Rb. Noord-Nederland, 26-07-2016, nr. 15/2177
ECLI:NL:RBNNE:2016:3874, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
26-07-2016
- Zaaknummer
15/2177
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2016:3874, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 26‑07‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:8749, Bekrachtiging/bevestiging
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:2252, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2016/2318 met annotatie van Mr. A.A. Fase
Uitspraak 26‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Aftrek wegens extra vervoerskosten is alleen mogelijk voor eisers echtgenote. Voor de vaststelling van de hoogte van de aftrek, waarbij een vergelijking wordt gemaakt met de vervoerskosten behorende tot het normale bestedingspatroon van vergelijkbare (gezonde) gezinnen, worden ook de vervoerskosten van de overige leden van eisers gezin in aanmerking genomen. In dit geval moet voor de vergelijking worden uitgegaan van de gegevens van het CBS.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/2177
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 26 juli 2016 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2011 met dagtekening 7 juni 2014 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) (aanslagnummer [*] ) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.191.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 208 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het proces-verbaal ter zake van het verhandelde ter zitting is aan deze uitspraak gehecht.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Eiser is geboren op [geboortedatum] en gehuwd met [echtgenote] . Samen hebben zij drie kinderen, [X] , geboren op [geboortedatum] , en [Y] ( [Y] ) en [Z] ( [Z] ) Veenstra, beiden geboren op [geboortedatum] .
1.2
Eiser lijdt aan een ernstige vorm van hemofilie. Eisers echtgenote heeft te kampen met psychologische klachten als gevolg van een CVA. Eisers kinderen zijn gezond.
1.3
Dochter [Z] stond gedurende het gehele jaar 2011 ingeschreven op het woonadres van eiser. Zoon [Y] stond tot 21 april 2011 ingeschreven op het woonadres van eiser.
1.4
Aan eiser is in 2011 door zijn werkgever een auto ter beschikking gesteld.
1.5
In zijn aangifte IB/PVV 2011 heeft eiser een bedrag van € 19.861 in mindering gebracht op zijn inkomen wegens specifieke zorgkosten, bestaande uit:
Kosten medicijnen € 48
Uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit € 9.529
Genees- en heelkundige hulp € 2.549
Uitgaven voor extra gezinshulp (na drempel) € 9.949
Totaal specifieke zorgkosten € 22.075
Af: drempel € 2.214
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 19.861
De aangifte leidt tot een belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning van € 33.072.
1.6
De post “Uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit” is door eiser als volgt gespecificeerd:
Eiser | Netto equivalent bijtelling salaris | 5.268,00 | (48,85% van € 10.785,00) |
Eisers echtgenote | Brandstof Onderhoud Assurantie Belasting Afschrijving Lidmaatschap ANWB (1/2) | 1.595,00 1.381,00135,00 567,00 500,00 90,00 | |
[Z] | Kosten scooter Brandstof (12 x € 50,00) Afschrijving (€ 1.800,00 / 5 jaar) | 255,00 600,00 360,00 | |
[Y] | Brandstof (12 x € 100,00) Onderhoud Assurantie Belasting Afschrijving (€ 2.700,00 / 3 jaar) Lidmaatschap ANWB (1/2) Subtotaal Af: gemiddelde CBS TOTAAL extra vervoerskosten | 1.200,00 848,00 135,00 228,00 900,00 90,00 14.152,00 -4.623,00 9.529,00 | |
Eiser | Netto salaris Netto salaris (bijtelling) Teruggaaf inkomstenbelasting | 29.471,00 5.268,00 6.068,00 | |
Eisers echtgenote | Netto uitkering Teruggaaf inkomstenbelasting TOTAAL netto inkomen Gemiddelde CBS | 10.001,00 1.987,00 52.795,00 4.623,00 | (€ 4.400,00 per maand) (€ 394,00 : € 4.500,00 x € 4.400,00 x 12) |
1.7
Bij de berekening van extra uitgaven voor vervoer is eiser, voor de vergelijking van de kosten van zijn gezin met die van andere gezinnen, uitgegaan van de gegevens van het NIBUD.
1.8
In de brief van verweerder aan eiser van 20 mei 2014 heeft verweerder eiser meegedeeld af te wijken van diens aangifte. In deze brief is, onder meer, het volgende vermeld:
“Specifieke zorgkosten: extra vervoerskosten
(…)
De kosten van [Y] zijn voor 4 maanden als inwonende aftrekbaar bij u. Alleen kosten van inwonende kinderen kunnen aftrekbaar zijn. Ik stel de aftrek vast op € 3.401 x 4/12 =
€ 1.134. Geen aftrek is mogelijk voor levensonderhoud kinderen aangezien er een studiefinanciering is ontvangen.
Ik ga uit van een CBS gemiddelde van 17 % van het netto inkomen is €8.975. U gaat volgens mij uit van Nibud gegevens.
Ik stel de aftrek vast op € 14.152 - € 3.401 + € 1.134 - € 8.975 = € 2.910.
Ik wijk af van de aangifte met € 6.619.
Specifieke zorgkosten: extra gezinshulp
In de aangifte is als specifieke zorgkosten een bedrag meegeteld van € 500 voor de uitgaven van eigen bijdrage CAK. Deze kosten zijn met ingang van 2009 niet aftrekbaar. Dit betekent dat u hiervoor geen bedrag mag meetellen.
Ik stel de aftrek zorgkosten vast op € 12.742.”
1.9
Verweerder heeft een berekening gemaakt van de kosten die volgens zijn berekening als extra vervoerskosten in aftrek kunnen worden toegelaten. Deze berekening is als bijlage 18 bij het verweerschrift gevoegd en leidt tot een aftrekbaar bedrag van € 955. Hierbij heeft verweerder de netto-inkomens van eiser, zijn echtgenote en zijn kinderen [Y] en [Z] in aanmerking genomen tot een bedrag van € 62.151 en is hij uitgegaan van gemiddelde vervoerskosten van 17%, uitgaande van cijfers van het CBS. Het inkomen van [Y] is slecht in aanmerking genomen voor de periode waarin hij op het woonadres van eiser stond ingeschreven..
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag tot welk bedrag eiser recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten vanwege vervoer. De door verweerder toegepaste correctie van
€ 500 wegens eigen bijdrage CAK is niet in geschil.
3. Eiser is – kort gezegd – van mening dat zijn zoon [Y] gedurende het gehele jaar onderdeel uitmaakt van zijn huishouden en dat daarom diens vervoerkosten onverkort mogen worden meegenomen in de berekening van de aftrek voor extra vervoerskosten. Daarnaast vindt eiser dat bij de berekening van het aftrekbare bedrag uitgegaan mag worden van de cijfers van het NIBUD.
4. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt wegens vervoer rechtstreeks verband houdend met het verkrijgen van genees- heel- of verloskundige hulp. Desondanks is € 2.910 in aftrek toegelaten, zodat de onderhavige aanslag niet te hoog is vastgesteld. Aangenomen dat alle vervoerskosten rechtstreeks verband houden met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp, geldt dat rekening moet worden gehouden met het feit dat zoon [Y] vanaf 21 april 2011 niet meer tot het huishouden van eiser behoort en dat voor de vergelijking de cijfers van het CBS een reëler beeld geven dan die van het NIBUD, aldus verweerder. Daarnaast zou in het geval dat [Y] het gehele jaar tot het huishouden zou behoren in de berekening ook zijn inkomsten over het gehele jaar moeten worden meegenomen.
5. Op grond van artikel 6.17, eerste lid , aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) worden onder meer als uitgaven voor specifieke zorgkosten aangemerkt, de uitgaven voor vervoer. Bij vervoerskosten wegens ziekte of invaliditeit moet een onderscheid worden gemaakt tussen de kosten van vervoer in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp (hierna: vervoerskosten) en de overige kosten in verband met vervoer wegens ziekte en invaliditeit (hierna: extra vervoerskosten). Het is aan de belastingplichtige om aannemelijk te maken dat er uitgaven zijn gedaan voor vervoerskosten die een rechtstreeks verband houden met het verkrijgen van genees-, heel of verloskundige hulp. Voor wat betreft de extra vervoerskosten geldt ten eerste dat sprake moet zijn van kosten die rechtstreeks verband houden met ziekte of invaliditeit. Vervolgens moet worden bepaald of en in hoeverre de in een kalenderjaar door de zieke of gehandicapte gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als de betrokkene (vgl. HR 15 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3847).
6. De rechtbank stelt vast dat alle door eiser afgetrokken vervoerskosten zien op extra vervoerskosten en dat door verweerder in verband daarmee een bedrag van € 2.910 in aftrek is toegelaten. Niet is in geschil dat zowel eiser als zijn echtgenote ziek en/of invalide zijn.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de aan hem door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto rechtstreeks verband houden met zijn ziekte. Ter zitting heeft eiser verklaard dat aan hem, ook ingeval hij gezond zou zijn geweest, een auto ter beschikking zou zijn gesteld en dat ook aan een aantal andere collega’s een auto ter beschikking is gesteld. Verder zijn alle kosten verband houdende met de aan eiser ter beschikking gestelde auto betaald door eisers werkgever. Uit het voorgaande vloeit, naar het oordeel van de rechtbank, voort dat de door eiser verschuldigde belasting over de bijtelling vanwege de lease-auto, niet zijn aan te merken als kosten die rechtstreeks verband houden met zijn ziekte. Ook heeft eiser, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat de vervoerskosten van zijn kinderen [Y] en [Z] rechtstreeks verband houden met ziekte, nu zij zelf niet ziek zijn (zie 1.2), zodat slechts de autokosten van eisers echtgenote kwalificeren als kosten die rechtstreeks verband houden met ziekte en invaliditeit.
8. Het voorgaande laat onverlet dat de onder 7. bedoelde kosten van eiser en zijn kinderen wel in aanmerking dienen te worden genomen voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als eiser (zie het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1017).
9. Verweerder heeft de door eiser in aftrek gebrachte vervoerskosten op twee punten gecorrigeerd, namelijk ten aanzien van de vervoerskosten van [Y] en ten aanzien van de CBS-gegevens (zie 1.9). Voor het overige is hij uitgegaan van de door eiser gestelde kosten.
10. Met betrekking tot de vervoerskosten van eisers zoon [Y] is verweerder ervan uitgegaan dat deze slechts in aanmerking dienen te worden genomen over de periode van 1 januari 2011 tot 21 april 2011 omdat [Y] vanaf dat moment niet meer stond ingeschreven op eisers woonadres. Eiser heeft bepleit dat [Y] desondanks onderdeel is blijven uitmaken van zijn huishouden en ook zijn kosten voor het resterende deel van het jaar in aanmerking mogen worden genomen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank dienen, in het kader van de toets of de gemaakte vervoerskosten van het gezin overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van vergelijkbare gezinnen (zie 5.), de vervoerskosten van [Y] slechts in de periode van 1 januari 2011 tot 21 april 2011 in aanmerking te worden genomen. Het feit dat [Y] slechts een deel van het jaar op eisers woonadres stond ingeschreven vormt, naar het oordeel van de rechtbank, een gezinsomstandigheid zoals bedoeld in het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad van 15 december 1999. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij de hiervoor bedoelde toets terecht rekening heeft gehouden met de kosten van [Y] in de periode van 1 januari 2011 tot 21 april 2011. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder de in de aangifte afgetrokken specifieke zorgkosten op dit onderdeel terecht heeft gecorrigeerd.
12. Daarnaast heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat bij de vergelijking met vervoerskosten van vergelijkbare gezinnen dient te worden uitgegaan van NIBUD cijfers. Verweerder bepleit dat voor deze vergelijking moet worden uitgegaan van CBS cijfers, die aangeven dat met eiser vergelijkbare huishoudens 17% van hun netto inkomen kwijt zijn aan vervoer. Volgens verweerder zouden de door eiser gebruikte gegevens van het NIBUD tot aantoonbaar te lage gemiddelde bestedingen aan vervoerskosten leiden. Hij wijst er daarbij op dat eiser stelt dat een vergelijkbaar huishouden met een gezinsinkomen als dat van zijn gezin ongeveer € 4.623 per jaar kwijt is aan vervoerskosten, terwijl een auto uit de goedkoopste klasse volgens datzelfde NIBUD al € 4.656 per jaar kost..
13. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat in dit geval van de CBS-gegevens dient te worden uitgegaan en niet van de door eiser overgelegde NIBUD gegevens. De uit de NIBUD-gegevens voortvloeiende gemiddelde vervoerskosten van € 4.623 op jaarbasis komen de rechtbank voor een gezin met een gezinsinkomen als dat van eiser namelijk onaannemelijk laag voor. De rechtbank betrekt daarbij in haar overwegingen dat uit andere, door verweerder als bijlage bij het verweerschrift gevoegde, gegevens van het NIBUD volgt dat alleen al de kosten van een auto uit de miniklasse op jaarbasis meer bedragen dan € 4.623. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder bij het vaststellen van de extra vervoerskosten daarom op basis van de CBS-gegevens rekening houden met vervoerskosten van vergelijkbare huishouden ten bedrage van € 8.975.
14. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aftrek wegens extra vervoerskosten van € 2.910, zoals berekend in zijn brief van 20 mei 2014 (zie 1.8) niet tot een te laag bedrag heeft vastgesteld, zodat de aanslag IB/PVV 2011 niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
15. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.
w.g. griffier w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
fn 57