijdens de achtervolging heeft geschoten is gelet op het voorgaande - ook zonder nadere motivering - niet onbegrijpelijk.
Om deze reden treft ook de in het middel nog zelfstandig geformuleerde klacht ten aanzien van ’s hofs oordeel dat de verdachte als medepleger (en niet als medeplichtige) bij de tenlastegelegde feiten betrokken is geweest geen doel.
16. Het eerste middel faalt.
17. Het tweede middel klaagt over het oordeel van het hof dat ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag bij de verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet.
18. De onder 2 primair bewezenverklaarde poging tot doodslag heeft betrekking op het feit dat tijdens de schietpartij in de kapperszaak bij één van de voor het primaire slachtoffer bedoelde schoten een kogel in de richting van het elfjarige zoontje van het primaire slachtoffer is gegaan, waarbij dit zoontje een schotwond in zijn voet heeft opgelopen. Ook ten aanzien van het (voorwaardelijk) opzet bij het onder 2 primair tenlastegelegde feit geldt dat het oordeel van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao anders luidde dan het oordeel van het hof in hoger beroep. Het Gerecht in Eerste Aanleg achtte voorwaardelijk opzet bij de verdachte niet bewezen, omdat het überhaupt niet kon vaststellen dat bij het schieten in de richting van het zoontje van het primaire slachtoffer sprake was geweest van een aanmerkelijke kans op diens overlijden (zie p. 4 van het vonnis van 17 december 2013).
19. Dat het hof in hoger beroep wel tot een bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot doodslag is gekomen, wordt in het arrest met name onderbouwd met de overweging dat (i) het een feit van algemene bekendheid is dat het openen van een spervuur aan kogels met semi-automatische wapens in een kleine ruimte waar zich veel omstanders (waaronder kinderen) bevinden een aanmerkelijke kans schept op het ontstaan van dodelijk letsel bij anderen dan het beoogde doelwit en (ii) het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich van deze kans bewust is geweest en deze kans ook heeft aanvaard.
20. In de toelichting op het middel worden vier - in meerdere of mindere mate met elkaar samenhangende - bezwaren tegen de genoemde overweging van het hof met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet genoemd. Ik merk daarover op dat deze vooral gericht zijn tegen de vaststelling van de feiten door het hof en niet tegen de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat voorwaardelijk opzet uit deze feiten kan worden afgeleid. De eerste drie van deze bezwaren zijn m.i. niet van doorslaggevend gewicht, zodat ik daaraan slechts een enkel woord wijd. Het eerste bezwaar luidt dat de overweging van het hof dat de ruimte van de kapperszaak waarin de schietpartij plaatsvond klein was niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. Ik lees de overweging van het hof zo dat het om een besloten ruimte gaat die relatief klein is en dat de nadruk in deze zinsnede van de bewijsmotivering vooral ligt op het spervuur, en het woord ‘klein’ hierin van ondergeschikte betekenis is. Als tweede bezwaar wordt naar voren gebracht dat de gebezigde bewijsmiddelen niet inhouden dat de schutters wisten dat zich veel mensen (waaronder kinderen) in de kapperszaak aanwezig waren. Ten aanzien van dit bezwaar geldt dat het hof de wetenschap van de schutters, in ieder geval die van verdachte, heeft kunnen afleiden uit de als bewijsmiddelen 2 en 3 gebezigde verklaringen, die inhouden dat één van de schutters, namelijk verdachte, voorafgaand aan de schietpartij door de deur van de kapperszaak naar binnen heeft gekeken. Het derde bezwaar luidt dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat (steeds) gericht op het primaire slachtoffer is geschoten en dat daarom niet begrijpelijk is dat door het hof van een ‘spervuur aan kogels’ wordt gesproken. Dat de schutters bij het schieten in de kapperszaak grotendeels gericht hebben gesloten, laat echter onverlet dat uit de inhoud van het als bewijsmiddel 5 gebezigde obductierapport kan volgen dat door de schutters een veelheid aan kogels is afgevuurd en dat tussen de afgevuurde schoten ook verschillende schampschoten zaten.
21. Wat betreft het vierde door de steller genoemde bezwaar - luidende dat de gebezigde bewijsmiddelen niet inhouden dat het zoontje van het primaire slachtoffer zich tijdens de schietpartij in diens directe nabijheid bevond - geldt het volgende. Uit de als bewijsmiddelen 2 en 3 gebezigde getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat het zoontje van het primaire slachtoffer in de kapperszaak in eerste instantie in de nabijheid van zijn vader op een wachtbank zat (volgens de als bewijsmiddel 2 gebezigde getuigenverklaring was tussen het primaire slachtoffer en zijn zoontje in slechts één andere persoon gezeten). De genoemde getuigenverklaringen houden daarnaast in dat het primaire slachtoffer zijn zoontje op enig moment heeft gevraagd om buiten te gaan kijken wie de persoon was die door de deur van de kapperszaak gekeken had. Hoewel de bewijsmiddelen inderdaad niet met zoveel woorden inhouden dat het zoontje na het bekijken van de situatie buiten weer in de buurt van zijn vader op de wachtbank is gaan zitten, is het niet onbegrijpelijk dat het hof dat wel heeft afgeleid uit de omstandigheid dat hij zijn vader over de situatie buiten informeerde en dus bij hem in de buurt moet zijn geweest. Ook het vierde bezwaar van het middel tegen de overwegingen van het hof over het (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte treft daarom geen doel.
22. Het tweede middel faalt eveneens.
23. Beide middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
24. Ambtshalve het ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG