Procestaal: Portugees.
HvJ EU, 12-11-2020, nr. C-42/19
ECLI:EU:C:2020:913
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
12-11-2020
- Magistraten
J., -C. Bonichot, L. Bay Larsen, C. Toader, M. Safjan, N. Jääskinen
- Zaaknummer
C-42/19
- Conclusie
J. Kokott
- Roepnaam
Sonaecom
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2020:913, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 12‑11‑2020
ECLI:EU:C:2020:378, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 14‑05‑2020
Uitspraak 12‑11‑2020
Inhoudsindicatie
‘Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Zesde richtlijn 77/388/EEG — Artikel 4 — Begrip ‘belastingplichtige’ — Gemengde holding — Artikel 17 — Recht op aftrek van voorbelasting — Voorbelasting die door een gemengde holding is betaald over adviesdiensten die verband houden met marktonderzoek met het oog op de eventuele verwerving van kapitaaldeelnemingen in andere vennootschappen — Afzien van de voorgenomen verwervingen — Voorbelasting over een bankprovisie voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening die is bedoeld om dochtervennootschappen te voorzien van de nodige middelen voor het verrichten van investeringen — Investeringen die niet hebben plaatsgevonden’
J., -C. Bonichot, L. Bay Larsen, C. Toader, M. Safjan, N. Jääskinen
Partij(en)
In zaak C-42/19*,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) bij beslissing van 5 december 2018, ingekomen bij het Hof op 24 januari 2019, in de procedure
Sonaecom SGPS SA
tegen
Autoridade Tributária e Aduaneira,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: J.-C. Bonichot, kamerpresident, L. Bay Larsen, C. Toader, M. Safjan, en N. Jääskinen (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 februari 2020,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Sonaecom SGPS SA, vertegenwoordigd door J. Vieira Peres, A. Lobo Xavier, G. Machado Borges, I. Santos Fidalgo en A. Carrilho Ribeiro, advogados,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, R. Campos Laires, T. Larsen en P. Barros da Costa als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Afonso, P. Costa de Oliveira en N. Gossement als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 mei 2020,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1; hierna: ‘Zesde richtlijn’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Sonaecom SGPS SA (hierna: ‘Sonaecom’) en de Autoridade Tributária e Aduaneira (belasting- en douanedienst, Portugal) over de aftrekbaarheid van de voorbelasting die door Sonaecom is betaald over uitgaven met betrekking tot, ten eerste, adviesdiensten die verband houden met marktonderzoek met het oog op de eventuele verwerving van kapitaaldeelnemingen in andere vennootschappen en, ten tweede, de betaling van een provisie aan BCP Investimento SA voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening, wanneer noch de verwerving noch de investeringen waarvoor deze lening is aangegaan, hebben plaatsgevonden.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
De Zesde richtlijn is ingetrokken en vervangen bij richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1; hierna: ‘btw-richtlijn’).
4
Artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn, die ratione temporis van toepassing is op het hoofdgeding, luidt als volgt:
- ‘1.
Als belastingplichtige wordt beschouwd ieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig een van de in lid 2 omschreven economische activiteiten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van de activiteit.
- 2.
De in lid 1 bedoelde economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt onder andere beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.’
5
Artikel 13 van de Zesde richtlijn, met als opschrift ‘Vrijstellingen in het binnenland’, bepaalt onder punt B, ‘Overige vrijstellingen’, het volgende:
‘Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:
[…]
- d)
de volgende handelingen:
- 1.
verlening van kredieten en bemiddeling inzake kredieten, alsmede het beheer van kredieten door degene die deze heeft verleend;
[…]’
6
Artikel 17 van de Zesde richtlijn, met het opschrift ‘Ontstaan en omvang van het recht op aftrek’, luidt als volgt:
- ‘1.
Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt.
- 2.
Voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:
- a)
de belasting over de toegevoegde waarde, welke verschuldigd of voldaan is voor de hem door een andere belastingplichtige geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve door een andere belastingplichtige verrichte of te verrichten diensten;
- b)
de belasting over de toegevoegde waarde, welke verschuldigd of voldaan is voor ingevoerde goederen.
- c)
de belasting over de toegevoegde waarde, welke overeenkomstig artikel 5, lid 7, onder a), en artikel 6, lid 3, verschuldigd is.
[…]
- 5.
Voor goederen en diensten die door een belastingplichtige zowel worden gebruikt voor handelingen als bedoeld in de leden 2 en 3, waarvoor recht op aftrek bestaat, als voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, wordt aftrek slechts toegestaan voor dat gedeelte van de belasting over de toegevoegde waarde, dat evenredig is aan het bedrag van de eerstbedoelde handelingen (pro rata).
Dit pro rata wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 bepaald voor het totaal van de door de belastingplichtige verrichte handelingen.
De lidstaten kunnen evenwel:
- a)
de belastingplichtige toestaan een pro rata te bepalen voor iedere sector van zijn bedrijfsuitoefening, indien voor ieder van deze sectoren een aparte boekhouding wordt gevoerd;
- b)
de belastingplichtige verplichten voor iedere sector van zijn bedrijfsuitoefening een pro rata te bepalen en voor ieder van deze sectoren een aparte boekhouding te voeren;
- c)
de belastingplichtige toestaan of ertoe verplichten de aftrek toe te passen volgens het gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan;
- d)
de belastingplichtige toestaan of verplichten de aftrek toe te passen volgens de in de eerste alinea vastgestelde regel voor alle goederen en diensten die zijn gebruikt voor alle daarin bedoelde handelingen;
- e)
bepalen dat, wanneer de belasting over de toegevoegde waarde die niet door de belastingplichtige kan worden afgetrokken, onbeduidend is, hiermee geen rekening wordt gehouden.’
7
Artikel 19 van de Zesde richtlijn heeft als opschrift ‘Berekening van het pro rata voor de toepassing van de aftrek’ en bepaalt in lid 1 ervan het volgende:
‘Het pro rata voor de toepassing van de aftrek, als bedoeld in artikel 17, lid 5, eerste alinea, is de uitkomst van een breuk, waarvan:
- —
de teller bestaat uit het totale bedrag van de per jaar berekende omzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, met betrekking tot de handelingen waarvoor overeenkomstig artikel 17, leden 2 en 3, recht op aftrek bestaat, en
- —
de noemer bestaat uit het totale bedrag van de per jaar berekende omzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, met betrekking tot de handelingen die in de teller zijn opgenomen, alsmede die waarvoor geen recht op aftrek bestaat. De lidstaten kunnen in de noemer ook het bedrag van subsidies opnemen, met uitzondering van die bedoeld in artikel 11, A, lid 1, onder a).
Het pro rata wordt op jaarbasis vastgesteld, uitgedrukt in een percentage en op de hogere eenheid afgerond.’
8
Artikel 20 van de Zesde richtlijn, met het opschrift ‘Herziening van de aftrek’, bepaalt in lid 6 het volgende:
‘Bij overgang van een normale belastingregeling naar een bijzondere regeling, of andersom, kunnen de lidstaten de nodige schikkingen treffen om te verzekeren dat de betrokken belastingplichtigen noch ten onrechte voordelen genieten, noch ten onrechte nadelen ondervinden.’
9
De btw-richtlijn is volgens artikel 413 ervan in werking getreden op 1 januari 2007.
Portugees recht
Civa
10
Artikel 9, lid 28, van de Código do Imposto sobre o Valor Acrescentado (btw-wetboek), in de ten tijde van de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: ‘CIVA’), bepaalt het volgende:
‘Zijn vrijgesteld van belasting:
- a)
kredietverlening en kredietbemiddeling, ongeacht in welke vorm, waaronder disconterings- en herdisconteringshandelingen alsmede de administratie of het beheer ervan door degene die de kredieten heeft verleend;
[…]
- f)
handelingen en diensten, bemiddeling daaronder begrepen, uitgezonderd de loutere bewaring en administratie of beheer, inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren, met uitzondering van effecten die goederen vertegenwoordigen.’
11
Artikel 20 CIVA, dat de situaties opsomt waarin de door een belastingplichtige betaalde voorbelasting kan worden afgetrokken, bepaalt in lid 1 ervan:
‘Aftrekbaar is alleen de belasting die is geheven over de goederen of diensten die de belastingplichtige heeft verworven, ingevoerd of gebruikt voor de verwezenlijking van de volgende handelingen:
- a)
leveringen van goederen en verrichting van diensten die zijn onderworpen aan de belasting en daarvan niet zijn vrijgesteld;
[…]’
12
Artikel 23, leden 1 en 4, CIVA luidt als volgt:
- ‘1.
Wanneer de belastingplichtige bij de uitoefening van zijn werkzaamheden goederen levert of diensten verricht waarvoor gedeeltelijk geen recht op aftrek bestaat, is de belasting over de aankopen slechts aftrekbaar voor het percentage dat correspondeert met de jaaromzet van de handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat.
[…]
- 4.
Het in lid 1 bepaalde bijzondere aftrekpercentage is de uitkomst van een breuk waarvan de teller bestaat uit de jaaromzet, exclusief belasting, van goederenleveringen en dienstverrichtingen waarvoor overeenkomstig de artikelen 19 en 20, lid 1, recht op aftrek bestaat, en de noemer bestaat uit de jaaromzet, exclusief belasting, van alle door de belastingplichtige verrichte handelingen, met inbegrip van de vrijgestelde handelingen of de handelingen die anderszins niet aan belastingheffing zijn onderworpen, in het bijzonder de niet aan belastingheffing onderhevige subsidies, met uitzondering van investeringssubsidies.
[…]’
Wetsdecreet nr. 495/88
13
Artikel 1, leden 1 en 2, van Decreto-Lei nr. 495/88 (wetsdecreet nr. 495/88) van 30 december 1988 (Diário da República I, serie I, nr. 301, van 30 december 1988), dat de juridische status en de activiteiten van de sociedades gestoras de participações sociais (SGPS) regelt, bepaalt in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie het volgende:
- ‘1.
De [SGPS] hebben uitsluitend tot doel het beheer van deelnemingen in andere vennootschappen, als indirecte vorm van uitoefening van economische activiteiten.
- 2.
Voor de toepassing van het onderhavige wetsdecreet wordt de deelneming in een vennootschap beschouwd als een indirecte vorm van uitoefening van economische activiteiten wanneer zij niet occasioneel is en ten minste 10 % van het vennootschappelijk kapitaal vertegenwoordigt, met stemrecht, hetzij rechtstreeks, hetzij via deelbewijzen in andere vennootschappen waarin de SGPS een dominante rol vervullen.’
14
Artikel 4 van dat wetsdecreet luidt als volgt:
- ‘1.
De SGPS mogen technische beheers- en managementdiensten verrichten ten behoeve van alle of bepaalde vennootschappen waarin zij een deelneming bezitten als bepaald in artikel 1, lid 2, en artikel 3, lid 3, onder a) tot en met c), of waarmee zij een ondergeschiktheidscontract hebben gesloten.
- 2.
De dienstverrichtingen worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst, waarin de overeenkomstige vergoeding wordt bepaald.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
15
Verzoekster in het hoofdgeding is een holdingmaatschappij die niet alleen kapitaaldeelnemingen verwerft, houdt en beheert, maar zich ook bezighoudt met het beheer en de strategische coördinatie van ondernemingen die actief zijn op de markten voor telecommunicatie, media, software en systeemintegratie.
16
In het kader van haar activiteiten heeft Sonaecom in 2005 onder de btw-regeling externe adviesdiensten afgenomen in de vorm van een marktonderzoek met het oog op de verwerving van deelnemingen in de telecomaanbieder Cabovisão. Sonaecom was naar eigen zeggen voornemens een economische activiteit uit te oefenen die erin bestond dat zij voor Cabovisão btw-plichtige beheersdiensten zou verrichten. Deze verwerving heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
17
Voorts heeft verzoekster in het hoofdgeding in juni 2005 aan de investeringsbank, BCP Investimento, een provisie betaald voor diensten in verband met het regelen, tot stand brengen en waarborgen van de plaatsing van een obligatielening ten bedrage van 150 miljoen EUR. Blijkens de verwijzingsbeslissing was deze lening bedoeld om de dochtervennootschappen van Sonaecom te voorzien van de nodige middelen om rechtstreeks in de ‘triple play’-technologie te kunnen investeren. Volgens de door Sonaecom ter terechtzitting verstrekte informatie was de vennootschap echter van plan om de aldus verkregen geldmiddelen te gebruiken voor de verwerving van aandelen van Cabovisão en op die manier in het nieuwe bedrijfssegment ‘triple play’ te investeren.
18
Aangezien deze investeringsprojecten niet zijn verwezenlijkt, heeft verzoekster in het hoofdgeding vervolgens ervoor gekozen deze geldmiddelen in de vorm van een lening ter beschikking te stellen aan haar moedermaatschappij, Sonae SGPS.
19
In hetzelfde belastingjaar heeft Sonaecom de overeenkomstige voorbelasting over de verworven diensten volledig afgetrokken van de verschuldigde btw.
20
Naar aanleiding van een fiscale controle heeft de belastingdienst de aldus toegepaste btw-aftrek betwist op grond dat de verwerving van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde diensten niet de verrichting in een later stadium van belaste handelingen betrof zoals dit door artikel 17, leden 2 en 3, van de Zesde richtlijn en artikel 20 CIVA wordt opgelegd.
21
Die dienst heeft dus rekenkundige correcties toegepast die aanleiding hebben gegeven tot naheffingsaanslagen van de btw, vermeerderd met compenserende rente, voor een totaalbedrag van 1 088 675,77 EUR.
22
Tegen deze naheffingsaanslagen heeft Sonaecom beroep ingesteld bij de Tribunal Administrativo e Fiscal do Porto (bestuurs- en belastingrechter Porto, Portugal). Bij vonnis van 28 juni 2016 heeft deze rechter het beroep verworpen op grond dat de door verzoekster betaalde btw niet aftrekbaar was.
23
Sonaecom heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal).
24
Voor de verwijzende rechter betoogt verzoekster in het hoofdgeding, die zich beroept op haar hoedanigheid van gemengde holding en stelt dat zij zich herhaaldelijk mengt in het beheer van haar dochtervennootschappen, dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde diensten geen verband hielden met het ‘houden en beheren van deelnemingen’ maar met haar activiteit op het gebied van de verrichting van technische en beheersdiensten ten behoeve van haar dochtervennootschappen, wat een btw-plichtige activiteit is en waarvoor zij een tegenprestatie ontvangt.
25
Volgens verzoekster in het hoofdgeding bestaat er onbetwistbaar een rechtstreeks verband tussen de ten behoeve van haar dochtervennootschappen verrichte diensten en de verwerving van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde diensten, en is de voorbelasting bijgevolg aftrekbaar.
26
Verzoekster in het hoofdgeding voegt hieraan toe dat de omstandigheid dat de verwerving van de kapitaaldeelnemingen niet heeft plaatsgevonden, irrelevant is en niet afdoet aan het feit dat de diensten zijn verworven in het kader van een activiteit die aan btw onderworpen handelingen impliceert.
27
Tegen deze achtergrond heeft de Supremo Tribunal Administrativo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Is de aftrek van de door verzoekster [Sonaecom] gedragen btw over adviesdiensten die verband houden met marktonderzoek met het oog op de verwerving van kapitaaldeelnemingen, welke verwerving evenwel niet heeft plaatsgevonden, verenigbaar met de regels inzake btw-aftrek die zijn neergelegd in de [Zesde richtlijn], met name in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5?
- 2)
Is de aftrek van de door verzoekster [Sonaecom] gedragen belasting bij de betaling aan [BCP Investimento] van een provisie voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening die zou zijn aangegaan met het oog op de integratie ervan in de financieringsstructuur van de vennootschappen waarin zij deelnemingen bezit en die, aangezien die investeringen niet hebben plaatsgevonden, uiteindelijk volledig ter beschikking is gesteld van Sonae SGPS, de moedermaatschappij van de groep, verenigbaar met de regels inzake btw-aftrek die zijn neergelegd in de [Zesde richtlijn], met name in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
28
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5, van de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een holdingmaatschappij die zich herhaaldelijk mengt in het beheer van haar dochtervennootschappen, de voorbelasting mag aftrekken die is betaald over het betrekken van adviesdiensten voor een marktonderzoek met het oog op de verwerving van aandelen van een andere vennootschap, wanneer deze verwerving uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden.
29
Vooraf zij eraan herinnerd dat de Zesde richtlijn is ingetrokken bij de btw-richtlijn, die in werking is getreden op 1 januari 2007, zonder dat daarbij ten opzichte van die eerste richtlijn materiële wijzigingen zijn aangebracht. Daar de relevante bepalingen van respectievelijk de btw-richtlijn en de Zesde richtlijn in wezen dezelfde draagwijdte hebben, is de rechtspraak van het Hof over de btw-richtlijn ook toepasselijk op de Zesde richtlijn (zie naar analogie arrest van 3 juli 2019, The Chancellor, Masters and Scholars of the University of Cambridge, C-316/18, EU:C:2019:559, punt 17).
30
In de eerste plaats moet dienaangaande in herinnering worden gebracht dat een vennootschap wier enig doel erin bestaat een deelneming te nemen in andere vennootschappen, zonder dat zij zich direct of indirect mengt in het beheer van die vennootschappen, volgens vaste rechtspraak niet de hoedanigheid van btw-plichtige in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn heeft en evenmin recht op aftrek geniet volgens artikel 17 van die richtlijn. De enkele aankoop en het enkele aanhouden van aandelen vormen op zich namelijk geen economische activiteit in de zin van de Zesde richtlijn, die de aankoper of houder de hoedanigheid van belastingplichtige verleent, aangezien de financiële deelneming in andere ondernemingen als zodanig niet kan worden aangemerkt als de exploitatie van een zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Het eventuele dividend — de opbrengst van deze deelneming — spruit immers voort uit de eigendom zelf van de zaak (arresten van 5 juli 2018, Marle Participations, C-320/17, EU:C:2018:537, punten 27 en 28, en 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31
Dit ligt anders wanneer de deelneming gepaard gaat met directe of indirecte inmenging in het beheer van de vennootschappen waarin wordt deelgenomen, indien deze inmenging aan btw onderworpen handelingen impliceert, zoals het verrichten van administratieve, financiële, commerciële en technische diensten, onverminderd de rechten die de houder van de deelneming als aandeelhouder of vennoot heeft (arresten van 5 juli 2018, Marle Participations, C-320/17, EU:C:2018:537, punt 29, en 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32
Zoals de advocaat-generaal in punt 30 van haar conclusie heeft opgemerkt, is een gemengde holding een holdingmaatschappij die naast haar niet-economische holdingactiviteit, die bestaat in het houden van deelnemingen in andere vennootschappen en niet aan btw is onderworpen, tevens een economische activiteit uitoefent. Volgens de rechtspraak is derhalve ook een gemengde holding, die niet enkel kapitaaldeelnemingen houdt maar tevens aan een aantal van deze vennootschappen onder bezwarende titel belastbare diensten levert, belastingplichtige, die evenwel slechts recht heeft op een pro-rata-aftrek van voorbelasting (zie in die zin arresten van 27 september 2001, Cibo Participations, C-16/00, EU:C:2001:495, punt 22, en 13 maart 2008, Securenta, C-437/06, EU:C:2008:166, punt 31).
33
Aangezien de economische activiteiten in de zin van de Zesde richtlijn voorts kunnen bestaan in verscheidene opeenvolgende handelingen, moeten voorbereidende handelingen reeds tot de economische activiteit worden gerekend. Degene die het door objectieve gegevens ondersteunde voornemen heeft zelfstandig een economische activiteit aan te vangen en hiertoe eerste investeringsuitgaven doet, moet zodoende als belastingplichtige worden beschouwd (arrest van 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34
Daaruit volgt dat een vennootschap die voorbereidende handelingen verricht die passen in het kader van een voorgenomen verwerving van aandelen van een andere vennootschap met de bedoeling een economische activiteit uit te oefenen die erin bestaat zich te mengen in het beheer van de overgenomen vennootschap door btw-plichtige managementdiensten te leveren, moet worden beschouwd als een belastingplichtige in de zin van de Zesde richtlijn (zie in die zin arrest van 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 19).
35
In casu blijkt uit de aan het Hof overgelegde stukken dat Sonaecom voornemens was om ten behoeve van Cabovisão, waarvan zij aandelen wenste te verwerven, btw-plichtige beheersdiensten te verrichten en op die manier een economische activiteit in de zin van de Zesde richtlijn uit te oefenen. Bijgevolg moet Sonaecom in zoverre — als gemengde holding — in beginsel als een belastingplichtige in de zin van de Zesde richtlijn worden beschouwd, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan.
36
Wat in de tweede plaats het recht op aftrek betreft, volgt uit artikel 17 van de Zesde richtlijn dat een belastingplichtige die als zodanig handelt op het tijdstip waarop hij een goed of een dienst verwerft en dat goed of die dienst gebruikt voor zijn belaste handelingen, de over dat goed of die dienst verschuldigde of voldane btw mag aftrekken. Overeenkomstig artikel 10, lid 2, eerste alinea, en artikel 17 van deze richtlijn ontstaat het recht op aftrek op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, oftewel op het tijdstip waarop de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht (arrest van 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
37
Het recht op aftrek waarin de artikelen 17 en volgende van de Zesde richtlijn voorzien, maakt integrerend deel uit van de btw-regeling en kan in beginsel niet worden beperkt. Het wordt onmiddellijk uitgeoefend voor alle belasting die op in eerdere stadia verrichte handelingen heeft gedrukt (arrest van 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38
De aftrekregeling heeft immers tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw. Het gemeenschappelijke btw-stelsel waarborgt aldus een neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteiten, mits deze in beginsel zelf aan btw zijn onderworpen (arrest van 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 23).
39
Het beginsel van neutraliteit van de btw ten aanzien van de fiscale belasting van de onderneming vereist dat de eerste investeringsuitgaven die worden gedaan ten behoeve en ter verwezenlijking van een onderneming als economische activiteiten worden beschouwd, en het zou in strijd zijn met dat beginsel indien die activiteiten worden geacht eerst een aanvang te nemen op het tijdstip waarop de belastbare inkomsten ontstaan. Iedere andere uitlegging zou de ondernemer bij het verrichten van zijn economische activiteit belasten met de kosten van de btw zonder dat hij die zou kunnen aftrekken, en zou neerkomen op een willekeurig onderscheid tussen investeringsuitgaven van een onderneming naargelang zij vóór of tijdens de daadwerkelijke exploitatie ervan zijn gedaan (arrest van 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40
Zodra het recht op aftrek is ontstaan, blijft het in stand, ook indien de beoogde activiteit niet van de grond is gekomen en dus niet tot belaste handelingen heeft geleid of indien de belastingplichtige de goederen of diensten die tot de aftrek hebben geleid, wegens omstandigheden buiten zijn wil niet heeft kunnen gebruiken in het kader van belastbare handelingen. Een andere uitlegging zou in strijd zijn met het beginsel van de neutraliteit van de btw ten aanzien van de fiscale belasting van de onderneming. Zij zou bij de fiscale behandeling van identieke investeringsactiviteiten kunnen leiden tot ongerechtvaardigde verschillen tussen, enerzijds, ondernemingen die reeds belastbare handelingen hebben verricht en, anderzijds, ondernemingen die door middel van investeringen proberen een aanvang te maken met activiteiten die belastbare handelingen zullen opleveren. Ook zouden willekeurige verschillen ontstaan tussen laatstbedoelde ondernemingen onderling, voor zover de definitieve aanvaarding van de aftrek zou afhangen van de vraag of deze investeringen al dan niet tot belaste handelingen leiden (arrest van 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41
Opdat de belastingplichtige voorbelasting in aftrek kan brengen en om de omvang van dat recht te kunnen bepalen, dient er bovendien volgens vaste rechtspraak in beginsel een rechtstreeks en onmiddellijk verband te bestaan tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Het recht op aftrek van de btw over in een eerder stadium verworven goederen of diensten veronderstelt dat de voor de verwerving ervan gedane uitgaven zijn opgenomen in de prijs van de belaste handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat (arrest van 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
42
De belastingplichtige heeft niettemin eveneens recht op aftrek — ook al bestaat er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en een of meer in een later stadium verrichte handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat — wanneer de kosten voor de betrokken diensten deel uitmaken van diens algemene kosten en als zodanig zijn opgenomen in de prijs van de door hem geleverde goederen of verrichte diensten. Dergelijke kosten houden immers rechtstreeks en onmiddellijk verband met de economische activiteit van de belastingplichtige in haar geheel (arrest van 17 oktober 2018, Ryanair, C-249/17, EU:C:2018:834, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
43
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat de kosten in verband met de verwerving van deelnemingen in dochterondernemingen, gemaakt door een holding die aan het beheer van die dochterondernemingen deelneemt en aldus een economische activiteit uitoefent, moeten worden geacht deel uit te maken van haar algemene kosten en de over die kosten voldane btw in beginsel volledig moet worden afgetrokken, tenzij bepaalde in een later stadium verrichte economische handelingen op grond van de Zesde richtlijn zijn vrijgesteld van btw, in welk geval het recht op aftrek enkel kan worden uitgeoefend volgens de regels van artikel 17, lid 5, van deze richtlijn (arrest van 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt, C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 33).
44
In casu lijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt naar voren te komen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde adviesdiensten werden verworven in het kader van de door Sonaecom voorgenomen verwerving van kapitaaldeelnemingen in een vennootschap, en dat Sonaecom van plan was om ten behoeve van deze vennootschap een economische activiteit uit te oefenen die erin bestond btw-plichtige beheersdiensten te verrichten, waarbij het aan de verwijzende rechter staat om dit na te gaan.
45
Aangezien de kosten van deze adviesdiensten volgens de rechtspraak van het Hof deel uitmaken van de algemene kosten van Sonaecom in verband met de economische activiteit die zij als gemengde holding uitoefent, heeft deze vennootschap dus in beginsel het recht om de over deze diensten betaalde btw volledig af te trekken.
46
Zoals in punt 40 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, heeft het feit dat de handeling uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden bovendien geen invloed op het recht op btw-aftrek, dat verworven blijft.
47
Niettemin moet worden gepreciseerd dat, indien zou blijken dat verzoekster in het hoofdgeding slechts ten behoeve van een deel van haar dochtervennootschappen btw-plichtige diensten heeft verricht die kenmerkend zijn voor haar economische activiteit, hetgeen ter beoordeling van de nationale rechter staat, enkel de btw die is voldaan over de algemene kosten die inherent zijn aan de economische activiteit die verzoekster in het hoofdgeding in haar hoedanigheid van belastingplichtige verricht, in aftrek kan worden gebracht, volgens een door de lidstaten vast te stellen methode (zie in die zin arrest van 5 juli 2018, Marle Participations, C-320/17, EU:C:2018:537, punt 37).
48
In dat verband dient in herinnering te worden gebracht dat de lidstaten bij de uitoefening van die bevoegdheid rekening moeten houden met het doel en de opzet van de Zesde richtlijn en derhalve in een berekeningsmethode moeten voorzien die objectief weergeeft welk deel van de in een eerder stadium gemaakte kosten werkelijk toe te rekenen is aan elk van de economische en niet-economische activiteiten (zie in die zin arrest van 5 juli 2018, Marle Participations, C-320/17, EU:C:2018:537, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
49
Gelet op een en ander moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5, van de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een gemengde holding die zich herhaaldelijk mengt in het beheer van haar dochtervennootschappen, de voorbelasting mag aftrekken die is betaald over het betrekken van adviesdiensten voor een marktonderzoek met het oog op de verwerving van aandelen van een andere vennootschap, ook wanneer deze verwerving uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden.
Tweede vraag
50
Met zijn tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen of artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5, van de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een gemengde holding die zich herhaaldelijk mengt in het beheer van haar dochtervennootschappen, de voorbelasting die is betaald over de aan een kredietinstelling betaalde provisie voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening voor investeringen in een bepaalde sector, mag aftrekken wanneer die investeringen uiteindelijk niet hebben plaatsgevonden en het aldus opgehaalde kapitaal volledig ter beschikking is gesteld van de moedermaatschappij in de vorm van een lening.
51
Voor het antwoord op deze vraag moet worden vastgesteld of overeenkomstig artikel 17 van de Zesde richtlijn voor de aftrek van voorbelasting over diensten rekening moet worden gehouden met het voorgenomen gebruik dan wel met het daadwerkelijke gebruik dat de belastingplichtige van deze diensten heeft gemaakt.
52
Dienaangaande bepaalt artikel 17, lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn dat een belastingplichtige de voorbelasting mag aftrekken voor zover de goederen en diensten ‘worden gebruikt’ voor belaste handelingen.
53
Zoals de advocaat-generaal in punt 54 van haar conclusie heeft opgemerkt, volgt dus uit de bewoordingen van deze bepaling dat aan het recht op aftrek van voorbelasting een benadering ten grondslag ligt die duidelijk is gericht op het daadwerkelijke gebruik van de door de belastingplichtige verworven goederen en diensten.
54
Deze letterlijke uitlegging vindt steun in de analyse van de context en van het doel van deze bepaling en in de analyse van het doel van de Zesde richtlijn.
55
Wat de context van artikel 17, lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn betreft, zij opgemerkt dat wat betreft de aftrekbaarheid van de voorbelasting die is betaald over goederen voor gemengd gebruik, artikel 17, lid 5, derde alinea, onder a) tot en met d), van deze richtlijn verschillende correcties opsomt die de lidstaten kunnen vaststellen om met name bij de berekening van het pro rata voor de toepassing van de aftrek nauwkeuriger regels toe te passen dan die van artikel 19, lid 1, tweede alinea, van deze richtlijn, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de werkzaamheden van de betrokken belastingplichtige.
56
Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 55 van haar conclusie, kunnen de lidstaten in dat kader voorzien in andere berekeningsmethoden dan de in de Zesde richtlijn vastgestelde verdeelsleutel volgens de omzet, wanneer de gekozen methode een nauwkeuriger resultaat waarborgt (zie in die zin arresten van 8 november 2012, BLC Baumarkt, C-511/10, EU:C:2012:689, punten 23–26, en 9 juni 2016, Wolfgang und Dr. Wilfried Rey Grundstücksgemeinschaft, C-332/14, EU:C:2016:417, punt 33).
57
Bovendien blijkt uit artikel 20, lid 6, van de Zesde richtlijn, dat betrekking heeft op de herziening van de aftrek van voorbelasting, dat deze aftrek — zoals de advocaat-generaal in punt 55 van haar conclusie heeft opgemerkt — zo nauwkeurig mogelijk op het werkelijke gebruik moet worden afgestemd om ‘ten onrechte voordelen [of] ten onrechte nadelen’ voor de belastingplichtige te voorkomen.
58
Aldus blijkt niet alleen uit artikel 17, lid 2, onder a), maar ook uit andere bepalingen van de Zesde richtlijn dat deze richtlijn berust op de logica dat de aftrek van de door de belastingplichtige betaalde voorbelasting zo nauwkeurig mogelijk moet overeenstemmen met het werkelijke gebruik van de door hem verworven goederen en diensten.
59
Bijgevolg heeft een daadwerkelijk gebruik van de goederen en diensten voorrang boven het oorspronkelijke voornemen.
60
Wat het doel van artikel 17, lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn en van de Zesde richtlijn in haar geheel betreft, moet worden opgemerkt dat een benadering op grond waarvan het recht op aftrek van voorbelasting uitsluitend zou zijn gebaseerd op het voornemen van de belastingplichtige met betrekking tot het gebruik van de verworven goederen en diensten en niet op het werkelijke gebruik ervan, de werking van het btw-stelsel als zodanig in gevaar zou kunnen brengen.
61
Zoals in punt 38 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, heeft de aftrekregeling immers tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of voldane btw. Het gemeenschappelijke btw-stelsel waarborgt derhalve een volstrekt neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht het oogmerk of het resultaat ervan, mits die activiteiten zelf aan de btw zijn onderworpen (arresten van 14 februari 1985, Rompelman, 268/83, EU:C:1985:74, punt 19, en 28 februari 2018, Imofloresmira — Investimentos Imobiliários, C-672/16, EU:C:2018:134, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
62
Teneinde mededingingsverstoringen te voorkomen, verzet het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel, zich er met name tegen dat ondernemers die in werkelijkheid dezelfde handelingen verrichten, verschillend worden behandeld bij de btw-heffing (zie in die zin arrest van 10 september 2002, Kügler, C-141/00, EU:C:2002:473, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
63
De toepassing van dit beginsel impliceert dus dat alle belastingplichtigen die in hetzelfde belastingtijdvak belaste handelingen hebben verricht, recht hebben op aftrek van de voorbelasting, maar a contrario ook dat degenen die soortgelijke maar belastingvrije handelingen hebben verricht, geen aanspraak kunnen maken op dat recht.
64
In deze context bepaalt artikel 17, leden 2 en 3, van de Zesde richtlijn dat de belastingplichtige alleen recht op aftrek van voorbelasting heeft voor goederen en diensten die verband houden met handelingen die in een later stadium aan de btw zijn onderworpen. Wanneer evenwel door een belastingplichtige verworven goederen of diensten worden gebruikt voor vrijgestelde handelingen of handelingen die niet binnen de werkingssfeer van de btw vallen, kan er geen sprake zijn van belastingheffing in een later stadium of van aftrek van voorbelasting (zie in die zin arrest van 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments, C-132/16, EU:C:2017:683, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
65
Zoals de advocaat-generaal in punt 58 van haar conclusie heeft opgemerkt, zou een recht op aftrek van voorbelasting dat louter berust op een ooit eerder aanwezig voornemen van de belastingplichtige om belastbare handelingen te verrichten en dus geen rekening houdt met de aard van de handelingen die hij daadwerkelijk heeft verricht, hem een concurrentievoordeel opleveren ten opzichte van andere ondernemingen die soortgelijke handelingen hebben verricht, hetgeen bijgevolg in strijd zou zijn met het beginsel van fiscale neutraliteit.
66
Derhalve moet overeenkomstig artikel 17 van de Zesde richtlijn voor de aftrek van voorbelasting over diensten rekening worden gehouden met het daadwerkelijke gebruik van de door de belastingplichtige verworven goederen en diensten, en niet met het gebruik dat hij voornemens is daarvan te maken.
67
Zoals in de punten 17 en 18 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, blijkt in casu uit de verwijzingsbeslissing dat verzoekster in het hoofdgeding in 2005 btw heeft betaald over de betaling aan BCP Investimento van een provisie voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening ten bedrage van 150 miljoen EUR, ter financiering van haar investeringen in de ‘triple play’-sector. Aangezien deze investeringsprojecten niet zijn verwezenlijkt, heeft verzoekster in het hoofdgeding vervolgens echter ervoor gekozen dit bedrag in de vorm van een lening ter beschikking te stellen aan haar moedermaatschappij, Sonae SGPS.
68
Aangezien deze lening, die het daadwerkelijke gebruik vormt van de door verzoekster in het hoofdgeding verworven diensten, behoort tot de handelingen die krachtens artikel 13, B, onder d), punt 1, van de Zesde richtlijn zijn vrijgesteld, kan het deze vennootschap, gelet op artikel 17 van deze richtlijn, niet worden toegestaan de voorbelasting over de aan BCP Investimento betaalde provisie van de door haar verschuldigde belasting af te trekken.
69
Zoals in punt 17 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, was Sonaecom volgens de door haar ter terechtzitting verstrekte informatie voornemens het via de lening verkregen kapitaal te gebruiken om aandelen van Cabovisão te verwerven en aldus te investeren in het nieuwe zogenoemde bedrijfssegment ‘triple play’, en niet om haar dochterondernemingen te voorzien van de middelen om in deze sector te kunnen investeren, zoals in de verwijzingsbeslissing wordt aangegeven. Zelfs al zou zulks het geval zijn, laat dit de in punt 68 van dit arrest verrichte vaststelling evenwel onverlet, aangezien dat gegeven geen betrekking heeft op het gebruik dat verzoekster in het hoofdgeding daadwerkelijk van de verworven diensten heeft gemaakt maar louter op het gebruik dat zij aanvankelijk voornemens was daarvan te maken.
70
Aan die conclusie wordt evenmin afgedaan door het argument van verzoekster in het hoofdgeding dat er weliswaar geen rechtstreeks verband tussen de kosten voor de uitgifte van de obligatielening en een in een later stadium belaste handeling is, maar dat voor deze kosten recht op aftrek bestaat als algemene kosten van de onderneming.
71
Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van haar conclusie heeft opgemerkt, bestaat er immers een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de diensten die verzoekster in het hoofdgeding in een eerder stadium heeft verworven en een handeling die in een later stadium is vrijgesteld, namelijk de toekenning van een lening aan haar moedermaatschappij.
72
Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5, van de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een gemengde holding die zich herhaaldelijk mengt in het beheer van haar dochtervennootschappen, de voorbelasting die is betaald over de aan een kredietinstelling betaalde provisie voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening voor investeringen in een bepaalde sector, niet mag aftrekken wanneer die investeringen uiteindelijk niet hebben plaatsgevonden en het aldus opgehaalde kapitaal volledig ter beschikking is gesteld van de moedermaatschappij in de vorm van een lening.
Kosten
73
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat een gemengde holding die zich herhaaldelijk mengt in het beheer van haar dochtervennootschappen, de voorbelasting mag aftrekken die is betaald over het betrekken van adviesdiensten voor een marktonderzoek met het oog op de verwerving van aandelen van een andere vennootschap, ook wanneer deze verwerving uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden.
2) Artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5, van de Zesde richtlijn 77/388 moeten aldus worden uitgelegd dat een gemengde holding die zich herhaaldelijk mengt in het beheer van haar dochtervennootschappen, de voorbelasting die is betaald over de aan een kredietinstelling betaalde provisie voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening voor investeringen in een bepaalde sector, niet mag aftrekken wanneer die investeringen uiteindelijk niet hebben plaatsgevonden en het aldus opgehaalde kapitaal volledig ter beschikking is gesteld van de moedermaatschappij in de vorm van een lening.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑11‑2020
Conclusie 14‑05‑2020
Inhoudsindicatie
‘Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 77/388/EEG — Begrip ‘belastingplichtige’ — Holdingmaatschappij — Gemengde holding — Aftrek van voorbelasting — Uitgaven voor adviesdiensten en de uitgifte van bedrijfsobligaties met het oog op de verwerving van een andere vennootschap — Wijziging van de voorgenomen handelingen in een later stadium’
J. Kokott
Partij(en)
Zaak C-42/191.
Sonaecom SGPS SA
tegen
Autoridade Tributária e Aduaneira
[verzoek van de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) om een prejudiciële beslissing]
‘Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 77/388/EEG — Begrip ‘belastingplichtige’ — Holdingmaatschappij — Gemengde holding — Aftrek van voorbelasting — Uitgaven voor adviesdiensten en de uitgifte van bedrijfsobligaties met het oog op de verwerving van een andere vennootschap — Wijziging van de voorgenomen handelingen in een later stadium’
I. Inleiding
1.
Het Hof heeft zich reeds herhaaldelijk gebogen over het recht van holdingmaatschappijen op aftrek van voorbelasting.2. Niettemin levert het in de praktijk nog steeds problemen op. Dat is met name het geval wanneer een holding bepaalde kapitaaldeelnemingen louter beheert, terwijl zij aan andere door haar gehouden vennootschappen belastbare diensten levert (zogenaamde gemengde holding).
2.
In het onderhavige geval wenste Sonaecom SGPS, S.A. (hierna: ‘Sonaecom’) aandelen in een onderneming te verwerven en aan die onderneming vervolgens belastbare diensten te leveren. Ter voorbereiding van de transactie maakte zij gebruik van adviesdiensten en diensten voor de uitgifte van bedrijfsobligaties. Sonaecom heeft de bijbehorende voorbelasting in aftrek gebracht. De Portugese belastingdienst heeft die aftrek evenwel geweigerd. De reden daarvoor was met name dat Sonaecom de investeringen niet kon uitvoeren en in plaats daarvan het daarvoor opgehaalde kapitaal in de vorm van een belastingvrije lening ter beschikking heeft gesteld van de moeder van de groep.
3.
In casu zal het Hof met name dienen te verduidelijken welke gevolgen deze verschuiving van de voorgenomen naar de daadwerkelijk uitgeoefende activiteit heeft voor de aftrek van voorbelasting.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
4.
Het Unierechtelijke kader van het verzoek om een prejudiciële beslissing wordt gevormd door richtlinie 77/388/EEG (hierna: ‘Zesde richtlijn’)3., die inmiddels bij richtlijn 2006/112/EG (hierna: ‘btw-richtlijn’)4. is ingetrokken. De in casu toepasselijke bepalingen van beide richtlijnen zijn inhoudelijk in essentie identiek.
5.
Overeenkomstig artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn (thans artikel 2, lid 1, onder a) tot en met c), van de btw-richtlijn) zijn de leveringen van goederen en diensten welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen.
6.
Artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn (thans artikel 9, lid 1, eerste alinea van de btw-richtlijn) omschrijft het begrip ‘belastingplichtige’:
‘Als belastingplichtige wordt beschouwd ieder die, ongeacht welke plaats, zelfstandig een van de in lid 2 omschreven economische activiteiten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.’
7.
Artikel 13 B, onder d), punt 1, van de Zesde richtlijn (thans artikel 135, lid 1, onder b), van de btw-richtlijn) bevat vrijstellingen in het binnenland:
‘Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:
[…]
- d)
de volgende handelingen:
- 1.
verlening van kredieten en bemiddeling inzake kredieten, alsmede het beheer van kredieten door degene die ze heeft verleend’.
8.
Artikel 17, lid 1 en lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn (thans artikel 167 en artikel 168, onder a), van de btw-richtlijn) regelt het ontstaan en de omvang van het recht op aftrek:
- ‘1.
Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt.
- 2.
Voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:
- a)
de belasting over de toegevoegde waarde, welke verschuldigd of voldaan is voor de hem door een andere belastingplichtige geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve door een andere belastingplichtige verrichte of te verrichten diensten’.
B. Portugees recht
9.
Artikel 9, punt 28, onder a), van de Código do Imposto sobre o Valor Acrescentado (btw-wetboek) bepaalde in de litigieuze periode:
‘Zijn vrijgesteld van de belasting:
- (28)
[d]e volgende handelingen:
- a)
kredietverlening en kredietbemiddeling, ongeacht in welke vorm, waaronder disconterings- en herdisconteringshandelingen alsmede de administratie en het beheer ervan door degene die de kredieten heeft verleend’.
III. Feiten en hoofdgeding
10.
Sonaecom is een holdingmaatschappij die kapitaaldeelnemingen verwerft, houdt en beheert, en die de daaruit voortvloeiende inkomsten geniet. Daarnaast houdt zij zich bezig met het beheer en de strategische coördinatie van ondernemingen die actief zijn op de markten voor telecommunicatie, media, software en systeemintegratie. Sonaecom verklaart dat zij voor de diensten van beheer en strategische coördinatie, die vanuit btw-oogpunt volledig zijn belast, bijbehorende tegenprestaties heeft ontvangen.
11.
In 2005 wilde Sonaecom investeren in de nieuwe bedrijfsactiviteit ‘Triple Play’, waarin audiovisueel vermaak, telefonie en internet zijn gebundeld. Daartoe heeft zij ten eerste voor adviesdiensten een beroep gedaan op twee ondernemingen, die een marktonderzoek hebben uitgevoerd met het oog op de eventuele verwerving door Sonaecom van aandelen in de telecomaanbieder Cabovisão. De btw over deze dienstverrichtingen bedroeg 212 627,56 EUR.
12.
Ten tweede heeft Sonaecom aan een investeringsbank een belaste provisie betaald voor het regelen, tot stand brengen en waarborgen van de plaatsing van de uitgifte door private aanbieding van obligaties genaamd ‘Sonaecom-SGPS-2005-Obligaties’ ten bedrage van 150 000 000 EUR. Daarover was btw ten belope van 769 500,00 EUR verschuldigd. Naar eigen zeggen was het Sonaecoms bedoeling met het aldus opgehaalde kapitaal aandelen in Cabovisão te verwerven en aan die laatste onderneming vervolgens belaste diensten op het vlak van technische ondersteuning en beheer te leveren.
13.
De verwerving van de deelneming in Cabovisão is echter niet doorgegaan. Sonaecom heeft daarop het door uitgifte van obligaties opgehaalde kapitaal in de vorm van een lening ter beschikking gesteld van Sonae SGPS SA, de moedermaatschappij van de groep.
14.
Voor het jaar 2005 heeft Sonaecom de met betrekking tot de adviesdiensten (in de aangifte van december 2005) en de provisie (in de aangifte van juni 2005) gedragen btw ten belope van in totaal 982 127,56 EUR in aftrek gebracht.
15.
Naar aanleiding van een controle heeft de Autoridade Tributária e Adunaeira (belasting- en douanedienst, Portugal) de belastingen in 2008 gecorrigeerd en de afgetrokken voorbelasting, vermeerderd met compenserende rente ten belope van 106 548,20 EUR, dus in totaal 1 088 675,77 EUR, nagevorderd. Als reden voor zijn besluit heeft die dienst aangegeven dat de verwerving van deelnemingen buiten de werkingssfeer van de btw viel en daarnaast dat kredietverlening overeenkomstig artikel 13 B, onder d), punt 1, van de Zesde richtlijn van belasting was vrijgesteld.
16.
De Tribunal Administrativo e Fiscal do Porto (bestuurs- en belastingrechter Porto, Portugal) heeft het beroep dat in oktober 2008 bij hem tegen deze navorderingsaanslagen was ingesteld, in 2016 verworpen. De btw over de adviesdiensten is niet aftrekbaar, omdat de daarmee beoogde verwerving en het beheer van kapitaaldeelnemingen geen economische activiteiten vormen. De btw over de provisie voor de uitgifte van obligaties is niet aftrekbaar, omdat het kapitaal integraal aan de moedermaatschappij van de groep is overgedragen en Sonaecom niet heeft aangetoond dat dit kapitaal ten goede is gekomen aan de vennootschappen waarin zij een deelneming bezit, noch dat dit in een later stadium is gebruikt in het kader van een handeling die recht op aftrek gaf.
17.
Sonaecom heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Sonaecom is van mening dat de in geding zijnde verwervingen wegens de aard ervan ten minste deel uitmaken van de kosten die zij heeft moeten maken om de diensten die zij gewoonlijk levert aan de vennootschappen waarin zij een deelneming bezit naar behoren te kunnen verrichten. Zij neemt herhaaldelijk en op betekenisvolle wijze deel aan het beheer van die vennootschappen, onder meer door samenwerking bij het bepalen van de strategie ervan en het verrichten van diensten onder bezwarende titel, en dient dan ook op regelmatige basis zelf leveringen en diensten van de meest uiteenlopende aard af te nemen.
IV. Prejudiciële verwijzing en procedure bij het Hof
18.
Bij beslissing van 5 december 2018, die is ingekomen bij het Hof op 24 januari 2019, heeft de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) het Hof krachtens artikel 267 VWEU verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Is de aftrek van de door verzoekster Sonaecom SGPS gedragen btw over adviesdiensten die verband houden met marktonderzoek met het oog op de verwerving van kapitaaldeelnemingen, welke verwerving evenwel niet heeft plaatsgevonden, verenigbaar met de regels inzake btw-aftrek die zijn neergelegd in de Zesde btw-richtlijn, met name in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5?
- 2)
Is de aftrek van de door verzoekster Sonaecom SGPS gedragen belasting bij de betaling aan BCP van een provisie voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening die zou zijn aangegaan met het oog op de integratie ervan in de financieringsstructuur van de vennootschappen waarin zij deelnemingen bezit en die, aangezien die investeringen niet hebben plaatsgevonden, uiteindelijk volledig ter beschikking is gesteld van Sonae SGPS S.A, de moedermaatschappij van de groep, verenigbaar met de regels inzake btw-aftrek die zijn neergelegd in de Zesde btw-richtlijn, met name in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5?’
19.
Sonaecom, de Portugese Republiek en de Europese Commissie hebben ten aanzien van het verzoek om een prejudiciële beslissing schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting van 12 februari 2020 mondelinge opmerkingen ingediend.
V. Juridische beoordeling
A. Aftrek van voorbelasting over de kosten van adviesdiensten (eerste prejudiciële vraag)
20.
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de door Sonaecom toegepaste aftrek verenigbaar is met de Zesde richtlijn. Derhalve vraagt hij zich uiteindelijk af of de door Sonaecom afgetrokken voorbelasting in overeenstemming is met het Unierecht. Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing kan evenwel worden opgemaakt dat de verwijzende rechter in feite wenst te vernemen of de artikelen 17 en 4 van de Zesde richtlijn aldus dienen te worden uitgelegd dat een holdingmaatschappij in een situatie als die van Sonaecom de btw die ter zake van bepaalde diensten is voldaan, in aftrek mag brengen.
21.
Daarbij verliest de verwijzende rechter uit het oog dat het enkele verwerven door een holding van deelnemingen volgens vaste rechtspraak van het Hof geen economische activiteit in de zin van de btw-wetgeving vormt.5. Dat ligt slechts anders wanneer een holding zich mengt in het beheer van de vennootschap die wordt verworven.6. De verwijzende rechter heeft evenwel niet vastgesteld dat Sonaecom voornemens was aan Cabovisão, waarin zij een deelneming wenste te verwerven, belastbare diensten te leveren.
22.
Sonaecom heeft echter uiteengezet dat zij na de verwerving van de aandelen belastbare diensten aan Cabovisão wenst te leveren. Of er voor dat voornemen objectieve aanwijzingen waren, kan de verwijzende rechter nog vaststellen na deze procedure.
23.
De eerste prejudiciële vraag is derhalve te herformuleren als de vraag of een gemengde holding overeenkomstig de artikelen 17 en 4 van de Zesde richtlijn recht heeft op aftrek van voorbelasting over adviesdiensten die verband houden met marktonderzoek met het oog op de verwerving van kapitaaldeelnemingen. Die vraag is met name aan de orde aangezien de holding belastbare diensten aan de te verwerven vennootschap wenste te leveren, maar nooit heeft geleverd doordat de verwerving niet heeft plaatsgevonden.
24.
Het antwoord op deze vraag kan uit de rechtspraak van het Hof worden afgeleid. Naast de vraag of gemengde holdings belastingplichtige kunnen zijn (zie onder 1), heeft het Hof met name bevestigd dat kosten die ontstaan in het kader van de voorbereiding van activiteiten die de belastingplichtige nadien niet uitoefent aftrekbaar zijn, recentelijk nog in de zaak Ryanair7. (zie onder 2). Daarbij heeft het Hof zich ook over het onmiddellijke en rechtstreekse verband tussen handelingen in een eerder stadium en handelingen in een later stadium uitgesproken (zie onder 3). Het feit dat er in die gevallen vanwege de voorgenomen managementdiensten vaak een wanverhouding ontstaat tussen de omvang van de belastingaftrek en die van de belastingschuld van de holding, is irrelevant (zie onder 4).
1. Gemengde holding als belastingplichtige
25.
Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn heeft enkel een belastingplichtige in de zin van artikel 4 een recht op aftrek van voorbelasting. Over de vraag of, en in welke mate, een holdingmaatschappij belastingplichtige is, bestaat er veel rechtspraak van het Hof.
26.
Specifiek wat het recht op aftrek van een holdingmaatschappij betreft, heeft het Hof beslist dat zij niet de hoedanigheid van btw-plichtige in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn (thans artikel 9 van de btw-richtlijn) heeft en derhalve geen recht op aftrek van voorbelasting geniet volgens artikel 17 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 167 en 168 van de btw-richtlijn), wanneer haar enige doel erin bestaat deelnemingen te verwerven in andere ondernemingen, zonder dat zij zich direct of indirect mengt in het beheer van die ondernemingen, onverminderd de rechten van deze holdingmaatschappij als aandeelhouder of vennoot8. (zogenaamde financiële holding).
27.
De loutere verwerving en het loutere houden van kapitaalaandelen vormen op zich geen economische activiteiten in de zin van de btw-richtlijn, die aan de koper respectievelijk de houder ervan de hoedanigheid van belastingplichtige verlenen. De loutere verwerving van financiële deelnemingen in andere ondernemingen is immers niet aan te merken als de exploitatie van een zaak om er duurzaam inkomsten uit te verkrijgen, omdat het eventuele dividend — de opbrengst van deze deelneming — voortspruit uit de eigendom zelf van de zaak.9.
28.
Dit ligt evenwel anders voor zogeheten bestuurs-, of actieve holdings. Zoals het Hof in vaste rechtspraak benadrukt, hebben zij de hoedanigheid van belastingplichtige wanneer de holding zich rechtstreeks of indirect mengt in het beheer van de vennootschap waarin wordt deelgenomen. Dat is het geval voor zover de holding met een dergelijke inmenging handelingen verricht die aan btw zijn onderworpen.10. Niet-limitatieve voorbeelden11. daarvan zijn volgens vaste rechtspraak het verrichten van administratieve, boekhoudkundige, financiële, commerciële, IT- en technische diensten door de holding ten behoeve van haar dochtervennootschappen.12.
29.
Hetzelfde geldt wanneer een holdingmaatschappij andere economische activiteiten verricht, zoals het verhuren van gronden en gebouwen aan derden of haar dochtervennootschappen.13. Ook het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk van een reeds belastbare activiteit van een holding valt binnen de werkingssfeer van de btw.14.
30.
Dat geldt ook voor een gemengde holding. Een gemengde holding is een holdingmaatschappij die naast haar niet-economische holdingactiviteit, die bestaat in het houden van deelnemingen in andere vennootschappen en niet aan btw is onderworpen, tevens een economische activiteit uitoefent.15. Volgens de rechtspraak is derhalve ook een gemengde holding, die niet enkel kapitaaldeelnemingen houdt maar tevens aan een aantal van deze vennootschappen onder bezwarende titel belastbare diensten levert, belastingplichtige16., die evenwel slechts recht heeft op een pro-rata-aftrek van voorbelasting.
31.
Sonaecom, die onder bezwarende titel technische en beheersdiensten zou leveren aan de vennootschap waarin zij aandelen wenste te verwerven, is een dergelijke gemengde holding en daarom dus in beginsel belastingplichtige in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn (thans artikel 9 van de btw-richtlijn).
2. Aftrek van voorbelasting op grond van de voorgenomen economische activiteiten
32.
Sonaecoms recht op aftrek van voorbelasting over de adviesdiensten is in beginsel ontstaan, ongeacht het feit dat zij uiteindelijk geen aandelen in Cabovisão heeft verworven.
33.
Volgens de rechtspraak van het Hof bestaat namelijk ook bij mislukte investeringen een recht op aftrek van voorbelasting. In het geval van kosten die zijn gemaakt met het oog op het opstarten van een economische activiteit, kan ook voorbelasting in aftrek worden gebracht wanneer die activiteit uiteindelijk niet van de grond is gekomen en de beoogde belastbare handelingen niet plaatsvinden.17. Dat vloeit voort uit de neutraliteit van het btw-stelsel. Op grond daarvan dienen reeds de voorbereidende activiteiten van een onderneming van een eventuele btw-last te worden bevrijd.
34.
Om die reden heeft het Hof in de zaak Ryanair beslist dat een vennootschap die voornemens is de aandelen van een andere vennootschap te verwerven en voorbereidende handelingen verricht met de bedoeling zich te mengen in het beheer van die vennootschap door haar btw-plichtige managementdiensten te leveren, belastingplichtige in de zin van de Zesde richtlijn is.18.
35.
In casu verschilt die situatie in beginsel niet met die van Sonaecom, die belastbare diensten wenste te leveren aan de te verwerven vennootschap Cabovisão.
3. Onmiddellijk en rechtstreeks verband tussen de adviesdiensten en de voorgenomen dienstverrichtingen
36.
Hiermee rijst enkel nog de vraag of er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de kosten die in verband met de voorgenomen aandelenverwerving zijn gemaakt voor adviesdiensten, en de diensten die Sonaecom aan Cabovisão wenste te leveren.
37.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof vertonen uitgaven een rechtstreeks en onmiddellijk verband met bepaalde handelingen in een later stadium wanneer zij in de prijs ervan zijn opgenomen.19. Daarnaast kan een onderneming aanspraak maken op aftrek van voorbelasting voor de algemene kosten die in de prijs van al haar producten zijn opgenomen.20.
38.
Derhalve kan een vennootschap die voornemens is alle aandelen van een andere vennootschap te verwerven met het oog op het leveren aan die vennootschap van btw-plichtige managementdiensten, de voorbelasting over de uitgaven voor adviesdiensten in het kader van een openbaar overnamebod integraal aftrekken.21.
39.
Hetzelfde kan gezegd worden van gemengde holdings. Dat geldt althans voor kosten die een holding maakt in samenhang met de verwerving van deelnemingen in dochtervennootschappen aan wie zij belastbare diensten levert of wenst te leveren. Aldus oefent zij een economische activiteit uit22. en heeft zij recht op aftrek van voorbelasting.
40.
In het onderhavige geval heeft Sonaecom gebruikgemaakt van adviesdiensten om aandelen in Cabovisão te verwerven en daarna aan die vennootschap belastbare diensten te leveren. Deze uitgaven vertonen een rechtstreeks en onmiddellijk verband met de voorgenomen belastbare dienstverrichtingen. Aldus heeft Sonaecom in beginsel recht op volledige aftrek van voorbelasting.
4. Omvang van de aftrek van voorbelasting
41.
Hoewel de verwijzende rechter niet heeft aangegeven wat de omvang van de voorgenomen belastbare dienstverrichtingen zou zijn geweest, moet ervan worden uitgegaan dat de btw over die activiteiten beduidend lager zou hebben gelegen dan de vooraftrek waarop aanspraak is gemaakt.
42.
In het onderhavige geval is een vooraftrek ontstaan ten belope van circa 210 000 EUR, waarbij nog circa 770 000 EUR komt in verband met het regelen van de uitgifte van de obligaties. Die wanverhouding tussen de omvang van de vooraftrek en de eigen belastingschuld is inherent aan de situatie van de meeste holdingmaatschappijen. Op het eerste gezicht wekt dat een zeker gevoel van onbehagen op en doet het de vraag rijzen of de omvang van het recht op aftrek in dergelijke gevallen niet dient te worden beperkt.
43.
Bij nader inzien verdwijnt dat gevoel van onbehagen evenwel. Ten eerste speelt die wanverhouding enkel wanneer zij incidenteel wordt bekeken zonder ermee rekening te houden dat de belastbare diensten over meerdere jaren worden gespreid. Ten tweede voorziet het btw-recht niet in een noodzakelijke koppeling tussen de omvang van de vooraftrek en die van de belastingschuld.23.
44.
Ook een forfaitaire verlaging van de vooraftrek vanwege een niet-belastbare holdingactiviteit is geen optie wanneer de kosten van diensten in een eerder stadium onmiddellijk aan bepaalde belastbare diensten in een later stadium kunnen worden gelinkt. Voor een pro-rataverlaging kan ook het arrest Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt24. niet aangehaald worden. In dat arrest werd een pro-rata-aftrek van voorbelasting inderdaad in overweging genomen. Dat gold evenwel enkel wanneer de kosten waarop de voorbelasting betrekking had, eveneens zouden zijn toegewezen aan andere dochtervennootschappen waarvan het belastbare beheer niet mede door de holding was uitgevoerd. In casu is daarvan geen sprake.
45.
Bovendien vloeit een dergelijke wanverhouding uiteindelijk voort uit de rechtspraak van het Hof volgens welke holdingmaatschappijen enkel voorbelasting in aftrek kunnen brengen indien zij onder bezwarende titel diensten leveren aan de vennootschappen waarin zij deelnemingen bezitten (zie punten 26 e.v.). Indien controlerende holdings — die door middel van de door hen gecontroleerde deelnemingen economisch actief zijn — het principiële recht op aftrek van voorbelasting over hun holdingkosten zou worden toegekend, zouden zij niet hun toevlucht hoeven nemen tot artificiële constructies van de belastbare dienstverrichtingen25. om een definitieve btw-last binnen de groep te voorkomen.
46.
Het beginsel van de neutraliteit van de rechtsvorm — waarop ook het Hof in de btw-wetgeving de nadruk legt26. — pleit veeleer voor de volledige aftrek van voorbelasting door een controlerende holding. Dat een aandeelhouder door het houden van een enkel aandeel geen economisch actieve belastingplichtige wordt (zie punt 27 hierboven), is volkomen terecht. Of een 100 %-controlerende aandeelhouder niet door middel van de ‘door hem’ gecontroleerde vennootschap in dezelfde mate als een individuele ondernemer economisch actief is en dus net als een dergelijke ondernemer van de op deze activiteit drukkende btw dient te worden bevrijd, is evenwel een andere vraag, die door het Hof niet uitdrukkelijk ontkennend is beantwoord.
47.
Het beginsel van de neutraliteit van de rechtsvorm is een grond om aan te nemen dat de kosten voor het besturen van de onderneming in beide gevallen van de btw dienen te worden bevrijd wanneer de onderneming zelf handelingen verricht die recht geven op aftrek van voorbelasting: de individuele ondernemer is rechtstreeks economisch actief, de controlerende vennoot indirect — via de gecontroleerde vennootschap. Geen van beiden (individuele ondernemer noch controlerende vennoot) zou er derhalve toe mogen worden gedwongen dienstverleningsovereenkomsten onder bezwarende titel met ‘zijn’ onderneming te sluiten om als belastingplichtige beschouwd te worden.
5. Conclusie
48.
Bijgevolg heeft een gemengde holding als Sonaecom overeenkomstig de artikelen 17 en 4 van de Zesde richtlijn recht op volledige aftrek van voorbelasting over de kosten voor de verwerving van deelnemingen in een vennootschap waaraan zij belastbare diensten wenste te leveren. Het staat aan de verwijzende rechter om dat vast te stellen. Het recht op aftrek van voorbelasting ontstaat eveneens wanneer die verwerving uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden en geldt ongeacht het bedrag van de verschuldigde btw over de voorgenomen dienstverrichtingen.
B. Aftrek van voorbelasting over de kosten voor de uitgifte van obligaties (tweede prejudiciële vraag)
49.
Ook de tweede prejudiciële vraag dient te worden geherformuleerd.27. De verwijzende rechter wenst in essentie te vernemen of een gemengde holding overeenkomstig de artikelen 17 en 4 van de Zesde richtlijn recht heeft op aftrek van voorbelasting over de kosten voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening, die werd uitgegeven voor de verwerving van aandelen in een onderneming waaraan de holding onder bezwarende titel diensten wenste te leveren. Hij wenst met name te vernemen wat de gevolgen zijn wanneer de verwerving van de aandelen in de onderneming uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden en de holding het opgehaalde kapitaal in plaats daarvan in de vorm van een lening belastingvrij ter beschikking heeft gesteld van de moedermaatschappij van de groep.
50.
Daartoe dient te worden onderzocht of voor Sonaecoms recht op aftrek het voorgenomen belastbare dan wel het daadwerkelijke belastingvrije gebruik van het opgehaalde kapitaal doorslaggevend is (zie onder 1). Vervolgens wordt er ingegaan op de door Sonaecom opgeworpen vraag of er enige gevolgen zijn wanneer het kapitaal nadien, in een ander belastingtijdvak, toch nog ten gunste van de operationele vennootschappen wordt ‘gebruikt’ (zie onder 2).
1. Vaststelling van de aftrek van voorbelasting volgens het daadwerkelijke gebruik
51.
De omvang van het recht op aftrek wordt geregeld in artikel 17, lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn (thans artikel 168 van de btw-richtlijn). Op grond daarvan mag de belastingplichtige de voorbelasting aftrekken voor zover de goederen of diensten worden gebruikt voor belaste handelingen.
52.
In het onderhavige geval was Sonaecom voornemens, het met de uitgifte van de obligaties opgehaalde kapitaal aan te wenden voor de verwerving van aandelen in Cabovisão. Derhalve vertonen de kosten voor de uitgifte van obligaties een rechtstreeks en onmiddellijk verband met de verwerving van de aandelen. Het feit dat de voorgenomen handelingen uiteindelijk niet plaatsvonden, is — zoals hierboven reeds is uiteengezet28. — irrelevant.
53.
Wanneer de belastingplichtige echter in hetzelfde belastingtijdvak in plaats van de oorspronkelijk voorgenomen belastbare activiteit in werkelijkheid belastingvrije activiteiten uitoefent, rijst de vraag of dat geen invloed heeft op de reeds ontstane aftrek van voorbelasting. Uiteindelijk betreft dat de vraag hoe een voorgenomen en een daadwerkelijk uitgeoefende activiteit zich tot elkaar verhouden met betrekking tot de aftrek. Mijns inziens dient het daadwerkelijke gebruik doorslaggevend te zijn, wanneer een handeling in een eerder stadium kan worden gelinkt aan een bepaalde daadwerkelijk verrichte handeling in een later stadium.
54.
Dat vloeit om te beginnen reeds voort uit artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (thans artikel 168 van de btw-richtlijn). Op grond daarvan mag de belastingplichtige de voorbelasting slechts aftrekken voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen. Aan het recht op aftrek ligt dus een transactiegebonden benadering ten grondslag, die essentieel op het daadwerkelijke gebruik is gericht.
55.
Daarnaast heeft het Hof voor de verdeling van voorbelasting bij goederen voor gemengd gebruik beslist dat de lidstaten kunnen voorzien in andere berekeningsmethoden dan de in de Zesde richtlijn respectievelijk de btw-richtlijn vastgestelde verdeelsleutel volgens de omzet, wanneer de gekozen methode een nauwkeuriger resultaat waarborgt.29. De verdeling volgens het daadwerkelijke gebruik is de nauwkeurigste manier om de aftrek van voorbelasting op de werkelijkheid af te stemmen en prevaleert dan ook boven de loutere keuze voor het voorgenomen — en dus nog onzekere — gebruik door de belastingplichtige. Bovendien blijkt uit de regelingen inzake de herziening van de aftrek van voorbelasting (artikel 20 van de Zesde richtlijn en thans de artikelen 184 en 185 van de btw-richtlijn) dat de oorspronkelijke aftrek van voorbelasting uiteindelijk zo nauwkeurig mogelijk op het werkelijke gebruik wordt afgestemd om ‘ten onrechte voordelen [of] ten onrechte nadelen’ te voorkomen (zie artikel 20, lid 6, van de Zesde richtlijn, respectievelijk artikel 192 van de btw-richtlijn).
56.
Ten slotte pleiten ook de beoordeling van artikel 17 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 168 en 169 van de btw-richtlijn) en het neutraliteitsbeginsel ervoor om in eerste instantie uit te gaan van het daadwerkelijke gebruik, voor zover daarvan sprake is. Overeenkomstig artikel 17, leden 2 en 3, van de Zesde richtlijn, respectievelijk de artikelen 168 en 169 van de btw-richtlijn, dient de belastingplichtige door de aftrek van voorbelasting enkel te worden bevrijd van de btw die een verband vertoont met (over het algemeen30.) belastbare handelingen in een later stadium. Daarentegen is een recht op aftrek van voorbelasting in beginsel niet aan de orde wanneer sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband met een vrijgestelde activiteit.31.
57.
In het onderhavige geval heeft Sonaecom aan de moedermaatschappij van de groep een lening verstrekt. De verlening van kredieten is overeenkomstig artikel 13 B, onder d), punt 1, van de Zesde richtlijn vrijgesteld van btw. Derhalve is aftrek van voorbelasting in de zin van artikel 17 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 167 e.v. van de btw-richtlijn) uitgesloten.
58.
Teneinde mededingingsverstoringen te voorkomen, verzet het beginsel van fiscale neutraliteit zich er bovendien tegen dat ondernemers die in werkelijkheid dezelfde handelingen verrichten, verschillend worden behandeld bij de btw-heffing.32. Wanneer evenwel beide belastingplichtigen in hetzelfde belastingtijdvak uiteindelijk enkel belastingvrije handelingen verrichten, heeft geen van beiden recht op aftrek van voorbelasting. Een recht op aftrek van voorbelasting dat louter berust op een ooit eerder aanwezig voornemen van de ene onderneming om belastbare handelingen te verrichten, zou die onderneming een concurrentievoordeel opleveren. Behalve de moeilijkheid om dat voornemen naar behoren te toetsen, zou een dergelijke uitkomst evenmin stroken met de visie van het Hof volgens welke bij de beoordeling van de te belasten handeling op de objectieve aard van de betrokken handeling en niet op subjectieve voornemens dient te worden afgegaan.33.
59.
Het feit dat het daadwerkelijke gebruik prevaleert boven het voorgenomen gebruik, is niet in tegenspraak met de arresten Sveda en Iberdrola34.. In die arresten werd de aftrek van voorbelasting op een erg ruime manier toegestaan, ofschoon de desbetreffende kosten nauw verbonden waren met niet onder bezwarende titel geleverde diensten ten behoeve van gemeentelijke infrastructuur (een recreatief ontdekkingspad ter bevordering van het toerisme respectievelijk het herstel van een pompstation waarop op te richten gebouwen zouden worden aangesloten).
60.
Het Hof heeft zich in die situaties immers niet uitgesproken over de voorrang van het daadwerkelijke belastingvrije gebruik boven het voorgenomen belastbare gebruik: de beslissingen hebben enkel betrekking op het verband tussen handelingen in een eerder stadium en de gehele economische activiteit van de belastingplichtige, die zonder de niet onder bezwarende titel verrichte dienst niet mogelijk zou zijn geweest.35. In casu is van een dergelijke situatie evenwel geen sprake.
61.
Derhalve prevaleert binnen het belastingtijdvak waarin het recht op aftrek is ontstaan, het daadwerkelijke gebruik boven het oorspronkelijke voornemen.
62.
In het onderhavige geval staat het vast dat Sonaecom het met de uitgifte van de obligaties opgehaalde kapitaal niet heeft gebruikt voor de oorspronkelijk voorgenomen verwerving. Sonaecom heeft dat kapitaal daarentegen in het relevante jaar 2005 in de vorm van een lening belastingvrij overgedragen aan de moedermaatschappij van de groep. Dat wordt eveneens door Portugal beklemtoond.
63.
Sonaecoms standpunt dat de kosten voor de uitgifte van haar obligaties als algemene kosten van de onderneming aftrekbaar zijn, kan niet worden gedeeld. Sonaecom is dienaangaande van mening dat de uitgifte van de obligaties was bedoeld om de economische activiteiten van de groep voort te zetten. Zij zou het met de uitgifte van de obligaties opgehaalde kapitaal bij de moedermaatschappij van de groep louter ‘geparkeerd’ hebben. Het kapitaal zou later naar Sonaecom zijn teruggevloeid om deelnemingen in andere ondernemingen te kunnen kopen.
64.
De algemene kosten van de belastingplichtige kunnen evenwel enkel in aanmerking worden genomen bij ontstentenis van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en recht op aftrek van voorbelasting gevende handelingen in een later stadium.36. Slechts voor het geval dat een handeling in een eerder stadium niet aan een handeling in een later stadium kan worden gelinkt, dient in tweede instantie te worden onderzocht of er een verband bestaat tussen een handeling in een eerder stadium en de algehele economische activiteit van een onderneming.37. In casu bestaat er evenwel een rechtstreeks en onmiddellijk verband met de belastingvrije toekenning van de lening die geen recht op aftrek geeft.
65.
Hieruit volgt dan ook dat de daadwerkelijke belastingvrije overdracht van het door een gemengde holding opgehaalde kapitaal aan de moedermaatschappij van de groep de in artikel 17 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 168 en 169 van de btw-richtlijn) bedoelde aftrek van voorbelasting over de financieringskosten uitsluit. Het onmiddellijke verband met deze daadwerkelijk verstrekte belastingvrije lening prevaleert boven het oorspronkelijke voornemen om aan een met dat kapitaal te verwerven dochtervennootschap belastbare diensten te leveren.
2. Toekomstig daadwerkelijk gebruik van het kapitaal
66.
Sonaecom voert aan dat het kapitaal louter bij de moedermaatschappij van de groep werd ‘geparkeerd’ en dat zij dit in een later belastingtijdvak overeenkomstig het oorspronkelijke voornemen heeft gebruikt voor kapitaaldeelnemingen. Indien Sonaecom het opgehaalde kapitaal later daadwerkelijk voor belastbare handelingen zou hebben gebruikt, zou eventueel naar een herziening van de aftrek van voorbelasting overeenkomstig artikel 20 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 184 e.v. van de btw-richtlijn) moeten worden gekeken.
67.
Hoe dan ook heeft dat ten eerste geen weerslag op de aftrek van voorbelasting in het in casu relevante belastingtijdvak. Van eventuele gevolgen kan pas sprake zijn voor het belastingtijdvak waarin het gebruik is gewijzigd.
68.
Ten tweede is in artikel 20 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 184 e.v. van de btw-richtlijn) opgenomen dat de oorspronkelijk toegepaste aftrek slechts wordt herzien mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Met name is dat het geval indien de aftrek van voorbelasting lager is dan die welke de belastingplichtige gerechtigd was toe te passen. In het licht van het neutraliteitsbeginsel is het de bedoeling dat de belastingplichtige volledig wordt bevrijd van de voorbelasting die op voor de lange termijn bruikbare goederen drukt.38. De Zesde richtlijn respectievelijk de btw-richtlijn hanteren in dat verband het begrip ‘investeringsgoed’.
69.
Het valt mijns inziens evenwel te betwijfelen of diensten voor de uitgifte van een obligatielening als investeringsgoederen in de zin van artikel 20, lid 2, van de Zesde richtlijn (thans artikel 187 van de btw-richtlijn) dienen te worden beschouwd. Volgens de rechtspraak van het Hof ziet dat begrip op goederen die — gebruikt voor een economische activiteit — zich onderscheiden door de duurzame aard en de waarde ervan, en die met zich brengen dat de kosten voor de verkrijging normaliter niet als lopende uitgaven worden geboekt, doch over meerdere jaren worden afgeschreven.39. Deze goederen zijn te onderscheiden van de onmiddellijk verbruikte prestaties waarvoor het niet mogelijk is de aftrek van voorbelasting in de loop van de tijd te herzien. Over het algemeen is dat het geval voor diensten.
70.
Voor de uitgifte van de obligaties heeft Sonaecom evenwel gebruikgemaakt van diensten. Die diensten zijn met het ophalen van het kapitaal volledig verbruikt, waardoor het anders gebruiken van het opgehaalde kapitaal in latere jaren niet van invloed is op de aftrek van voorbelasting over die diensten.
VI. Conclusie
71.
In het licht van een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:
- ‘1)
De artikelen 17 en 4 van richtlijn 77/388/EEG dienen aldus te worden uitgelegd dat een zogenaamde gemengde holdingmaatschappij als Sonaecom recht heeft op volledige aftrek over de kosten voor de verwerving van deelnemingen in een vennootschap waaraan zij belastbare diensten wenste te leveren. Het is aan de verwijzende rechter om dat vast te stellen. Het recht op aftrek ontstaat eveneens wanneer die verwerving uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden en geldt ongeacht het bedrag van de verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde (btw) over de voorgenomen dienstverrichtingen.
- 2)
De daadwerkelijke belastingvrije overdracht van het opgehaalde kapitaal van een gemengde holding aan de moedermaatschappij van de groep sluit de aftrek van voorbelasting uit. Het onmiddellijke verband met die daadwerkelijk geleverde belastingvrije dienst prevaleert boven het oorspronkelijke voornemen om aan een met die middelen te verwerven dochtervennootschap belastbare diensten te leveren.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑05‑2020
Oorspronkelijke taal: Duits.
Zie alleen al arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834); 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537); 16. juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496); 13 maart 2008, Securenta (C-437/06, EU:C:2008:166), en 6 september 2012, Portugal Telecom (C-496/11, EU:C:2012:557).
Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (77/388/EEG) (PB 1977, L 145, blz. 1), in de bij richtlijn 2004/66/EG van de Raad van 26 april 2004 (PB 2004, L 168, blz. 35) gewijzigde versie.
Richtlijn van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1), in de bij richtlijn (EU) 2019/475 van de Raad van 18 februari 2019 gewijzigde versie (PB 2019, L 83, blz. 42).
Arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888, punt 30); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 16), en 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 28).
Arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888, punt 32); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 17), en 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 29).
Arrest van 17 oktober 2018 (C-249/17, EU:C:2018:834), en mijn conclusie in die zaak (EU:C:2018:301).
Arresten van 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 27), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 18).
Arresten van 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 28), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 19).
Arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888, punt 32); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 17); 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 29), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 20).
Zie specifiek arrest van 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 31).
Arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888, punt 32); 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punten 30 en 31), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 21).
Zie voor dat laatste geval arrest van 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 32). Of de verhuur van een gebouw evenwel daadwerkelijk als ‘inmenging van een holding in het beheer van haar dochteronderneming’ kan en moet worden begrepen, is nogal twijfelachtig.
Arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888, punt 33); 29 oktober 2009, AB SKF (C-29/08, EU:C:2009:665, punt 31), en 29 april 2004, EDM (C-77/01, EU:C:2004:243, punt 70).
Mijn conclusie in de zaak Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:301, punt 31 onder voetnoot 21); conclusie van advocaat-generaal Léger in de zaak EDM (C-77/01, EU:C:2002:483, punt 2 onder voetnoot 3), en conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl in de zaak Cibo Participations (C-16/00, EU:C:2001:131, punt 16).
Arresten van 13 maart 2008, Securenta (C-437/06, EU:C:2008:166, punt 31); 29 april 2004, EDM (C-77/01, EU:C:2004:243, punt 80), en 27 september 2001, Cibo Participations (C-16/00, EU:C:2001:495, punt 22).
Arresten van 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 18); 22 oktober 2015, Sveda (C-126/14, EU:C:2015:712, punt 20); 14 maart 2013, Ablessio (C-527/11, EU:C:2013:168, punt 25); 29 februari 1996, Inzo (C-110/94, EU:C:1996:67, punt 17), en 14 februari 1985, Rompelman (268/83, EU:C:1985:74, punten 23 en 24), alsook mijn conclusie in de zaak Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:301, punten 16 en 26).
Arrest van 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 19 en dictum).
Arresten van 3 juli 2019, The Chancellor, Masters and Scholars of the University of Cambridge (C-316/18, EU:C:2019:559, punt 25); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 26); 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:683, punt 28), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 23).
Arresten van 3 juli 2019, The Chancellor, Masters and Scholars of the University of Cambridge (C-316/18, EU:C:2019:559, punt 26); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 27); 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:683, punt 29), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 24).
Arrest van 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 32 en dictum).
Arresten van 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:201 8:537, punt 36); 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 25), en 13 maart 2008, Securenta (C-437/06, EU:C:2008:166, punt 28).
Zie arresten van 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 23); 22 oktober 2015, Sveda (C-126/14, EU:C:2015:712, punt 17); 14 maart 2013, Ablessio (C-527/11, EU:C:2013:168, punt 23), en 14 februari 1985, Rompelman (268/83, EU:C:1985:74, punt 19): Het gemeenschappelijke btw-stelsel waarborgt een neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteiten, mits deze in beginsel zelf aan btw zijn onderworpen.
Arrest van 16 juli 2015 (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 29).
Dat probleem heb ik reeds aangekaart in mijn conclusie in de zaak Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:301, punt 28).
Zie alleen al op het vlak van belastingvrijstellingen: arresten van 28 juni 2007, JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust en The Association of Investment Trust Companies (C-363/05, EU:C:2007:391, punt 26); 4 mei 2006, Abbey National (C-169/04, EU:C:2006:289, punt 53); 3 april 2003, Hoffmann (C-144/00, EU:C:2003:192, punt 24); 10 september 2002, Kügler (C-141/00, EU:C:2002:473, punt 30), en 7 september 1999, Gregg (C-216/97, EU:C:1999:390, punt 20).
Zie punten 20 e.v. van de onderhavige conclusie.
Punten 32 e.v. van de onderhavige conclusie.
Arresten van 9 juni 2016, Wolfgang en Dr. Wilfried Rey Grundstücksgemeinschaft (C-332/14, EU:C:2016:417, punt 33), en 8 november 2012, BLC Baumarkt (C-511/10, EU:C:2012:689, punten 23 e.v. en dictum), omtrent de verdeelsleutel volgens de oppervlakte naar Duits btw-recht.
In artikel 169 van de btw-richtlijn is bijvoorbeeld een aantal uitzonderingen opgenomen.
Arresten van 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:683, punt 30); 29 oktober 2009, AB SKF (C-29/08, EU:C:2009:665, punt 59), en 13 maart 2008, Securenta (C-437/06, EU:C:2008:166, punt 30), alsook mijn conclusie in de zaak C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:676, punt 37).
Arresten van 3 april 2003, Hoffmann (C-144/00, EU:C:2003:192, punt 24); 10 september 2002, Kügler (C-141/00, EU:C:2002:473, punt 30), en 7 september 1999, Gregg (C-216/97, EU:C:1999:390, punt 20).
Arresten van 27 september 2007, Teleos e. a. (C-409/04, EU:C:2007:548, punt 39); 6 juli 2006, Kittel en Recolta Recycling (C-439/04 en C-440/04, EU:C:2006:446, punt 42); 12 januari 2006, Optigen e. a. (C-354/03, C-355/03 en C-484/03, EU:C:2006:16, punt 44), en 6 april 1995, BLP Group (C-4/94, EU:C:1995:107, punt 24).
Arresten van 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:683, punten 33 en 34), en 22 oktober 2015, Sveda (C-126/14, EU:C:2015:712, punt 22).
Arresten van 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:683, punt 29), en 22 oktober 2015, Sveda (C-126/14, EU:C:2015:712, punt 28), alsook mijn conclusie in de zaak C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:676, punt 49).
Punt 37 van de onderhavige conclusie en mijn conclusie in de zaak Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:283, punt 35).
Mijn conclusies in de zaken C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:676, punt 51) en Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:283, punten 36 en 37).
Arrest van 25 juli 2018, Gmina Ryjewo (C-140/17, EU:C:2018:595, punt 55), en mijn conclusie in die zaak (C-140/17, EU:C:2018:273, punt 40).
Arrest van 16 februari 2012, Eon Aset Menidjmunt (C-118/11, EU:C:2012:97, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).