Einde inhoudsopgave
Stille getuigen 2015/7.2.8.3
7.2.8.3 Meer compensatie naarmate de verklaring beslissender is
Mr. B. de Wilde, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. B. de Wilde
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
Voetnoten
Voetnoten
EHRM (GC) 15 december 2011, appl.nos. 26766/05 & 22228/06 (Al-Khawaja & Tahery/ Verenigd Koninkrijk), § 130. Zie ook § 147: ‘This would permit a conviction to be based on such evidence only if it is sufficiently reliable given its importance in the case.’ Zie ook onderdeel 9 van de dissenting opinion van rechter Power-Forde bij EHRM 17 april 2014, appl.no. 9154/10 (Schatschaschwili/Duitsland). In de jurisprudentie van vóór het arrest Al-Khawaja & Tahery kwamen ook al overwegingen voor die erop duidden dat meer compensatie vereist was naarmate de verklaring beslissender was. Zie bijvoorbeeld EHRM 2 november 2010, appl.no. 22502/02 (dec.) (Karulis/Letland), § 36: ‘In assessing whether during the proceedings there were sufficient procedural safeguards to counterbalance the difficulties caused to the defence, (...) due weight must be given to the outcome of the assessment as to whether the disputed statements were decisive for the conviction of the applicant’. Zie ook Van Zeben 2006, p. 8. Zoals ik in § 2.2.2 heb betoogd, leek compensatie vóór Al-Khawaja & Tahery een schending van het ondervragingsrecht echter niet te kunnen voorkomen.
EHRM 4 juli 2000, appl.no. 43149/98 (dec.) (Kok/Nederland), p. 20; EHRM 14 februari 2002, appl.no. 26668/95 (Visser/Nederland), § 46.
In EHRM 19 december 2013, appl.no. 26540/08 (Rosin/Estland), § 62. Zie ook, van vóór Al-Khawaja & Tahery, EHRM 27 januari 2009, appl.no. 23220/04 (A.L./Finland), § 41.
Zie onder andere EHRM 10 november 2005, appl.no. 54789/00 (Bocos-Cuesta/Nederland), § 71, EHRM 13 maart 2012, appl.no. 5605/04 (Karpenko/Rusland), § 69 en EHRM 24 april 2012, appl.no. 1413/05 (Sibgattulin/Rusland), § 57.
Zie over de verschillende manieren om de beslissendheid van een getuigenverklaring vast te stellen § 2.4 van hoofdstuk 6.
In EHRM 15 september 2009, appl.no. 65014/01 (Pacula/Letland), § 59 nam het EHRM op basis van uitsluitend schakelbewijs aan dat de verklaring van de niet door de verdediging ondervraagde getuige niet van beslissende betekenis was. Zie daarover uitvoeriger § 2.5.4 sub h van hoofdstuk 6.
EHRM 2 april 2013, appl.no. 25307/10 (dec.) (D.T./Nederland), § 50-51.
EHRM (GC) 15 december 2011, appl.nos. 26766/05 & 22228/06 (Al-Khawaja & Tahery/ Verenigd Koninkrijk), § 162.
In het arrest Al-Khawaja & Tahery overwoog het ehrm dat de inbreuk op het recht op een eerlijk proces toeneemt naar mate de verklaring van een niet door de verdediging ondervraagde getuige belangrijker is. Daarom neemt de behoefte aan compensatie toe naarmate een getuigenverklaring belangrijker is.1 Ten aanzien van anonieme getuigen had het ehrm dat al eerder duidelijk gemaakt.2 In de zaak Rosin overwoog het ehrm dat het enkele ter zitting afspelen van de videoregistratie van een getuigenverklaring, onvoldoende was om de rechten van de verdediging voldoende te waarborgen, ‘having regard to the importance of V.’s testimony’.3
In de meeste zaken heeft het ehrm de beslissendheid van de getuigenverklaring niet expliciet genoemd in zijn overwegingen met betrekking tot compensatie. Wanneer naast de verklaring weinig ander bewijsmateriaal was gebruikt, leek het ehrm echter meer compenserende factoren te eisen dan wanneer meer steunbewijs beschikbaar was. De zorgvuldige beoordeling van de getuigenverklaring door de rechter, in combinatie met de gelegenheid voor de verdachte om de getuigenverklaring te betwisten, leverde bijvoorbeeld onvoldoende compensatie op.4 In de zedenzaak Al-Khawaja had het ehrm de beslissendheid van de getuigenverklaring niet zelf vastgesteld aan de hand van het beschikbare steunbewijs, maar had het uit een uitspraak van de Britse zittingsrechter afgeleid dat de verklaring beslissend was.5 Het ehrm nam voldoende compensatie aan. Deze bestond voornamelijk uit verklaringen van vrienden van het slachtoffer over hetgeen zij hun had verteld, de verklaring van een ander slachtoffer over wat haar was overkomen en de zorgvuldige instructie van de jury. Dat het ehrm hiermee genoegen nam, hield mogelijk verband met het feit dat de getuigenverklaring in deze zaak niet in sterke mate beslissend was, omdat steun kon worden gevonden in de verklaring van het andere slachtoffer.6 In de zaak D.T., eveneens een zedenzaak, was daarentegen nauwelijks steunbewijs beschikbaar. Het enige steunbewijs dat niet terug te voeren was op de verklaring van het slachtoffer, was de verklaring van de verdachte, die nauwelijks belastend kon worden genoemd. Desondanks vond het ehrm ook in deze zaak voldoende compensatie. Het nam dan ook zeven compenserende factoren in aanmerking, waaronder de mogelijkheid om de wijze waarop het slachtoffer haar verklaring had afgelegd te beoordelen door een videoregistratie van het verhoor te bestuderen.7 In de zaak Tahery was de verklaring van de getuige eveneens van cruciale betekenis, maar waren er maar weinig compenserende factoren. In die zaak nam het ehrm onvoldoende compensatie aan.8