Rb. Noord-Nederland, 09-10-2018, nr. AWB - 16 , 5054
ECLI:NL:RBNNE:2018:4465
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
09-10-2018
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 5054
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2018:4465, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 09‑10‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2018/2684 met annotatie van
NTFR 2019/294 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Uitspraak 09‑10‑2018
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de door eiseres gegeven yogalessen zijn aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van post b, onderdeel 3, van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) behorende tabel I, waarop het verlaagde tarief van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet van toepassing is. De reguliere yogalessen zijn aan te merken als sportbeoefening in de zin van post b3 van tabel I, en onderhevig aan het verlaagde tarief. Voor de zwangerschapsyoga is door eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de activiteit gekenmerkt wordt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component. In tegenstelling tot de reguliere yoga, staat bij zwangerschapsyoga juist het element van ontspanning voorop. Op de zwangerschapsyoga lessen is naar het oordeel van de rechtbank daarom het algemene tarief van toepassing.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/5054
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 9 oktober 2018 in de zaak tussen
[eiseres] , [bedrijf] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Eiseres heeft op 10 juni 2016 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 december 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [bijstand] en vergezeld door [bijstand] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] en [bijstand] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Sinds oktober 2015 verzorgt eiseres op één avond per week twee yogatrainingen. Het betreft een reguliere yogatraining en een zwangerschapsyogatraining.
1.2
Eiseres heeft over het eerste kwartaal van 2016 op 1 mei 2016 aangifte omzetbelasting gedaan naar een omzet van € 1.785 en een verschuldigd tarief van 21%. Eiseres heeft overeenkomstig de aangifte € 263 afgedragen.
1.2
Op 10 juni 2016 is eiseres in bezwaar gekomen tegen de voldoening op aangifte over het eerste kwartaal van 2016.
1.3
Op 5 september 2016 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Bij uitspraak op bezwaar van 30 december 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de door eiseres gegeven yogalessen zijn aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van post b, onderdeel 3, van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) behorende tabel I, waarop het verlaagde tarief van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet van toepassing is.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat op de sprake is van sportbeoefening in de zin van post b, onderdeel 3, van de bij de Wet behorende tabel I (post b3). De lessen zijn een mix van hatha yoga en kundalini yoga, waarbij door de fysieke inspanning een mentale ontspanning wordt bereikt. Er is sprake van een actieve, fysieke inspanning ter verbetering van de conditie en verbetering van het geestelijk welzijn, hetgeen valt onder de definitie van actieve sportbeoefening van de staatssecretaris in zijn besluit van 4 september 2014, nr. BLKB2014/123M (inmiddels vervangen door het Besluit van 22 december 2017, nr. 2017-16288), onderdeel 2.6.2.Ter zitting heeft eiseres verwezen naar rechtsoverweging 22 uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 26 oktober 2017, The English Bridge Union, nr. C-90/16, ECLI:EU:C:2017:814, waaruit volgens eiseres volgt dat haar yogalessen onder het begrip ‘sport’- als bedoeld in artikel 132, eerste lid, letter m, van de Richtlijn 2006/112 - vallen aangezien ze een niet te verwaarlozen lichamelijk element bevatten. Voor wat betreft de zwangerschapsyoga voert eiseres ten slotte aan dat in deze lessen meer tijd is voor persoonlijke aandacht voor de zwangere vrouwen en aan het slot van de les een 10 minuten durend informatief deel is over één onderwerp betreffende de zwangerschap. De yoga oefeningen worden aangepast omdat niet alle oefeningen door de zwangere vrouwen uit te voeren zijn, maar de oefeningen vergen wel een met de reguliere yoga vergelijkbare inspanning, aldus eiseres.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij de deelname aan de yogalessen geen sprake is van sportbeoefening. Slechts de vormen van yoga, zoals hatha yoga en iyengar yoga, die hoofdzakelijk fysiek van aard zijn en die erop zijn gericht om door het trainen van vaardigheid en kracht een goede conditie te ontwikkelen, kunnen als sprotbeoefening worden aangemerkt en onder het lage tarief vallen.Eiseres’ yogalessen kenmerken zich niet door inspanning maar juist door ontspanning. De lessen zijn niet hoofdzakelijk fysiek van aard en niet vergelijkbaar met aerobics en/of gymnastiek. Verweerder verwijst onder andere naar de uitspraak van Hof Den Haag van 26 juni 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ2858 en de uitspraak van rechtbank Haarlem van 26 november 2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:BB9354. Verweerder heeft gesteld gebonden te zijn aan het Besluit van de staatsecretaris van 4 september 2014, BLKB2014/123M en heeft verwezen naar de toelichting erop, waarin weliswaar een onderscheid wordt gemaakt in de verschillende vormen van yoga en of er sprake is van sportbeoefening, maar verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vormen van yoga die eiseres aanbiedt nu juist niet als sportbeoefening zijn aan te merken. Tevens heeft verweerder verwezen naar rechtsoverweging 24 uit het arrest van het HvJ EU van 26 oktober 2017, waaruit volgens verweerder volgt dat activiteiten die louter rust en ontspanning geven - waaronder verweerder de yogalessen van eiseres schaart - niet onder de bepaling uit artikel 132, eerste lid, letter m, van de Richtlijn 2006/112 vallen.Subsidiair stelt verweerder dat slechts de reguliere yogalessen als sportbeoefening kunnen worden gezien. De zwangerschapsyoga verschilt van de andere soorten yoga in die zin dat yoga slechts een ondergeschikte rol vervult in de les, en het eigenlijke doel van de les het geven van voorlichting over zwangerschap en bevalling is.
5. Het HvJ heeft in zijn arrest The English Bridge Union (ECLI:EU:C:2017:814) overwogen: “19 Wat allereerst de betekenis van het begrip ‘sport’ in de omgangstaal betreft, dit duidt, zoals de advocaat-generaal in punt 23 van zijn conclusie heeft opgemerkt, doorgaans op een lichamelijke activiteit of, met andere woorden, op een activiteit die wordt gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component.
(…)
22
Het onderzoek van de context van artikel 132, lid 1, onder m), van richtlijn 2006/112 pleit dus voor een uitlegging volgens welke het begrip ‘sport’ in deze bepaling alleen ziet op activiteiten in de zin van de gebruikelijke betekenis van de term ‘sport’, die worden gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component en niet alle activiteiten omvatten die uit een of ander oogpunt met dit begrip in verband kunnen worden gebracht.
(…)24
Zoals EBU betoogt en uit het aan het Hof voorgelegde dossier blijkt, vergt wedstrijdbridge inderdaad met name de inzet van logica, geheugen, strategie of lateraal denken en is het een activiteit die ten goede komt aan de geestelijke en lichamelijke gezondheid van degenen die regelmatig wedstrijdbridge spelen. Activiteiten die louter rust en ontspanning brengen, vallen echter niet onder deze bepaling, zelfs indien zij goed blijken te zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid (zie in die zin arresten van 21 februari 2013, Žamberk, C-18/12, EU:C:2013:95, punt 22, en 25 februari 2016, Commissie/Nederland, C-22/15, niet gepubliceerd, EU:C:2016:118, punten 23-25). In deze omstandigheden volstaat het feit dat een activiteit de lichamelijke en geestelijke gezondheid bevordert, op zichzelf niet om tot de slotsom te komen dat deze activiteit onder het begrip ‘sport’ in de zin van deze bepaling valt.“
6. De rechtbank stelt voorop dat, nu eiseres om een uitzondering op de toepassing van het algemene tarief verzoekt, op eiseres de bewijslast rust aannemelijk te maken of sprake is van een activiteit die gekenmerkt wordt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component. Reguliere yoga
7. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank met hetgeen zij heeft aangevoerd (zie 3.), met de door haar gegeven demonstratie ter zitting en de toelichting daarop, aannemelijk gemaakt dat de door eiseres gegeven reguliere yogalessen een activiteit betreft die gekenmerkt wordt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component. De lessen zijn van dien aard dat de deelnemers een actieve, fysieke inspanning leveren. Dat dit tevens leidt tot mentale ontspanning, doet hier niet aan af. Het standpunt van verweerder dat de lessen niet fysiek van aard zouden zijn en niet vergelijkbaar met aerobics en/of gymnastiek, deelt de rechtbank dan ook niet. De ontspanning volgt op de inspanning. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de reguliere yogalessen dan ook aan te merken als sportbeoefening in de zin van post b3 van tabel I, en onderhevig aan het verlaagde tarief.Zwangerschapsyoga
8. Ten aanzien van de zwangerschapsyoga is de rechtbank van oordeel dat eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd (3.), tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gegeven zwangerschapsyogalessenzijn aan te merken als een activiteit met een niet te verwaarlozen lichamelijke component. In tegenstelling tot de reguliere yoga, staat bij zwangerschapsyoga juist het element van ontspanning voorop. Eiseres heeft aangevoerd dat er weliswaar meer aandacht is voor de zwangerschap, en er elke les tijd besteed wordt aan een zwangerschapsonderwerp, maar dat er 50 minuten yoga oefeningen worden gedaan die wat inspanning betreft vergelijkbaar zijn met haar reguliere lessen. Op eiseres’ website wordt echter de ontspanning en rust benadrukt, en staat de zwangerschap centraal. Activiteiten die louter rust en ontspanning brengen vallen niet onder post b3 van tabel I (zie rechtsoverweging 24 van het arrest van het HvJ EU The English Bridge Union). Dat de activiteit de lichamelijke en geestelijke gezondheid bevordert, is, op zichzelf beschouwd, niet voldoende om tot de slotsom te komen dat de zwangerschapsyoga aan te merken is als sportbeoefening in de zin van post b3 van tabel I. Op de zwangerschapsyoga lessen is naar het oordeel van de rechtbank daarom het algemene tarief van toepassing.
9. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Op de door eiseres aangeboden reguliere yogalessen is het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing. Eiseres geeft in het eerste kwartaal van 2016 één avond per week twee yogatrainingen (zie 1.1). Vanwege het ontbreken van verdere gegevens terzake, stelt de rechtbank veronderstellenderwijs vast dat de helft van de omzet van € 1.785 ziet op reguliere yoga, en de helft op zwangerschapsyoga. Dit betekent dat de verschuldigde omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016 berekend wordt op € 128. Aangezien op aangifte € 263 is voldaan, dient verweerder een teruggaaf van € 135 te verlenen.
Omzet | Omzetbelasting | ||
Belast met 21% | € | 892,50 | 187,43 |
Belast met 6% | € | 892,50 | 53,55 |
Totaal | € | 1.785,00 | 240,98 |
Voorbelasting | € | 112,00 | |
Verschuldigd | € | 128,98 | |
Op aangifte voldaan | € | 263,00 | |
Terug te ontvangen | € | 135,00 |
Immateriële schadevergoeding
10. Eiseres heeft verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het door eiseres ingediende bezwaarschrift is op 10 juni 2016 door verweerder ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 30 december 2016. De rechtbank heeft heden, 9 oktober 2018, uitspraak gedaan in deze zaak. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van omstandigheden die verlenging van de redelijke termijn van de berechting in de bezwaarfase en de beroepsfase in eerste aanleg rechtvaardigen. Aldus is de redelijke termijn van twee jaar voor de beslechting van het geschil met ongeveer 4 maanden overschreden. Dat is afgerond naar boven een overschrijding van een half jaar, goed voor een schadevergoeding van € 500.
10. Nu de bezwaar- en de beroepsfase samen zo lang hebben geduurd dat de redelijke termijn daardoor is overschreden, dient de rechter met het oog op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade die door dat tijdsverloop is ontstaan, te beoordelen op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. Verweerder heeft ter zitting aangegeven de overschrijding voor zijn rekening te nemen. Dit betekent dat een bedrag van € 500 door verweerder dient te worden vergoed.
Proceskosten en griffierecht
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.500 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verstaat dat verweerder aan eiseres over het eerste kwartaal 2016 een teruggaaf omzetbelasting verleent van € 135;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van in totaal € 500;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.