Einde inhoudsopgave
Bindend advies (O&R nr. 74) 2012/4.1
4.1 Inleiding
Pauline Elisabeth Ernste, datum 01-07-2012
- Datum
01-07-2012
- Auteur
Pauline Elisabeth Ernste
- JCDI
JCDI:ADS358298:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Alternatieve geschillenbeslechting
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Asser 1991, p. 1-6; en Vranken 1999, p. 85; en Klaassen 2001, p. 47-48.
Klaassen 2001, p. 48; en Van Schaick 2009, p. 24; en De Bock 2011, p. 43-47.
Hugenholtz & Heemskerk 2009, nr. 5; en Klaassen 2009, p. 63-64; en Snijders, Klaassen & Meijer 2011, nr. 42. Het driemanschap Asser, Groen & Vranken is van mening dat niet meer het beginsel van partijautonomie leidend is, maar spreekt van gezamenlijke verantwoordelijkheid. Hierop wordt nader ingegaan in § 4.2.
De Bock 2011, p. 90.
De Bock 2011, p. 127-128.
Uitgangspunt in de civiele procedure is dat de overheidsrechter zoveel mogelijk recht doet op basis van de waarheid in de zin van de feiten zoals die zich in werkelijkheid hebben voorgedaan.1 Dit uitgangspunt dient naar mijn mening ook te gelden voor bindend advies. Een uitspraak die in overeenstemming is met de waarheid, zal immers eerder door partijen als rechtvaardig worden aanvaard.2 De wijze waarop de verantwoordelijkheden en bevoegdheden over partijen en de overheidsrechter zijn verdeeld, zijn van invloed op de waarheidsvinding in de civiele procedure bij de overheidsrechter. Bij de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen partijen en de overheidsrechter speelt het beginsel van lijdelijkheid van de overheidsrechter enerzijds en het beginsel van partij-autonomie anderzijds een belangrijke rol. In de literatuur wordt in het algemeen aangenomen dat deze beginselen voor wat betreft de aard en de omvang van het door de overheidsrechter te beslechten geschil nog steeds leidende beginselen zijn.3 Partijen bepalen de omvang van het geschil waarover de overheidsrechter moet beslissen. Hieruit vloeit voort dat het primair aan partijen is voorbehouden om de feiten aan te voeren die partijen aan hun vordering of hun verweer ten grondslag wensen te leggen. Dit vloeit voort uit art. 24 Rv, waarin is bepaald dat de overheidsrechter de zaak onderzoekt en beslist op grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd. De overheidsrechter mag de feitelijke gronden niet aanvullen. Slechts feiten en omstandigheden van algemene bekendheid evenals ervaringsregels mogen door de overheidsrechter zelf aan zijn beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij door partijen zijn gesteld (art. 149 lid 2 Rv). Partijen bepalen dus de buitengrenzen van de waarheidsvinding.4 Aangenomen wordt dat binnen de door partijen gestelde buitengrenzen de partijautonomie sinds 2002 beperkt is door de aan de overheidsrechter verstrekte bevoegdheden en de op partijen rustende verplichtingen neergelegd in art. 21 en art. 22 Rv.5 De overheidsrechter is in ieder geval niet (meer) lijdelijk ten aanzien van het verloop van de procedure.
In dit hoofdstuk staat de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden van enerzijds partijen en anderzijds de bindend adviseur in het kader van de waarheidsvinding in de bindend-adviesprocedure centraal. Allereerst wordt in § 4.2 de rol van de bindend adviseur bij de afbakening van het geschil besproken. In § 4.3 wordt ingegaan op verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bindend adviseur en partijen met het oog op de feitengaring binnen het afgebakende geschil.