Procestaal: Pools.
HvJ EU, 05-06-2012, nr. C-489/10
ECLI:EU:C:2012:319
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
05-06-2012
- Magistraten
V. Skouris, A. Tizzano, J. N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, A. Prechal, A. Rosas, R. Silva de Lapuerta, K. Schiemann, A. Borg Barthet, L. Bay Larsen, M. Berger, E. Jarašiūnas
- Zaaknummer
C-489/10
- LJN
BW8544
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:319, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 05‑06‑2012
Uitspraak 05‑06‑2012
V. Skouris, A. Tizzano, J. N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot, A. Prechal, A. Rosas, R. Silva de Lapuerta, K. Schiemann, A. Borg Barthet, L. Bay Larsen, M. Berger, E. Jarašiūnas
Partij(en)
In zaak C-489/10,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Najwyższy (Polen) bij beslissing van 27 september 2010, ingekomen bij het Hof op 12 oktober 2010, in de strafzaak tegen
Łukasz Marcin Bonda,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, A. Tizzano, J. N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.-C. Bonichot en A. Prechal, kamerpresidenten, A. Rosas, R. Silva de Lapuerta, K. Schiemann, A. Borg Barthet (rapporteur), L. Bay Larsen, M. Berger en E. Jarašiūnas, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 oktober 2011,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Ł. Bonda, vertegenwoordigd door J. Markowicz, adwokat,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar, D. Krawczyk en B. Majczyna als gemachtigden,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouquet en A. Szmytkowska als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 december 2011,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 138, lid 1, van verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen (PBL 345, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen Ł. Bonda wegens fraude in zijn verklaring over de voor de enkele areaalbetaling in aanmerking komende oppervlakte landbouwgrond.
Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
3
Artikel 4, lid 1, van Protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Straatsburg op 22 november 1984 (hierna: ‘protocol nr. 7’), bepaalt:
‘Niemand wordt opnieuw berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure binnen de rechtsmacht van dezelfde staat voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet en het strafprocesrecht van die staat.’
Unierecht
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95
4
De vierde, de vijfde, de negende, de tiende en de twaalfde overweging van de considerans van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PBL 312, blz. 1), luiden als volgt:
‘Overwegende dat voor een doeltreffende bestrijding van deze fraude een gemeenschappelijk juridisch kader voor alle communautaire beleidsgebieden dient te worden geschapen;
Overwegende dat de gedragingen die als onregelmatigheden worden aangemerkt, evenals de administratieve maatregelen en sanctie die erop van toepassing zijn, overeenkomstig deze verordening in [sectorale] regelingen worden bepaald;
[…]
Overwegende dat de communautaire maatregelen en sancties die zijn ingesteld in het kader van de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, een integrerend bestanddeel uitmaken van de steunregelingen; dat zij een eigen doel hebben dat de strafrechtelijke beoordeling van de gedragingen van de betrokken marktdeelnemers door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverlet laat; dat hun doeltreffendheid moet worden verzekerd door de onmiddellijke rechtskracht van de communautaire norm en door de volledige toepassing van alle communautaire maatregelen wanneer dat doel niet door de aanneming van conservatoire maatregelen kon worden bereikt;
Overwegende dat op grond van het algemene billijkheidsvereiste en van het evenredigheidsbeginsel, alsmede in het licht van het ‘ne bis in idem’ -beginsel, onder eerbiediging van het acquis communautaire en van de voorschriften van de specifieke communautaire regelingen die bij de inwerkingtreding van deze verordening bestaan, voorzien moet worden in passende bepalingen om een cumulatie van communautaire financiële sancties en nationale strafsancties ter zake van dezelfde feiten en dezelfde persoon te voorkomen;
[…]
Overwegende dat deze verordening van toepassing is onverminderd de toepassing van het strafrecht van de lidstaten’.
5
Artikel 1 van die verordening bepaalt:
- ‘1.
Met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen wordt een algemene regeling inzake homogene controles en administratieve maatregelen en sancties met betrekking tot onregelmatigheden ten aanzien van het gemeenschapsrecht aangenomen.
- 2.
Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het gemeenschapsrecht verstaan die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.’
6
In artikel 2 van die verordening heet het:
- ‘1.
Controles en administratieve maatregelen en sancties worden ingesteld voor zover deze voor een juiste toepassing van het gemeenschapsrecht nodig zijn. Zij moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, teneinde een adequate bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen te verzekeren.
- 2.
Geen administratieve sanctie kan worden opgelegd dan uit kracht van een aan de onregelmatigheid voorafgegaan gemeenschapsbesluit. Ingeval van latere wijziging van de bepalingen van een gemeenschapsbesluit waarin administratieve sancties zijn vastgesteld, worden de minder strenge bepalingen met terugwerkende kracht toegepast.
- 3.
Het gemeenschapsrecht bepaalt de aard en de draagwijdte van de administratieve maatregelen en sancties die voor een juiste toepassing van de betrokken regeling nodig zijn rekening houdend met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, het toegekende of ontvangen voordeel evenals de mate van schuld.
- 4.
Onder voorbehoud van het toepasselijke gemeenschapsrecht worden de procedures betreffende de toepassing van de communautaire controles, maatregelen en sancties door het nationale recht van de lidstaten geregeld.’
7
Artikel 4 van verordening nr. 2988/95 luidt:
- ‘1.
Iedere onregelmatigheid leidt in de regel tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
- —
door de verplichting de verschuldigde bedragen te betalen of de wederrechtelijk geïnde bedragen terug te betalen;
- —
door het volledige of gedeeltelijke verlies van de zekerheid die is gesteld ter ondersteuning van het verzoek om het toegekende voordeel of bij de inning van het voorschot.
- 2.
De toepassing van de in lid 1 bedoelde maatregelen wordt beperkt tot de ontneming van het verkregen voordeel, vermeerderd met de rente — die forfaitair kan worden vastgesteld — in geval van een daartoe strekkende bepaling.
- 3.
Wanneer vaststaat dat handelingen tot doel hebben om, door kunstmatig de voorwaarden te scheppen die voor het verkrijgen ervan nodig zijn, een voordeel te verkrijgen dat in strijd is met de doelstellingen van het ter zake toepasselijke gemeenschapsrecht, wordt, naargelang van het geval, dit voordeel niet toegekend of wordt het ontnomen.
- 4.
De in dit artikel bedoelde maatregelen worden niet als sancties beschouwd.’
8
Artikel 5 van die verordening is in de volgende bewoordingen gesteld:
- ‘1.
Opzettelijk of uit nalatigheid begane onregelmatigheden kunnen tot de volgende administratieve sancties leiden:
- a)
betaling van een administratieve boete;
- b)
betaling van een bedrag dat groter is dan de wederrechtelijk ontvangen of ontdoken bedragen, eventueel vermeerderd met rente; dit extra bedrag, dat wordt vastgesteld op grond van een in de specifieke regelingen vast te stellen percentage, mag niet hoger liggen dan het niveau dat strikt noodzakelijk is om er een afschrikkend karakter aan te verlenen;
- c)
volledige of gedeeltelijke intrekking van een bij de communautaire regeling toegekend voordeel, ook al heeft de betrokkene dit voordeel slechts ten dele wederrechtelijk genoten;
- d)
uitsluiting of intrekking van het voordeel voor een periode die volgt op die waarin de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden;
- e)
tijdelijke intrekking van een voor deelneming aan een communautaire steunregeling nodige goedkeuring of erkenning;
- f)
het verlies van een zekerheid of borgsom die is gesteld ter waarborging van de naleving van de voorwaarden waarin een regeling voorziet of het opnieuw verschaffen van het bedrag van een ten onrechte vrijgegeven zekerheid;
- g)
andere — naar aard en draagwijdte gelijkwaardige — sancties met een louter economisch karakter, als bepaald in [sectorale] regelingen die door de Raad worden aangenomen op grond van de specifieke behoeften van de sector en onder eerbiediging van de door de Raad aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.
- 2.
Onverminderd de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bestaande [sectorale] regelingen, kunnen andere onregelmatigheden slechts tot de in lid 1 bedoelde sancties, die niet met een strafsanctie kunnen worden gelijkgesteld, aanleiding geven, voor zover deze sancties onvermijdelijk zijn om de juiste toepassing van de regelgeving te waarborgen.’
9
Artikel 6 van verordening nr. 2988/95 bepaalt:
- ‘1.
Onverminderd de communautaire administratieve maatregelen en sancties die zijn vastgesteld op basis van op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bestaande [sectorale] regelingen, kan de oplegging van financiële sancties, zoals administratieve boetes, bij besluit van de bevoegde autoriteit worden geschorst, indien tegen de betrokkene ter zake van dezelfde feiten een strafprocedure is ingesteld. De schorsing van de administratieve procedure heeft schorsing van de in artikel 3 bedoelde verjaringstermijn tot gevolg.
- 2.
Indien de strafprocedure niet wordt voortgezet, wordt de geschorste administratieve procedure hervat.
- 3.
Wanneer de strafprocedure is beëindigd, wordt de geschorste administratieve procedure hervat voor zover de algemene rechtsbeginselen zich daar niet tegen verzetten.
- 4.
Indien de administratieve procedure wordt hervat, ziet de administratieve autoriteit erop toe dat de opgelegde sanctie ten minste gelijkwaardig is met de sanctie waarin de communautaire regeling voorziet, waarbij rekening kan worden gehouden met alle door de rechterlijke instanties ter zake van dezelfde feiten aan dezelfde persoon opgelegde sancties.
- 5.
De leden 1 tot en met 4 gelden niet voor financiële sancties die een integrerend bestanddeel uitmaken van steunregelingen en kunnen onafhankelijk van eventuele strafsancties worden toegepast, indien en voor zover ze niet met deze sancties kunnen worden gelijkgesteld.’
Verordening (EG) nr. 1782/2003
10
In punt 21 van de considerans van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PBL 270, blz. 1, met rectificatie in PB 2004,L 94, blz. 70), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 118/2005 van de Commissie van 26 januari 2005 (PBL 24, blz. 15, hierna: ‘verordening nr. 1782/2003’), staat te lezen:
‘De rechtstreekse inkomenssteun waarin de steunregelingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorzien, heeft vooral tot doel de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren. Dit doel hangt nauw samen met de instandhouding van plattelandsgebieden. Om een verkeerde besteding van communautaire middelen te voorkomen, mogen geen steunbetalingen worden gedaan aan landbouwers die de voorwaarden voor het verkrijgen van die betalingen kunstmatig hebben gecreëerd.’
11
Artikel 24 van verordening nr. 1782/2003 bepaalt:
- ‘1.
Onverminderd de in artikel 6 van deze verordening bedoelde verlagingen en uitsluitingen, worden er, wanneer wordt geconstateerd dat de landbouwer niet voldoet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor het verlenen van de steun waarin deze verordening of artikel 2 bis van verordening (EG) nr. 1259/1999 voorziet, op de verleende of te verlenen betaling of het deel daarvan waarvoor aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan, verlagingen en uitsluitingen toegepast die volgens de in artikel 144, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.
- 2.
Het verlagingspercentage staat in verhouding tot de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en kan gaan tot volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen voor één of meer kalenderjaren.’
Verordening nr. 1973/2004
12
Punt 69 van de considerans van verordening nr. 1973/2004 luidt als volgt:
‘Op grond van artikel 143 ter van verordening […] nr. 1782/2003 mogen Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (de nieuwe lidstaten) de rechtstreekse betalingen vervangen door een enkele betaling (‘regeling inzake een enkele areaalbetaling’). Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen en Slowakije hebben daarvoor gekozen. Bijgevolg dienen uitvoeringsbepalingen voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling te worden vastgesteld.’
13
In artikel 138 van die verordening is bepaald:
- ‘1.
Behalve in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden zoals bedoeld in artikel 72 van verordening (EG) nr. 796/2004 geldt dat, indien als gevolg van een administratieve controle of een controle ter plaatse tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 2, punt 22, van verordening (EG) nr. 796/2004 een verschil wordt vastgesteld dat meer dan 3 % maar niet meer dan 30 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt, het in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te kennen bedrag voor het betrokken jaar wordt verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil.
Bedraagt het verschil meer dan 30 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor het betrokken jaar geen steun toegekend.
Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.
- 2.
Indien het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte het gevolg is van opzettelijke onregelmatigheden, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer aanspraak had kunnen maken, niet toegekend.
Bovendien wordt, wanneer dat verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt, de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen de hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.
- 3.
Voor de vaststelling van de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 2, punt 22, van verordening (EG) nr. 796/2004 is het bepaalde in artikel 143 ter, lid 5 en lid 6, eerste alinea, van verordening […] nr. 1782/2003 en in artikel 137 van de onderhavige verordening van toepassing.’
Poolse regeling
14
Artikel 297, lid 1, van de Ustawa z dnia 6 czerwca 1997 r. — Kodeks karny (wet van 6 juni 1997 houdende het strafwetboek, Dz. U 1997, nr. 88, positie 553), bepaalt:
‘Met een gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar wordt gestraft, hij die met het oogmerk om voor zichzelf of voor een derde, van een bank of een entiteit die op grond van een wet een vergelijkbare economische activiteit uitoefent, of van een orgaan of instelling die beschikt over openbare middelen, een krediet, een lening, een borgstelling, een waarborg, een kredietbrief, een gift, een subsidie, een met het oog op een welbepaald economisch doel door een bank afgegeven bevestiging betreffende de uit een borgtocht, een waarborg of een vergelijkbare financiële prestatie voortvloeiende verbintenis, een elektronisch betaalinstrument of een openbare aanbesteding, te verkrijgen, een document overlegt dat valselijk of bedrieglijk is opgemaakt, gewijzigd is of leugenachtige verklaringen bevat, of een bedrieglijke schriftelijke verklaring aflegt over omstandigheden die van wezenlijk belang zijn voor de verkrijging van de hierboven bedoelde financiële bijstand of overheidsopdracht of het hierboven bedoelde betaalinstrument.’
15
Artikel 17, lid 1, punten 7 en 11, van de Ustawa z dnia 6 czerwca 1997 r. — Kodeks postępowania karnego (wet van 6 juni 1997 houdende het wetboek van strafvordering, Dz. U. 1997, nr. 89, positie 555; hierna: ‘wetboek van strafvordering’), luidt als volgt:
‘Geen vervolging wordt ingesteld of een reeds ingestelde vervolging wordt beëindigd, indien:
[…]
- 7)
reeds een strafrechtelijke procedure tegen dezelfde persoon en betreffende dezelfde feiten is ingesteld dan wel definitief is beëindigd,
[…]
- 11)
andere omstandigheden strafvervolging uitsluiten.
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
16
Op 16 mei 2005 heeft Bonda bij het Biuro Powiatowe Agencji Restrukturyzacji i Modernizacji Rolnictwa (districtsbureau van het Agentschap voor herstructurering en modernisering van de landbouw, hierna: ‘bureau’) een aanvraag tot toekenning van een enkele areaalbetaling voor het jaar 2005 ingediend.
17
In die aanvraag heeft hij een onjuiste verklaring afgelegd over de oppervlakte van de bebouwde landbouwarealen en de op die arealen geteelde gewassen, waarbij hij de voor de landbouw gebruikte oppervlakte te groot voorstelde, te weten 212,78 ha in plaats van 113,49 ha.
18
Bij besluit van 25 juni 2006 heeft het hoofd van het bureau op grond van artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004 geweigerd Bonda voor het jaar 2005 de enkele areaalbetaling toe te kennen en hem een sanctie opgelegd in de vorm van het verlies van aanspraken op de enkele areaalbetaling voor een bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de werkelijke oppervlakte, voor de drie jaren volgend op het jaar waarin de onjuiste verklaring was gedaan.
19
Bij vonnis van 14 juli 2009 heeft de Sąd Rejonowy w Goleniowie (rechtbank van eerste aanleg te Goleniów) Bonda krachtens artikel 297, lid 1, van de wet van 6 juni 1997 houdende het strafwetboek veroordeeld wegens subsidiefraude daar hij om subsidies te verkrijgen een onjuiste verklaring had afgelegd over omstandigheden die van wezenlijk belang waren voor de verkrijging van de enkele areaalbetaling. Bonda werd uit dien hoofde veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, die voor twee jaar voorwaardelijk werd opgelegd, en tot een geldboete van 80 keer het dagtarief van telkens 20 PLN.
20
Tegen dat vonnis heeft Bonda hoger beroep ingesteld bij de Sąd Okręgowy w Szczecinie (arrondissementsrechtbank te Szczecin), die het vonnis heeft vernietigd en de strafzaak niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond dat Bonda voor dezelfde feiten reeds een administratieve sanctie was opgelegd. Bijgevolg heeft die rechterlijke instantie op 19 maart 2010 Bonda buiten vervolging gesteld en de strafzaak geseponeerd op basis van artikel 17, lid 1, punt 11, van het wetboek van strafvordering.
21
De Prokurator Generalny (procureur-generaal) heeft tegen die uitspraak cassatieberoep ingesteld bij de Sąd Najwyższy (hooggerechtshof), waarbij hij aanvoert dat de procesregel bedoeld in artikel 17, lid 1, punt 11, kennelijk is geschonden.
22
Volgens de Sąd Najwyższy lijdt het weliswaar geen twijfel dat de feiten naar aanleiding waarvan jegens Bonda de in artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004 bedoelde maatregel is genomen identiek zijn aan die welke het voorwerp van de strafrechtelijke veroordeling vormen, maar is Bonda in de strafprocedure ten onrechte op basis van artikel 17, lid 1, punt 11, van het wetboek van strafvordering buiten vervolging gesteld.
23
De Sąd Najwyższy is namelijk van oordeel dat enkel artikel 17, lid 1, punt 7, van het wetboek van strafvordering een juiste rechtsgrondslag zou kunnen vormen voor de beëindiging van de hierboven bedoelde procedure. Om het hoofdgeding te beslechten dient dus te worden vastgesteld of de door het bureau ingestelde procedure kan worden beschouwd als een strafrechtelijke procedure in de zin van deze bepaling. De verwijzende rechter preciseert dienaangaande dat een letterlijke uitlegging van artikel 17, lid 1, punt 7, weliswaar tot een ontkennend antwoord op die vraag leidt, maar dat deze bepaling moet worden uitgelegd in het licht van artikel 4, lid 1, van protocol nr. 7.
24
In die omstandigheden is de Sąd Najwyższy van oordeel dat de juridische aard van de krachtens artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004 aan de landbouwer opgelegde sanctie moet worden onderzocht.
25
Van oordeel dat de beslechting van het bij hem aanhangige geding afhangt van de uitlegging van voormeld artikel 138 heeft de Sąd Najwyższy de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Wat is juridisch gezien de aard van de sanctie van artikel 138 van [verordening nr. 1973/2004], die erin bestaat dat een landbouwer rechtstreekse betalingen worden ontzegd in de jaren volgende op het jaar waarin hij een onjuiste verklaring heeft afgelegd over de grootte van het areaal dat de grondslag vormt voor [de enkele areaalbetaling]?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
26
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de maatregelen waarin is voorzien bij de tweede en de derde alinea van deze bepaling, die daarin bestaan dat de landbouwer van steun wordt uitgesloten voor het jaar waarvoor hij een onjuiste verklaring over de subsidiabele oppervlakte heeft afgelegd, en dat de steun waarop hij voor de drie volgende kalenderjaren aanspraak zou kunnen maken wordt verminderd met een bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte, strafsancties zijn.
27
Om te beginnen dient te worden vastgesteld dat de Sąd Najwyższy van het Hof wenst te vernemen hoe artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004 moet worden uitgelegd, aangezien het beginsel ne bis in idem, zoals neergelegd in artikel 17, lid 1, punt 7, van het wetboek van strafvordering, in het hoofdgeding slechts toepassing kan vinden wanneer de maatregelen bedoeld in voormeld artikel 138, lid 1, kunnen worden aangemerkt als strafsancties.
28
In dat verband zij eraan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat de door verordeningen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid uitgevaardigde sancties, zoals de tijdelijke uitsluiting van de marktdeelnemer van een steunregeling, niet van strafrechtelijke aard zijn (zie arresten van 18 november 1987, Maizena e.a., 137/85, Jurispr. blz. 4587, punt 13; 27 oktober 1992, Duitsland/Commissie, C-240/90, Jurispr. blz. I-5383, punt 25, en 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister, C-210/00, Jurispr. blz. I-6453, punt 43).
29
Het Hof heeft namelijk vastgesteld dat dergelijke uitsluitingen dienen ter bestrijding van de talrijke onregelmatigheden die in het kader van de landbouwsteun worden begaan en die, doordat zij zwaar drukken op de begroting van de Unie, de maatregelen kunnen ondermijnen die de instellingen op dit gebied hebben getroffen om de markten te stabiliseren en de landbouwers een redelijke levensstandaard en de verbruikers bij de levering redelijke prijzen te verzekeren (zie arrest Käserei Champignon Hofmeister, reeds aangehaald, punt 38).
30
Het Hof heeft ter onderbouwing van zijn oordeel ook vastgesteld dat de overtreden regels uitsluitend gelden voor marktdeelnemers die er in alle vrijheid voor hebben gekozen een beroep te doen op een landbouwsteunregeling (zie reeds aangehaalde arresten Maizena e.a., punt 13; Duitsland/Commissie, punt 26, en Käserei Champignon Hofmeister, punt 41). Hieraan heeft het toegevoegd dat, in het kader van Unierechtelijke steunregelingen, waarin aan steunverlening noodzakelijkerwijs de voorwaarde wordt verbonden dat de rechthebbende alle waarborgen van eerlijkheid en betrouwbaarheid biedt, de sanctie die wordt opgelegd indien niet aan deze eisen wordt voldaan, een specifiek administratief instrument is, dat een bestanddeel van de steunregeling vormt en een goed financieel beheer van de openbare middelen van de Unie moet verzekeren (arrest Käserei Champignon Hofmeister, punt 41).
31
Er is geen enkele reden om een ander antwoord te geven met betrekking tot de maatregelen waarin is voorzien bij artikel 138, lid 1, tweede en derde alinea, van verordening nr. 1973/2004.
32
Niet in geschil is immers dat de in artikel 138, lid 1, tweede en derde alinea, van verordening nr. 1973/2004 vastgestelde maatregelen alleen kunnen worden genomen ten aanzien van marktdeelnemers die een beroep hebben gedaan op de bij deze verordening ingestelde steunregeling, wanneer blijkt dat de door hen ter ondersteuning van hun aanvraag verstrekte informatie onjuist is. Bovendien zijn ook deze maatregelen een specifiek administratief instrument dat een integrerend bestanddeel van een specifieke steunregeling vormt en een goed financieel beheer van de openbare middelen van de Unie moet verzekeren.
33
Hieraan zij toegevoegd dat om te beginnen uit artikel 1 van verordening nr. 2988/95, waarbij een gemeenschappelijk juridisch kader voor alle communautaire beleidsgebieden wordt vastgesteld, blijkt dat elke inbreuk op het Unierecht die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Unie of de door haar beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, wordt aangemerkt als ‘onregelmatigheid’ en resulteert in de toepassing van ‘administratieve maatregelen en sancties’.
34
Voorts blijkt uit artikel 5, lid 1, sub c en d, van verordening nr. 2988/95 dat de volledige of gedeeltelijke intrekking van een bij de communautaire regeling toegekend voordeel, ook al heeft de betrokkene dit voordeel slechts ten dele wederrechtelijk genoten, en de uitsluiting of intrekking van het voordeel voor een periode die volgt op die waarin de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden, administratieve sancties zijn. Om deze twee gevallen gaat het in artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004.
35
Ten slotte voorziet artikel 6, leden 1 tot en met 4, van verordening nr. 2988/95 weliswaar in voorschriften betreffende de inaanmerkingneming van een nationale strafrechtelijke procedure in een op het Unierecht gebaseerde administratieve procedure, maar uit de negende overweging van de considerans en artikel 6, lid 5, van die verordening blijkt dat de administratieve sancties die zijn ingesteld in het kader van de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, een integrerend bestanddeel uitmaken van de steunregelingen, een eigen doel hebben, en onafhankelijk van eventuele strafsancties kunnen worden toegepast, indien en voor zover ze niet met deze sancties kunnen worden gelijkgesteld.
36
Aan de vaststelling dat de maatregelen bedoeld in artikel 138, lid 1, tweede en derde alinea, van verordening nr. 1973/2004 administratief van aard zijn, wordt niet afgedaan door de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake het begrip ‘strafrechtelijke procedure’ in de zin van het door de verwijzende rechter vermelde artikel 4, lid 1, van protocol nr. 7.
37
Volgens die rechtspraak zijn in dat verband drie criteria relevant:
- 1)
de juridische kwalificatie van de inbreuk in het nationale recht;
- 2)
de aard van de inbreuk, en
- 3)
de aard en de zwaarte van de sanctie die aan de betrokkene kan worden opgelegd (zie met name, EHRM, arresten Engel e.a. v Nederland van 8 juni 1976, série A, nr. 22, §§ 80–82, en Zolotoukhine v Rusland van 10 februari 2009, verzoekschrift nr. 14939/03, §§ 52 en 53).
38
Aangaande het eerste criterium moet worden opgemerkt dat de in artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004 vastgestelde maatregelen, in het Unierecht, dat in casu met het ‘nationale recht’ in de zin van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden gelijkgesteld, niet worden geacht strafrechtelijk van aard te zijn.
39
Het tweede criterium vereist dat wordt nagegaan of met de aan de marktdeelnemer opgelegde sanctie met name een repressief doel wordt nagestreefd.
40
In casu blijkt uit de analyse in de punten 28 tot en met 32 van het onderhavige arrest dat de in artikel 138, lid 1, tweede en derde alinea, van verordening nr. 1973/2004 vastgestelde maatregelen slechts kunnen worden genomen ten aanzien van marktdeelnemers die een beroep doen op de bij die verordening ingestelde steunregeling, en dat het doel van die maatregelen niet repressief is, maar in essentie bestaat in de bescherming van het beheer van de middelen van de Unie door de tijdelijke uitsluiting van een steunontvanger die in zijn steunaanvraag onjuiste verklaringen heeft gedaan.
41
Zoals de advocaat-generaal in punt 65 van haar conclusie heeft opgemerkt, pleit voorts tegen een repressief karakter van die maatregelen dat de steun die aan de landbouwer kan worden betaald voor de jaren volgend op het jaar waarin een onregelmatigheid is vastgesteld, slechts wordt verlaagd indien voor die jaren een aanvraag wordt ingediend. Dient de landbouwer voor de volgende jaren geen aanvraag in, dan treft de krachtens artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004 aan hem opgelegde sanctie geen doel. Dat is eveneens het geval indien de landbouwer niet meer aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet. Ten slotte is de sanctie eveneens gedeeltelijk onwerkzaam indien het bedrag van de steun waarop de landbouwer voor de volgende jaren aanspraak kan maken lager is dan het bedrag dat op die steun moet worden ingehouden uit hoofde van de maatregel tot verlaging van de wederrechtelijk ontvangen steun.
42
Bijgevolg kan op basis van het in punt 37 van het onderhavige arrest vermelde tweede criterium niet worden vastgesteld dat de in artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004 vastgestelde maatregelen van strafrechtelijke aard zijn .
43
Met betrekking tot het derde criterium moet, naast hetgeen reeds is gezegd in punt 41 van het onderhavige arrest, nog worden opgemerkt dat de in artikel 138, lid 1, tweede en derde alinea, van verordening nr. 1973/2004 vastgestelde sancties slechts tot gevolg hebben dat de betrokken landbouwer het vooruitzicht op steun verliest.
44
Bijgevolg kunnen die sancties niet worden gelijkgesteld met strafrechtelijke sancties op grond van het in punt 37 van het onderhavige arrest vermelde derde criterium.
45
Gelet op een en ander kan uit de kenmerken van de in artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004 vastgestelde sancties niet worden afgeleid dat het daarbij om strafrechtelijke sancties gaat.
46
Derhalve moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 138, lid 1, van verordening nr. 1973/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de maatregelen waarin is voorzien bij de tweede en de derde alinea van deze bepaling, die daarin bestaan dat de landbouwer van steun wordt uitgesloten voor het jaar waarvoor hij een onjuiste verklaring over de subsidiabele oppervlakte heeft afgelegd, en dat de steun waarop hij voor de drie volgende kalenderjaren aanspraak zou kunnen maken wordt verminderd met een bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte, geen strafsancties zijn.
Kosten
47
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:
Artikel 138, lid 1, van verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen, moet aldus worden uitgelegd dat de maatregelen waarin is voorzien bij de tweede en de derde alinea van deze bepaling, die daarin bestaan dat de landbouwer van steun wordt uitgesloten voor het jaar waarvoor hij een onjuiste verklaring over de subsidiabele oppervlakte heeft afgelegd, en dat de steun waarop hij voor de drie volgende kalenderjaren aanspraak zou kunnen maken wordt verminderd met een bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte, geen strafsancties zijn.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑06‑2012