Rb. Rotterdam, 04-09-2015, nr. 10/741181-15
ECLI:NL:RBROT:2015:6432
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
04-09-2015
- Zaaknummer
10/741181-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:6432, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 04‑09‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JV 2016/20 met annotatie van dr. S. Struijk
Uitspraak 04‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Oplegging van de ISD-maatregel is niet passend: De verdachte heeft geen rechtsgeldige verblijfstitel en heeft bovendien een inreisverbod. In geval van illegaal in Nederland verblijvende stelselmatige daders is de ISD-maatregel (met name) gericht op het afdwingen van terugkeer van de vreemdeling naar het land van herkomst. De veiligheid van de maatschappij zou weliswaar bij de oplegging van de ISD-maatregel gebaat zijn, maar van begeleiding en een gecontroleerde en geleidelijke terugkeer van de verdachte in de samenleving teneinde het recidiverisico te beperken, zal in het geval van de verdachte geen sprake zijn. Hierdoor ontbreekt op voorhand elk perspectief op een inhoudelijke invulling van de maatregel.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/741181-15
Datum uitspraak: 4 september 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[N.N. vreemdeling] ,
geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2015.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie [naam] heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- -
oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank voor de ten laste gelegde feiten een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 26 mei 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud toebehorende aan H. Heil;
2.hij op 26 mei 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal;
2.
als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij weet dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straf
7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee uit de tas van een 82-jarige vrouw die de openbare bibliotheek bezocht. Aangeefster had haar tas aan haar rollator gehangen. Het is te danken aan de oplettendheid van een aanwezige beveiliger dat de verdachte kon worden aangehouden en de portemonnee kon worden teruggegeven aan aangeefster. Uit haar schriftelijke verklaring volgt dat aangeefster geschrokken is door het feit en dat het haar een onveilig gevoel heeft bezorgd. Een dergelijke diefstal is een ergerlijk feit en brengt gevoelens van onveiligheid te weeg.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het verblijven in Nederland terwijl tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd. Hoewel de verdachte wist dat hij dat inreisverbod heeft, verblijft hij nog steeds in Nederland.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 juli 2015, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 juni 2015. Dit rapport houdt -samengevat en voor zover van belang- het volgende in. De verdachte weigerde met de reclassering in gesprek te gaan. Uit een eerder over de verdachte opgesteld reclasseringsrapport van 30 maart 2015 blijkt onder meer het navolgende. De verdachte kampt met een drugsverslaving. De verdachte heeft geen inkomen en stelt diefstallen te plegen om in zijn basisbehoeften te voorzien. De verdachte kan gezien zijn status geen leven in Nederland opbouwen. Hij heeft geen recht op voorzieningen in Nederland. Uit informatie van het veiligheidshuis Rotterdam blijken aanwijzingen voor een onverwerkt oorlogstrauma uit de tijd dat de verdachte in [land] woonde. Om meer duidelijkheid te krijgen over de huidige psyche van de verdachte -en eventuele psychiatrische problematiek- is psychodiagnostisch onderzoek een vereiste. De verdachte lijkt echter niet open te staan voor enige vorm van hulpverlening, gericht op gedragsverandering, noch werkt hij mee aan psychologisch onderzoek. De reclassering kan hem hierdoor binnen een voorwaardelijke veroordeling niets bieden. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert thans om de ISD-maatregel (voor illegaal in Nederland verblijvende stelselmatige daders) op te leggen. De ISD-maatregel, gericht op uitzetting van de verdachte, kan uitkomst bieden omdat de verdachte daarmee uit zijn uitzichtloze situatie wordt gehaald en hij in beeld blijft in een gestructureerde omgeving. Binnen de maatregel is het mogelijk diagnostisch onderzoek te verrichten om duidelijk te krijgen of de verdachte geschikt is voor uitzetting en (indien geschikt) de weg daar naartoe te plaveien.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
ISD-maatregel De verdachte heeft geen rechtsgeldige verblijfstitel en heeft bovendien een inreisverbod. In geval van illegaal in Nederland verblijvende stelselmatige daders is de ISD-maatregel (met name) gericht op het afdwingen van terugkeer van de vreemdeling naar het land van herkomst. De veiligheid van de maatschappij zou weliswaar bij de oplegging van de ISD-maatregel gebaat zijn, maar van begeleiding en een gecontroleerde en geleidelijke terugkeer van de verdachte in de samenleving teneinde het recidiverisico te beperken, zal in het geval van de verdachte geen sprake zijn. Hierdoor ontbreekt op voorhand elk perspectief op een inhoudelijke invulling van de maatregel. De rechtbank is van oordeel dat de ISD-maatregel niet bedoeld is om problematiek op het gebied van vreemdelingenrecht op te lossen, dan wel een bijdrage te leveren aan het uitzettingsbeleid. Het opleggen van de ISD-maatregel om de verdachte voor te bereiden op terugkeer naar zijn land van herkomst kan geen doel op zich zijn.
Alle omstandigheden afwegend vindt de rechtbank het opleggen van de ISD-maatregel niet passend.
7.4.2.
Feit 1 Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
7.4.3.
Feit 2
Aan de verdachte is bij beschikking van 16 oktober 2012 een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Deze beschikking is op 27 november 2012 aan de verdachte uitgereikt. Met de verdachte zijn sindsdien een groot aantal vertrekgesprekken gevoerd. Medio 2013 heeft de verdachte gedurende een periode van ongeveer drie maanden in vreemdelingenbewaring gezeten en heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst, dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: IND), met de verdachte meerdere malen gesproken over een vertrek naar [land] . De verdachte heeft tijdens die gesprekken steeds te kennen gegeven geen interesse te hebben in terugkeer naar [land] , zodat de IND gedwongen was dit traject te staken. In juni 2013 heeft de IND geprobeerd voor de verdachte een laissez-passer te verkrijgen voor vertrek naar [land 2] . Deze laissez-passer aanvraag is afgewezen omdat niet middels een document kon worden aangetoond dat de verdachte uit [land 2] afkomstig was. In februari 2015 heeft de IND een laissez-passer aanvraag verzonden aan de autoriteiten van [land 3] . De verdachte had in eerste instantie aangegeven aan de verkrijging van een laissez-passer bij de Ethiopische autoriteiten mee te werken maar weigerde uiteindelijk verdere medewerking. Hierdoor heeft de Ethiopische consul geen laissez-passer afgegeven. De rechtbank constateert dat op dit moment geen procedures aanhangig zijn ter verkrijging van een laissez-passer. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de terugkeerprocedure moet worden geacht te zijn doorlopen. Dit betekent derhalve dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd voor dit feit.
De verdediging heeft verzocht om voor feit 2 de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel, conform artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr) omdat de verdachte sinds zijn vorige detentie slechts een maand vrij was en daardoor onvoldoende in staat was zijn verblijf in Nederland te beëindigen. De raadsman verwijst op dit punt naar de LOVS-oriëntatiepunten.In de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) is vermeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor artikel 197 Sr. telkens met één maand wordt verhoogd voor elke keer dat de verdachte in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de terechtzitting eerder veroordeeld is geweest voor artikel 197 Sr., maar dat deze verhoging niet wordt toegepast als er, na een eerdere veroordeling, geen redelijke periode is verstreken die de verdachte in staat heeft gesteld actie te ondernemen teneinde zijn verblijf in Nederland te beëindigen. Als redelijke termijn kan worden aangenomen een periode van drie tot zes maanden.
Gezien dit uitgangspunt ziet de rechtbank geen grond voor toepassing van artikel 9a Sr. De omstandigheid dat er slechts enkele weken waren verstreken tussen het moment dat de verdachte uit detentie kwam en dat hij wederom voor een overtreding van artikel 197 Sr. werd aangehouden, leidt er wel toe dat de rechtbank de strafverhoging achterwege zal laten.
7.4.4.
Algemene afsluiting
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 57, 197 en 310 Wetboek van Strafrecht.
9. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.I. Mentink, voorzitter,
en mrs. A. Kleene-Krom en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan H. Heil, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij beschikking d.d. 16 oktober 2012, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwij1 tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Bijlage II
Bewijsmiddelen
De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Feit 1: 1.
De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 21 augustus 2015, inhoudende:
Het klopt dat ik op 26 mei 2015 in de bibliotheek in Rotterdam een portemonnee heb gestolen.
2.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1700-2015193120-1 (pagina 01 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700-2015193120), inhoudende de verklaring van aangeefster H. Heil.
Feit 2:
1.
De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 21 augustus 2015, inhoudende:
Ik weet dat ik een inreisverbod heb. Ik weet dat ik op 26 mei 2015 in Nederland was en ik weet dat ik niet in Nederland mag zijn.
2.
Een geschrift, te weten een beschikking van de Minister voor Immigratie, integratie en asiel, van 16 oktober 2012, waarbij aan [N.N. vreemdeling] , geboren op 8 mei 1972, een inreisverbod wordt opgelegd voor de duur van tien jaar (pagina 16 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier PL1700-2015193120).