Hof Leeuwarden, 31-03-2010, nr. 24-001232-08
ECLI:NL:GHARN:2010:BL9699
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
31-03-2010
- Magistraten
Mrs. G. Dam, L.T. Wemes, W. Foppen
- Zaaknummer
24-001232-08
- LJN
BL9699
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BL9699, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 31‑03‑2010
Uitspraak 31‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat voor de betekenis van 'omzetten' aansluiting is gezocht bij de betekenis zoals is omschreven in de Van Dale, te weten het (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat 'omzetten' voldoende feitelijk is en een opgave vormt van het feit als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Mrs. G. Dam, L.T. Wemes, W. Foppen
Partij(en)
Arrest van 31 maart 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 april 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij het vonnis het eerste deel van de dagvaarding partieel nietig verklaard en verdachte ter zake van het tweede deel van de tenlastelegging wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard, wegens een aan de tenlastelegging klevend gebrek. In het tweede deel van de tenlastelegging is niet nader omschreven wat wordt bedoeld met het ten laste gelegde ‘omzetten’ van criminele gelden. Dit deel van de tenlastelegging is daarom onvoldoende feitelijk.
Het hof overweegt dat bij de beoordeling of een tenlastelegging een opgave van het feit behelst, het er uiteindelijk op aan komt of het aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde woorden, bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk kan zijn welke feitelijke gedragingen het strafbare feit zou moeten uitmaken dat de verdachte wordt verweten.
Uit de Memorie van Toelichting1. bij artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat voor de betekenis van ‘omzetten’ aansluiting is gezocht bij de betekenis zoals is omschreven in de Van Dale, te weten het (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de wettelijke uitdrukking ‘omzetten’ tevens van voldoende feitelijk aard is en een opgave vormt van het feit als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Na wijziging van de tenlastelegging conform de vordering van de advocaat-generaal is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2006 tot en met 30 april 2007, in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, van een of meer bankbiljetten/geldbedrag(en), te weten een geldbedrag van (ongeveer) 44.800,-- Euro en/of drie geldbedrag(en) van (ongeveer) 70.000,-- Euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 6.990,-- en/of een geldgedrag van (ongeveer) 6.060,-- en/of een geldbedrag van (ongeveer) 3.950,-- Euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat bankbiljetten/geldbedrag(en) was/waren en/of die bankbiljet(ten)/geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad, immers heeft hij door het ter beschikking stellen van een/meerdere op zijn naam gestelde (bank)rekening(en) aan [naam] de financi?le transacties/geldstromen die zijn bewerkstelligd door [naam] buiten het zicht, van onder meer diens curator, gehouden, terwijl hij, verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die bankbiljetten/geldbedragen(en) —onmiddellijk of middellijk — afkomstig was/waren van oplichting en/of valsheid in geschrift, althans uit enig misdrijf;
en/of
een of meer bankbiljetten/geldbedragen, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 44.800,-- Euro en/of drie geldbedrag(en) van (ongeveer) 70.000,-- Euro en/of een geldbedrag van (ongeveer) 6.990,-- en/of een geldgedrag van (ongeveer) 6.060,-- en/of een geldbedrag van (ongeveer) 3.950,-- Euro heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet, althans van die/dat bankbiljetten/geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die bankbiljetten/geldbedrag(en) — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was/waren van oplichting en/of valsheid in geschifte, althans uit enig misdrijf.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat zijn broer [naam] hem vroeg zijn bankrekeningen ter beschikking te stellen, omdat hij gelden wilde ontvangen buiten de curator om.
Nu verdachte naar eigen zeggen er ook van op de hoogte was dat op de door hem aan [naam] ter beschikking gestelde bankrekeningen meermalen grote geldbedragen werden gestort, terwijl hij in de wetenschap verkeerde dat [naam] failliet was verklaard, acht het hof bewezen dat verdachte door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de op zijn rekening gestorte geldbedragen een criminele herkomst hadden.
Door zo te handelen heeft verdachte voor de curator van [naam], alsmede voor de gedupeerden van de oplichtingspraktijken van [naam] verhuld en verborgen wie de rechthebbende op die geldbedragen was en deze voorhanden heeft gehad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op tijdstippen in de periode van 01 augustus 2006 tot en met 30 april 2007, in de gemeente [gemeente], van geldbedragen, te weten een geldbedrag van 44.800,-- Euro en drie geldbedragen van respectievelijk € 72.500,-, € 75.000,- en € 77.500,- heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende op die geldbedragen was en die geldbedragen voorhanden heeft gehad, immers heeft hij door het ter beschikking stellen van meerdere op zijn naam gestelde bankrekeningen aan [naam] de financiële transacties/geldstromen die zijn bewerkstelligd door [naam] buiten het zicht, van onder meer diens curator, gehouden, terwijl hij, verdachte telkens wist dat die geldbedragen —onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
geldbedragen, te weten een geldbedrag van 44.800,-- Euro en drie geldbedragen van respectievelijk € 72.500,-, € 75.000,- en € 77.500,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte telkens wist dat die geldbedragen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
witwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen, door zijn bankrekeningen ter beschikking te stellen aan zijn broer. De broer van verdachte ontving op deze bankrekeningen grote geldbedragen, afkomstig uit enig misdrijf. Door zo te handelen heeft verdachte criminele opbrengsten aan het zicht van justitie onttrokken door daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, waardoor de integriteit van het financiële en economische verkeer is geschonden.
Uit een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 januari 2010 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Ondanks dat in hoger beroep meer is bewezen verklaard dan in eerste aanleg, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde werkstraf passend en geboden is. Gelet op de ernst van de feiten, ziet het hof ziet geen aanleiding een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen, zoals de raadsman heeft bepleit.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. L.T. Wemes en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 31‑03‑2010