Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/2.4.1
2.4.1 Inlichtingen en de afweging van rechtsbeginselen
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS398501:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Voetnoten
Voetnoten
184. HR 14 oktober 1970, nr. 16396, BNB 1971/3, m.n. Hollander.
Zie voor de aanvaarding van dit rechtstheoretische model in algemene zin 1.3.2 e.v. De doorbraak van dit afwegingsmodel bij de beleidsregels en de algemene voorlichting is in 2.2.1 en 2.3.1 behandeld.
De Hoge Raad stelt deze omschrijving tegenover die van de toezegging. In 2.4.4 ga ik nader in op de afbakening tussen beide begrippen.
Naast de algemene voorlichting in de vorm van toelichtingen, folders e.d. verstrekt de fiscus uiteraard nog op grote schaal inlichtingen aan de belastingplichtigen. Talloze belastingplichtigen wenden zich incidenteel of geregeld tot de fiscus met het verzoek om met betrekking tot een bepaald punt van het belastingrecht nader ingelicht te worden. Dit kan gebeuren in de vorm van een telefonisch of schriftelijk verzoek dan wel in een mondeling onderhoud op de eenheid. Met name de belastingtelefoon is bij de belastingplichtigen een behoorlijk ingeburgerd fenomeen geworden. Ook de belastingeenheden vertonen in principe steeds bereidheid op verzoeken om inlichtingen in te gaan. Het verstrekken van inlichtingen is aldus een belangrijke vorm van fiscale rechtshulp geworden.
Net zoals dat bij de algemene voorlichting is gesignaleerd, kan ook bij de inlichting een spanningsveld optreden tussen enerzijds een inlichting die onjuist blijk te zijn, en anderzijds de juiste wetstoepassing. Moet in een concreet geval de juiste wetstoepassing wijken omdat bij de desbetreffende belastingplichtige vertrouwen is opgewekt door een inlichting die naderhand onjuist blijkt te zijn? In HR 14 november 1973, nr. 17164, BNB 1974/42 nam de Hoge Raad hetzelfde standpunt in als kort daarvoor bij de algemene voorlichting in het Voorburgse ziekenhuis-arrest.1 Het primaat van het legaliteitsbeginsel werd niet ter discussie gesteld. De inspecteur heeft niet de vrijheid om vanwege een foutieve inlichting in strijd met de wet te handelen.
De belastingplichtige in HR 14 november 1973, nr. 17164, BNB 1974/42, m.n. Scheltens, had ter inspectie uitgebreid inlichtingen gevraagd over de fiscale gevolgen van de op handen zijnde overdracht van zijn onderneming. De inlichtingen bleken foutief te zijn en de inspecteur legde de aanslag overeenkomstig de wettelijke bepalingen op. De Hoge Raad besliste dat de inspecteur aan de omstandigheid van de foutieve inlichting niet de vrijheid heeft kunnen ontlenen om in strijd met de wet een deel van de overdrachtswinst buiten de belastingheffing te laten.
Een aantal jaren later verschuift het standpunt van de Hoge Raad. Ook hier kiest de Hoge Raad het model van de afweging van rechtsbeginselen tot uitgangspunt.2 In HR 26 september 1979, nr. 19250, BNB 1979/311 betrekt hij in zijn overwegingen dat de belastingplichtige die een inlichting heeft ingewonnen bij de fiscus en dienovereenkomstig zijn aangifte heeft gedaan, enig vertrouwen koestert hiermee aan zijn fiscale verplichtingen te hebben voldaan. Als de inspecteur vervolgens de aangifte corrigeert overeenkomstig de wettelijke bepalingen, doch in afwijking van de eerder gegeven inlichting, dan staan, zo constateert de Hoge Raad, het legaliteitsbeginsel en het vertrouwensbeginsel tegenover elkaar.
HR 26 september 1979, nr. 19250, BNB 1979/311, m.n. Scheltens: dat deze vraag [of het vertrouwensbeginsel moet worden gehonoreerd] moet worden beantwoord door afweging van het beginsel, dat de wet moet worden toegepast, tegen evenbedoeld algemeen beginsel van behoorlijk bestuur;
dat bij die afweging voorop dient te worden gesteld dat de fiscus niet gebonden kan worden geacht aan alle zijnerzijds gedane uitlatingen waardoor bij een belastingplichtige verwachtingen zijn gewekt ten aanzien van een door de fiscus te volgen gedragslijn;
dat met name indien het gaat om reacties op een verzoek van een belastingplichtige om inlichtingen aangaande de inhoud van wettelijke, dan wel andere door de fiscus in acht te nemen regels, het belang dat de belastingplichtigen erbij hebben dat de fiscus zijn voorlichtende taak onbelemmerd kan vervullen ertoe noopt te aanvaarden dat het risico van een onjuiste inlichting in de regel voor rekening van de betrokken belastingplichtige blijft;
dat bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen geven van deze regel af te wijken en de fiscus aan dergelijke inlichtingen wel gebonden te achten, maar daartoe ten minste vereist zal zijn, vooreerst dat die inlichtingen niet zo duidelijk in strijd [zijn] met een juiste wetstoepassing dat de betrokken belastingplichtige redelijkerwijs hun onjuistheid had kunnen en moeten beseffen, en voorts dat hij, afgaande op die onjuiste inlichtingen, een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt;
De Hoge Raad weegt aldus het legaliteitsbeginsel en het vertrouwensbeginsel tegen elkaar af en komt daarbij, net zoals bij de algemene voorlichting, tot de conclusie dat het eerste beginsel in principe voorrang dient te krijgen. Het risico van een onjuiste inlichting blijft in de regel voor rekening van de belastingplichtige. Uit de overwegingen van de Hoge Raad blijkt dat daarbij de doorslag heeft gegeven het belang dat belastingplichtigen erbij hebben dat de fiscus zijn voorlichtende taak onbelemmerd kan vervullen.
In het arrest geeft de Hoge Raad ook nog een nadere omschrijving van inlichtingen: het moet gaan om inlichtingen aangaande de inhoud van wettelijke, dan wel andere door de fiscus in acht te nemen regels.3 Bij die laatste regels gaat het met name om de eerder besproken beleidsregels. Kenmerkend is dat er in de omschrijving van inlichtingen geen relatie wordt gelegd met de concrete feitelijke omstandigheden, met het oog waarop de belastingplichtige het verzoek om inlichtingen doet. De inspecteur geeft de inlichtingen zonder deze omstandigheden te kennen of zich daarover uit te laten.