....
Hof Amsterdam, 13-11-2015, nr. 23-002309-13
ECLI:NL:GHAMS:2015:5011
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-11-2015
- Zaaknummer
23-002309-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:5011, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑11‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:43, Niet ontvankelijk
Uitspraak 13‑11‑2015
Inhoudsindicatie
wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting
parketnummer: 23-002309-13
datum uitspraak: 13 november 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-656849-11 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2014 en 30 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 augustus 2011 tot en met 6 augustus 2011 in de gemeente Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte
- die [slachtoffer] (met kracht) op een bed geduwd en/of
- de armen en/of benen en/of voeten van die [slachtoffer] (met kracht) vast gebonden en/of (vervolgens) vastgebonden gehouden en/of
- de mond van die [slachtoffer] met tape afgeplakt en/of
- die [slachtoffer] op de mond getracht te kussen/zoenen en/of
- de kleding van die [slachtoffer] kapot geknipt en/of uitgetrokken en/of die [slachtoffer] gedeeltelijk ontkleed en/of
- die [slachtoffer] op haar buik gelegd en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) zijn penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht;
2:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 augustus 2011 tot en met 6 augustus 2011 in de gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één of meer personen, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer) van zijn mededader(s),
- die [slachtoffer] mee genomen naar een woning (gelegen aan de [adres 2]) en/of
- die [slachtoffer] in de slaapkamer neergezet en/of tegen die [slachtoffer] (dreigend) gezegd dat zij 12.000 Euro aan hem, verdachte, moet betalen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) op een bed geduwd en/of
- de armen en/of benen en/of voeten van die [slachtoffer] (met kracht) vastgebonden en/of (vervolgens) vastgebonden gehouden en/of
- de kleding van die [slachtoffer] kapot geknipt en/of uitgetrokken en/of die [slachtoffer] gedeeltelijk ontbloot en/of
- de mond van die [slachtoffer] met tape afgeplakt en/of
- die [slachtoffer] gedurende een (langere) periode geen eten en/of drinken gegeven en/of
- die [slachtoffer] meermalen (terwijl de handen en/of benen en/of voeten van die [slachtoffer] waren vastgebonden) naar en van de toilet gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof de bewijsoverwegingen wijzigt en aanvult.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Dit verweer berust op drie “pijlers”, die zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang tot niet-ontvankelijkheid moeten leiden, althans tot bewijsuitsluiting, dan wel tot strafvermindering.
De eerste pijler ziet op de geheimhoudergesprekken tussen de verdachte en de raadsman. Nu deze gesprekken in strijd met artikel 126aa Sv, het Besluit bewaren en vernietigen niet gevoegde stukken en de Instructie vernietigen geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders niet zijn vernietigd is het
aannemelijk dat de inhoud hiervan is gebruikt om tot aanhouding van de verdachte over te gaan..
De tweede pijler ziet op de doorzoekingen in de woning van de verdachte op 6 en 8 augustus 2011. Deze zijn onrechtmatig omdat de woning op beide dagen is doorzocht zonder machtiging van de rechter-commissaris, zonder dat de rechter-commissaris daarbij aanwezig was en zonder dat zijn komst werd afgewacht.
De derde pijler ziet op de aan zedenwetgeving gerelateerde aanwijzingen van het Openbaar Ministerie. Deze zijn ten onrechte ten aanzien van het informatieve gesprek, de auditieve registratie van de aangifte en het verstrekken van de aangifte aan aangeefster niet nageleefd, aldus de raadsman.
De eerste pijler
De feiten
Uit het proces-verbaal van relaas (p. 4) volgt dat op 7 augustus 2011 een aantal spoedtaps is gestart. Voorts vermeldt dit proces-verbaal: “Op maandag 8 augustus 2011 bleek uit 1 van de telefoontaps, dat de verdachte [verdachte] zich ophield in perceel [adres 2]”. Uit de stukken (p. 457 e.v.) blijkt dat op
7 en 8 augustus 2011 op het nummer van de verdachte in totaal 49 (pogingen tot) gesprekken en sms-berichten zijn geregistreerd. Bij zes daarvan betrof het contacten met de raadsman.
Op 7 augustus 2011 om 22:24 uur is een sms van de raadsman aan de verdachte geregistreerd inhoudende een verzoek aan de verdachte om contact op te nemen. (p. 465). Voorts is te zien dat de raadsman op 8 augustus 2011 eenmaal de voicemail niet inspreekt ( p. 490) en twee sms-berichten stuurt (p. 497 en 498) met contactgegevens en een verzoek contact op te nemen.
Op 8 augustus 2011 om 14:27 uur (p. 499) en 14:53 uur (p. 504) belt de verdachte tweemaal uit
naar de raadsman. Of het tot een gesprek is gekomen en zo ja, wat daarvan de duur en inhoud
was, kan niet uit het dossier worden afgeleid.
De verdachte is aangehouden in zijn woning aan de [adres 2] te Amsterdam op 8
augustus 2011 om 15:55 uur.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 22 januari 2015 bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij tijdens het uitluisteren van de gesprekken de paallocaties van de telefoon van de verdachte direct op zijn scherm kon zien en dat hij aan zijn collega’s op straat heeft doorgegeven dat de verdachte uit peilde in de buurt van zijn woning.
De beoordeling
Op grond van artikel 126aa, tweede lid, Sv dienen opgenomen geheimhoudergesprekken onmiddellijk te worden vernietigd indien zij vallen onder het verschoningsrecht als bedoeld in art. 218 Sv, zodat is verzekerd dat die gegevens geen deel uitmaken van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces geen acht wordt geslagen.
Vast staat dat, in strijd met de wettelijke regelingen, in deze zaak opgenomen telefooncontacten tussen de verdachte en de raadsman niet zijn vernietigd. In zoverre is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van art. 359a Sv.
Vervolgens dient te worden beoordeeld welke gevolgen op dit verzuim zouden moeten volgen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit een ernstig verzuim is, gelet op het belang dat het voorschrift beoogt te beschermen, te weten het belang dat een ieder de mogelijkheid heeft om vrijelijk een advocaat te raadplegen, zonder vrees voor openbaarmaking van hetgeen aan de advocaat in diens hoedanigheid wordt toevertrouwd. Het hof is tevens met de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een zeer ernstig verzuim noch dat sprake is van nadeel dat is veroorzaakt en betrekt daarbij de volgende omstandigheden.
i. i) Het betreft slechts zes geregistreerde telefonische contacten, waarvan drie sms-berichten (inhoudende contactgegevens of een verzoek om contact op te nemen) en een niet-ingesproken voicemail. Van de twee resterende gesprekken is de inhoud niet geopenbaard in het strafproces.
ii) Niet aannemelijk is geworden dat informatie uit een gesprek tussen de verdachte en de raadsman daadwerkelijk is gebruikt om de verdachte te kunnen aanhouden. Uit het relaas proces-verbaal blijkt dit niet. Uit de verkeersgegevens volgde dat de telefoon aanstraalde op zendmasten in de directe omgeving van de [adres 2], welk adres bekend was bij de politie als de woning van de verdachte. Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 1] onder ede verklaard dat hij de locatie van de verdachte op basis van de peilgegevens van de telefoon aan zijn collega’s heeft doorgegeven. Dat op de uitdraai van de gesprekken later met de hand “GEHEIMHOUDERS GESPREK” is bijgeschreven maakt dit niet anders.
iii) Niet is gebleken dat politie of het openbaar ministerie opzettelijk de vernietiging van de zes geheimhoudercontacten achterwege heeft gelaten.
Op grond van het bovenstaande houdt het hof het er derhalve op dat het vormverzuim wordt
geconstateerd maar dat daar geen gevolgen aan worden verbonden.
De tweede pijler
Het onderzoek op 6 augustus 2011
Artikel 96, eerste lid, Sv, luidt als volgt:
In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking
van een misdrijf omschreven in artikel 67, eerste lid, is de opsporingsambtenaar
bevoegd de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen en daartoe elke plaats te
betreden.
Op 6 augustus 2011 had de politie [slachtoffer] vastgebonden en in half ontklede toestand in de woning aan de
[adres 2] te Amsterdam aangetroffen. [slachtoffer] verklaarde ter plaatse dat zij daar tot dat moment
drie dagen vastgebonden had gezeten en dat zij daar in die periode was verkracht. Deze strafbare feiten
werden dan ook op heterdaad ontdekt. Dat het forensische onderzoek ongeveer drie uren na de
ontdekking van de strafbare feiten plaatsvond, kennelijk omdat de komst van in forensisch onderzoek
gespecialiseerde collega’s moest worden afgewacht, betekent niet dat ten tijde van dat forensische
onderzoek geen sprake meer was van een heterdaad-situatie. Bovendien was in elk geval sprake van een
verdenking van strafbare feiten als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv naar welk artikel 96, eerste lid, Sv
mede verwijst. De politie was dan ook op grond van artikel 96, eerste lid, Sv bevoegd de woning te
betreden om daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen.
Ter beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een in artikel 96, eerste lid, Sv bedoeld
onderzoek of van een doorzoeking maakt de rechtspraak in navolging van de
wetsgeschiedenis onderscheid
“tussen het betreden van de desbetreffende plaats, het aldaar zoekend rondkijken en het inbeslagnemen van voor de hand liggende voorwerpen enerzijds, en het doorzoeken van die plaats anderzijds. Tot dit laatste is in een geval als het onderhavige – waarin het gaat om een woning – ingevolge art 97 Sv uitsluitend de rechtercommissaris of in bepaalde gevallen de officier van justitie of de hulpofficier van justitie, gemachtigd door de rechter-commissaris, bevoegd” (HR 21 december 2010, NJ2O1 1, 24, r.o. 2.3).
Aan de hand van de inhoud van het dossier moet blijken of het op 6 augustus 2011 in de woning
verrichte onderzoek meer heeft omvat dan “zoekend rondkijken en het inbeslagnemen van voor de hand
liggende voorwerpen”.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 19 augustus 2011
waarin het op 6 augustus 2011 verrichte onderzoek is gerelateerd (p. 183-186 van het dossier) niet blijkt van handelingen die verder gaan dan “zoekend rondkijken”. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de
voorwerpen die de politie heeft veilig gesteld en inbeslaggenomen “voor de hand” lagen.
Er is derhalve geen sprake geweest van een doorzoeking zoals door de raadsman gesteld.
Het hof concludeert voorts dat niet is gebleken dat bij het op 6 augustus 2011 verrichte
onderzoek de in artikel 96, eerste lid, Sv gegeven bevoegdheid is overschreden.
De doorzoeking op 8 augustus 2011
Het proces-verbaal van bevindingen van 10 augustus 2011 (p. 35-36 van het dossier) houdt
onder meer het volgende in:
- In het recherche onderzoek m. b. t. een wederrechtelijke
vrijheidsberoving/gijzeling/verkrachting (Projectnaam 13 Academie), is door mij
(hulpofficier van Justitie) een bijzondere schriftelijke machtiging verstrekt aan de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] om de woning ter aanhouding van de verdachte te betreden, desnoods tegen diens wil en deze woning te doorzoeken ter aanhouding. E.e.a. na overleg met en in opdracht van de (piket) Officier van Justitie Mr. [OvJ]. De verdachte [medeverdachte] verleende ons mondelinge toestemming om de woning te betreden ter aanhouding van haar zoon (verdachte [verdachte]) en te doorzoeken.
- [Volgt aantreffen en aanhouden van de verdachte [verdachte]]
- Inbeslagname goederen
Aan de poot van het bed in de slaapkamer van de verdachte op de grond lag een band, met daaraan aan 1 zijde geopende handboeien. Verder zijn in de woning in beslag genomen een handtas, met daarin het paspoort van het slachtoffer/aangever en 3 mobiele telefoons/gsm’s, waaronder 2 gsm’s van het slachtoffer/aangever.
Onderzoek in woning
Voorafgaande aan het onderzoek naar de hiervoor gerelateerde goederen is door mij verbalisant (verbalisant [verbalisant 3]) aan de verdachte [medeverdachte] toestemming gevraagd en verkregen (mondeling) om de woning te doorzoeken. Daarbij is het doel van de doorzoeking aan verdachte [medeverdachte] meegedeeld.
Het hof stelt met de rechtbank op grond van dit proces-verbaal vast dat de politie beschikte over een
machtiging als bedoeld in artikel 55a, eerste lid, Sv (een machtiging tot doorzoeking ter aanhouding), maar dat zij van deze machtiging geen gebruik heeft gemaakt, omdat [medeverdachte] toestemming gaf “om de woning ter aanhouding van haar zoon (verdachte [verdachte]) te betreden en te doorzoeken”.
Ná de aanhouding van de verdachte [verdachte] gaf deze machtiging noch deze toestemming een basis voor (verdere) doorzoeking. Uit het proces-verbaal, met name de daarin opgesomde volgorde van handelingen, volgt echter dat de politie ná de aanhouding van [verdachte], maar vóór het onderzoek naar de later inbeslaggenomen goederen aan [medeverdachte] (opnieuw) om toestemming voor doorzoeking ter inbeslagneming heeft gevraagd én dat [medeverdachte] deze toestemming heeft gegeven.
Dat [medeverdachte] later heeft verklaard dat zij geen toestemming heeft gegeven maakt dit niet anders.
Het hof is dan ook van oordeel dat noch ten aanzien van het onderzoek op 6 augustus 2011 noch
ten aanzien van de doorzoeking op 8 augustus 2011 sprake is geweest van een vormverzuim.
De derde pijler
Informatief gesprek
Op grond van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (Stcrt. 2010, nr. 19123) (de Aanwijzing) dient in zedenzaken altijd een informatief gesprek te worden gevoerd met een aangever, tenzij dit vanwege een acute situatie niet mogelijk is.Het hof stelt vast dat in strijd met de Aanwijzing geen informatief gesprek met aangeefster [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. In zoverre is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van art. 359a Sv. Vervolgens dient te worden beoordeeld welke gevolgen op dit verzuim zouden moeten volgen.
In de Aanwijzing is omtrent het informatieve gesprek het volgende opgenomen:
“Duidelijk wordt gemaakt dat het informatief gesprek het startsein kan zijn voor opsporing en vervolging. Voorts dient er voldoende zicht te zijn op de eventuele strafbaarheid en vervolgbaarheid (kansen voor opsporing en vervolging) en de hulpbehoefte. De melder wordt tevens geïnformeerd omtrent de eerste mogelijkheden tot een civielrechtelijke aanpak en maatschappelijke hulpverleningsaspecten, al dan niet in combinatie met een strafrechtelijke aanpak. Een adequate verwijzing naar deskundige instanties maakt deel uit van het informatieproces richting melder. Na het informatieve gesprek krijgt betrokkene in principe bedenktijd over het wel/niet doen van aangifte.”
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat het voorschrift in het belang van de aangever, en niet in het belang van de verdachte, is opgesteld. Gelet hierop is de verdachte door de schending hiervan niet in zijn belangen geschaad. Het hof volstaat dan ook met de constatering van het vormverzuim.
Geen auditieve registratie van de aangifte
Op grond van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (Stcrt. 2010, nr. 11885) is auditieve registratie van alle verhoren van verdachten en geplande verhoren van getuigen en aangevers verplicht indien de strafbedreiging 12 jaar of meer bedraagt. Blijkens laatstgenoemde Aanwijzing dient een registratie twee doelen, te weten de waarheidsvinding en de voorkoming van discussie over hetgeen in de processen-verbaal is neergelegd. Het verweer van de raadsman komt erop neer dat de verdediging de betrouwbaarheid van de aangifte niet heeft kunnen toetsen.
Het hof stelt met de rechtbank stelt vast dat de aangifte in strijd met de Aanwijzing niet is geregistreerd zodat van een verzuim in het voorbereidend onderzoek sprake is. Dit verzuim is niet meer te herstellen.
Nu uit de processen-verbaal van de politie blijkt dat de politie in de veronderstelling was dat de verhoren werden opgenomen, maar achteraf gebleken is dat dit door technische problemen was mislukt, is van een bewuste of grove veronachtzaming van de belangen van verdachte geen sprake. Voor een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie is dan ook geen plaats.
Het belang van registratie is onder meer gelegen in de controlemogelijkheid achteraf. Gecontroleerd moet kunnen worden of de aangifte goed is weergegeven en of het verhoor overeenkomstig de regels is verlopen. Dit is een groot belang juist in zedenzaken waar een aangifte meestal cruciale betekenis heeft en vaak het enige rechtstreekse bewijs is.
Naar het oordeel van het hof is het achterwege gebleven zijn van registratie van de aangifte in voldoende mate gecompenseerd.
Aangeefster heeft namelijk op 18 augustus 2011 een tweede verklaring afgelegd en deze is wel geregistreerd en, op verzoek van de raadsman, woordelijk uitgewerkt. Dat deze verklaring, zonder bijstand van een tolk, in het Engels is afgenomen betekent, anders dan de raadsman stelt, geen schending van de Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken. Slechts in het geval de verbalisant een tolk noodzakelijk acht, wordt deze ingeschakeld.
Zowel aangeefster als verbalisant [verbalisant 4] hebben aangegeven elkaar in het Engels goed te hebben begrepen en geen van beiden heeft bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de Engelse taal. De verbalisant heeft de bijstand van een tolk kennelijk niet noodzakelijk geacht.
Daarnaast heeft de raadsman de betrouwbaarheid van aangeefster kunnen toetsen bij de rechter-commissaris.
Het hof acht derhalve de ernst van het verzuim en het mogelijke nadeel dat de verdachte hierdoor heeft geleden niet zodanig dat dit tot enige gevolg moet leiden, zodat het enkel blijft bij de constatering van voornoemd verzuim.
Het verstrekken van twee verklaringen aan aangeefster
Gebleken is dat aangeefster, nadat zij haar tweede verklaring had afgelegd op 18 augustus 2011, beschikte over afschriften van de twee door haar afgelegde verklaringen, te weten haar aangifte en voornoemde op 18 augustus 2011 afgelegde verklaring.
Blijkens de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, mag tot en met de terechtzitting geen afschrift van de aangifte of de getuigenverklaring worden verstrekt. Het hof stelt vast dat dit wel is gebeurd en dat aangeefster heeft beschikt over de genoemde verklaringen. Dit is een onherstelbaar vormverzuim. Het belang dat het geschonden voorschrift dient, is onder meer gelegen in de mogelijkheid van toetsing van de betrouwbaarheid van een aangifte of verklaring. Dit is een groot belang juist in zedenzaken waar de verklaring van een aangever meestal cruciale betekenis heeft en vaak het enige rechtstreekse bewijs is.
Het hof is echter van oordeel dat niet aannemelijk is dat aangeefster haar verklaring bij de rechter-commissaris heeft gebaseerd op haar eerdere verklaring en de aangifte, nu de afschriften daarvan Nederlandse teksten betreffen en aangeefster de Nederlandse taal niet tot nauwelijks machtig is. Dat aangeefster heeft verklaard dat zij 30 tot 40 procent van de teksten heeft vertaald met behulp van Google-Translate maakt dit niet anders, nu algemeen bekend is dat de kwaliteit van dergelijke vertalingen in het algemeen erg slecht is. Dit wordt ondersteund door het feit dat, zoals ook door de verdediging betoogd, aangeefster op ondergeschikte punten wisselend verklaart.
Het hof acht derhalve de ernst van het verzuim en het mogelijke nadeel dat de verdachte hierdoor heeft geleden niet zodanig dat dit tot enige gevolg moet leiden, zodat het enkel blijft bij de constatering van voornoemd verzuim.
Conclusie ten aanzien van de ontvankelijkheid
Het hof concludeert met de rechtbank dat de drie pijlers afzonderlijk en tezamen niet kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie althans tot bewijsuitsluiting dan wel tot enig ander rechtsgevolg Het beroep wordt dan ook verworpen.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft ter terechtzitting het alternatieve scenario aangevoerd dat aangeefster vrijwillig seks heeft gehad met de verdachte en dat zij in het kader van ‘live action role-playing’ vrijwillig was vastgebonden.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op donderdag 4 augustus 2011 werd het slachtoffer [slachtoffer] gebeld door een man die zei dat hij een escort wilde. [slachtoffer] sprak met de man af in de [adres 3] te Amsterdam.1.De verdachte [verdachte] had deze man - [naam] - gevraagd om [slachtoffer] te bellen, zodat [verdachte] haar kon spreken. [verdachte] vroeg [naam] aan [slachtoffer] te vragen om naar de [adres 3] te komen. [verdachte] wilde namelijk geld van [slachtoffer], maar [slachtoffer] ontweek hem. [verdachte] had [naam] verteld dat [slachtoffer] achterliep met de huur en dat dit de spuigaten uitliep.2.
Toen [slachtoffer] op 4 augustus 2011 het pand in de [adres 3] binnenging, zag zij dat [verdachte] ook aanwezig was. [verdachte] nam haar tas af. [slachtoffer] probeerde de tas, met daarin haar twee telefoons, terug te pakken, maar dat lukte niet. [verdachte] ging met de tas naar zijn woning - [adres 2] te Amsterdam - en [slachtoffer] ging met hem mee, omdat [verdachte] haar tas had.3.
In de woning van [verdachte] was ook zijn moeder aanwezig.4.[verdachte] en zijn moeder, de medeverdachte [medeverdachte], woonden met zijn tweeën in deze woning.5.[verdachte] zette [slachtoffer] in zijn slaapkamer. [verdachte] zei tegen [slachtoffer] dat zij hem € 12.000,- moest betalen.6.Dit bedrag betrof een huurschuld. [verdachte] vond dat [slachtoffer] moest meebetalen aan de huur van de woning.7.[slachtoffer] zei tegen [verdachte] dat zij hem niets verschuldigd was. Daarop werd [verdachte] agressief. Hij duwde [slachtoffer] op het bed. [verdachte] bond de handen van [slachtoffer] stevig vast.
[verdachte] bond ook de voeten van [slachtoffer] vast en plakte haar mond af met tape.8.[slachtoffer] werd zo drie dagen vastgebonden gehouden en kreeg in die periode niets te eten of te drinken van [verdachte] en [medeverdachte].9.
[medeverdachte] kwam rond middernacht van de eerste dag naar de slaapkamer van [verdachte]. Zij zag en herkende [slachtoffer], maar deed helemaal niets. [medeverdachte] zei tegen [slachtoffer] dat [slachtoffer] hier vanwege het geld zat en dat [slachtoffer] hem gewoon het geld moest geven dat [verdachte] wilde hebben.10.
De volgende ochtend deed [verdachte] zijn krantenwijk. De woning was afgesloten en [slachtoffer] hoorde [medeverdachte] in de slaapkamer naast die van [verdachte]. [slachtoffer] probeerde los te komen, maar dat lukte haar niet. Toen [verdachte] terugkwam, probeerde hij [slachtoffer] in haar mond te kussen. [slachtoffer] hield haar mond dicht. Nadat [verdachte] de woning had verlaten, kwam [medeverdachte] de slaapkamer binnen en vroeg aan [slachtoffer] waarom zij de zaak zo ingewikkeld maakte. [medeverdachte] zei tegen [slachtoffer]: “Geef gewoon het geld dat je geven moet”.11.
Als [slachtoffer] moest plassen, droeg [verdachte] haar naar de wc. Hij veegde haar af en maakte haar broek open en dicht. [verdachte] knipte de bodystocking van [slachtoffer] open, omdat [slachtoffer] anders moeilijk kon plassen. [verdachte] knipte ook de mouwen van het jasje van [slachtoffer].12.
Op de zaterdagmorgen legde de verdachte [slachtoffer] op haar buik neer. Hij zei dat hij [slachtoffer] nu wilde neuken. [slachtoffer]’s handen en benen waren nog steeds vastgebonden. [verdachte] stopte zijn penis in de anus van [slachtoffer]. [slachtoffer] probeerde het tegen te houden en zei “Nee, nee”. Na de seks is [verdachte] kranten gaan bezorgen. Na een uur kwam hij terug en ging hij slapen. Vervolgens verliet hij weer de woning.
[slachtoffer] liep naar het raam en opende met haar hoofd en haar handen de gordijnen. [slachtoffer] zag mensen op straat. Toen kwamen er twee politieagenten langs.13.
De verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] werden op zaterdag 6 augustus 2011 aangesproken door omstanders die hen wezen op perceel [adres 2] één hoog te Amsterdam, alwaar een vastgebonden vrouw voor het raam stond. Zij zagen inderdaad een vrouw staan voor het rechter raamkozijn aan de uiterste rechterzijde. Het bovenlichaam van de vrouw was ontkleed en zij hield haar armen achter zich. Toen de vrouw, naar later bleek [slachtoffer], de agenten in de gaten had, draaide zij zich om en liet zij haar handen zien die achter haar rug vastgebonden zaten. De verbalisanten vroegen haar via gebaren of zij wilde dat zij naar boven kwamen en [slachtoffer] knikte met haar hoofd.14.
Links van het raam stond een raam open en daaruit zagen de verbalisanten de medeverdachte [medeverdachte] hangen.15.[slachtoffer] hoorde de agenten tegen [medeverdachte] zeggen dat zij de deur moest openen. [medeverdachte] stond in een andere kamer. [slachtoffer] ging snel op het bed zitten. [medeverdachte] kwam de slaapkamer binnen, vroeg aan
[slachtoffer] wat zij aan het doen was en deed het gordijn weer goed.16.
De verbalisant [verbalisant 7] liep via het halletje, waar [medeverdachte] stond, naar de kamer waar de vastgebonden vrouw was. [verbalisant 7] trof haar zittend op de grond aan met haar armen gebonden op haar rug. De vrouw had een ontbloot bovenlichaam en haar mouwloze hemdje bleek om haar middel te zitten. De vrouw had een spijkerbroek aan, maar die hing op haar dijen. Haar achterwerk en genitaliën waren ontbloot. Om haar polsen heen zat materiaal dat leek op afgeknipte mouwen en daarover heen zat een tiewrap waarmee zij vastgebonden zat achter haar rug. Om haar onderbenen zat ook een tiewrap. [slachtoffer] verklaarde tegenover verbalisant Vast dat zij drie dagen vastgebonden had gezeten en dat zij verkracht was. [slachtoffer]
werd door de GG en GD overgebracht naar het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis te Amsterdam.17.
De verbalisanten die [slachtoffer] dezelfde dag in het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis bezochten, zagen dat de dienstdoende broeder stukjes brood in [slachtoffer]’s mond deed, dat [slachtoffer] uitgedroogde lippen en vellen aan haar mond had en dat in de arm van [slachtoffer] een infuus was ingebracht.18.
Op 6 augustus 2011 werd [slachtoffer] gezien door een arts/arts assistent van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Deze nam forse excoriaties aan de polsen, gezwollen handen en drukpijn onder de knieën waar.19.Op 26 augustus 2011 onderzocht dezelfde medicus [slachtoffer] opnieuw. Hij nam daarbij drukpijn aan het rechter onderbeen, diffuse drukpijn aan de gehele voet en een contusie/forse kneuzing aan het rechter onderbeen waar.20.
Nadere overwegingen
Ten aanzien van de bruikbaarheid van de aangifte en de geloofwaardigheid van [slachtoffer]
Het hof gebruikt voor het bewijs de aangifte ondanks het ten aanzien daarvan geconstateerde verzuim, nu het hof de aangifte betrouwbaar acht, niet alleen op grond van de onderlinge consistentie op belangrijke onderdelen in vergelijking met de door aangeefster [slachtoffer] afgelegde tweede verklaring (waarbij zij ten tijde van de 2e verklaring nog niet beschikte over de tekst van de aangifte, deze is haar pas later verstrekt) en haar verklaring bij de rechter-commissaris, maar ook vanwege het feit dat deze verklaringen op belangrijke onderdelen worden gesteund door andere bewijsmiddelen.
Het hof acht net als de rechtbank het door de verdediging geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig. Daarentegen acht het hof de verklaringen van [slachtoffer] geloofwaardig. Daartoe wijst het hof erop dat [verdachte] zijn vriend [naam] heeft ingeschakeld om [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar de [adres 3] te lokken. Zulk gedrag valt niet te rijmen met de door [verdachte] beweerde goede relatie tussen hem en [slachtoffer]. Bovendien volgt uit de verklaring van [naam] dat [verdachte] geld van [slachtoffer] wilde, hetgeen de verklaringen van [slachtoffer] ondersteunt. Weliswaar heeft [verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg ontkend dat hij [naam] heeft gevraagd om een afspraak met [slachtoffer] te maken, maar naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat [naam], die zichzelf als vriend van [verdachte] beschouwt en die door [verdachte] nog steeds als vriend wordt gezien, een reden had om hierover een onjuiste verklaring af te leggen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [verdachte] verklaard dat hij - vanaf een afstand - heeft toegekeken hoe eerst [slachtoffer] in een ambulance werd afgevoerd, en enige tijd later [medeverdachte] in een politieauto. Gezien het standpunt van de verdachte dat [slachtoffer] zijn vriendin was, en gezien het feit dat [medeverdachte] zijn moeder is, met wie hij destijds in een huis woonde, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het voor de hand had gelegen dat hij direct zou hebben geïnformeerd wat er aan de hand was, of toch in elk geval contact met ziekenhuizen of met de politie zou hebben opgenomen om te achterhalen wat er met zijn vriendin en met zijn moeder was gebeurd. De verdachte heeft geen aannemelijk verklaring waarom hij dit heeft nagelaten, hij de woning niet meer is binnengegaan en in plaats daarvan die avond het verjaardagsfeest van een vriendin zou hebben bezocht. Daarbij komt dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven waarom hij aangeefster voor zijn vertrek niet geheel heeft losgemaakt, maar in plaats daarvan bepaalde bindingen wel en bepaalde bindingen niet heeft losgemaakt. Een en ander tast de geloofwaardigheid van zijn verklaringen verder aan.
Ook de wijze waarop het slachtoffer [slachtoffer] op 6 augustus 2011 de aandacht van de verbalisanten heeft getrokken en de staat waarin zij op dat moment verkeerde, dragen bij aan de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van [verdachte] en bieden ondersteuning aan de verklaringen van [slachtoffer]. Een en ander wijst er immers allerminst op dat [slachtoffer] zich vrijwillig in de woning bevond en dat zij met haar goedkeuren was vastgebonden en vrijwillig seks heeft gehad.
Dat in de periode van 4 tot en 6 augustus 2011 met en naar de gsm’s van [slachtoffer] is gebeld en dat met de gsm van [slachtoffer] sms-berichten zijn verstuurd, waarbij eenmaal een zendmast in Amsterdam Oost is aangestraald, is niet onverenigbaar met de verklaringen van [slachtoffer] en doen dan ook geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte [verdachte] de tas met daarin de telefoons van [slachtoffer] had afgepakt en dat de telefoons buiten de tas op verschillende plekken in de woonkamer zijn aangetroffen21.,.zodat het zeer wel mogelijk is dat verdachte of een ander dan aangeefster de telefoon buiten de woning heeft gebracht en buiten de woning heeft gebruikt. Dat de aangeefster een van haar telefoons heeft gebruikt acht het hof onaannemelijk, nu zij vrijwel steeds in de slaapkamer en in geboeide toestand heeft verbleven en slechts onder begeleiding van de verdachte een aantal malen naar de wc is gegaan.
De rol van [medeverdachte] met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat zich voor het tenlastegelegde “medeplegen van het van de vrijheid beroofd houden” voldoende bewijs in het dossier bevindt.
In de eerste plaats volgt dit uit de aangifte, waarin is beschreven dat [medeverdachte], - kort gezegd - steeds in de woning bij [slachtoffer] bleef als de verdachte [verdachte] de woning verliet, dat ook [medeverdachte] er meermalen bij [slachtoffer] op heeft aangedrongen te betalen, dat [medeverdachte] de gordijnen weer sloot toen [slachtoffer] de verbalisanten had gewaarschuwd en dat [medeverdachte] aanvankelijk heeft geweigerd om de deur te openen voor de politie. Aldus is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
In de tweede plaats is niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte] pas op 6 augustus 2011 in de woning kwam en de aanwezigheid van [slachtoffer] op geen moment zou hebben gemerkt. Het hof wijst erop dat volgens de buurman van [adres 4] op het adres [adres 2] een oudere vrouw met haar zoon woonde, althans met een man van wie die buurman dacht dat hij haar zoon was. Mede gelet op de peilgegevens van de telefoon van de [medeverdachte], die in de periode van 4 tot en met 6 augustus, telefoonpalen in de omgeving van de [adres 2] aanstraalde, is het niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte] in die periode niet in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam aanwezig was.
Uit het proces-verbaal van belgedrag en zendmasten van 6 augustus 2012 blijkt immers dat het gsm-nummer van [medeverdachte] op 4, 5 en 6 augustus 2011 alleen maar geregistreerd werd door de zendmasten aan de Vijzelstraat en het Rembrandtplein te Amsterdam.22.Het adres [adres 2] is gelegen in de directe omgeving van deze paallokaties.23.Het hof acht het niet aannemelijk dat [medeverdachte], zoals zij eerder heeft verklaard, slechts om te bellen met haar mobiele telefoon aanwezig is geweest in de woning en vervolgens weer is vertrokken.
Het is verder komen vast te staan dat de slaapkamer van de medeverdachte [medeverdachte] in de woning direct grensde aan de slaapkamer van de verdachte, waarin aangeefster zich gedurende de bewezen te achten periode ook bevond. Gebleken is dat [medeverdachte] toen aangeefster de politie waarschuwde, in die kamer verbleef, nu zij immers via het raam van die kamer met de politie heeft gecommuniceerd. Gelet op de zeer dichte nabijheid van [medeverdachte] bij de kamer waar aangeefster verbleef, is het niet aannemelijk geworden dat zij niets van het gebeurde heeft gemerkt, te meer gelet op de wc-bezoeken van aangeefster, waarbij de verdachte [verdachte] aangeefster van de slaapkamer naar de wc droeg.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij in de periode van 4 augustus 2011 tot en met 6 augustus 2011 in de gemeente Amsterdam door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte
- die [slachtoffer] op een bed geduwd en
- de armen en benen en voeten van die [slachtoffer] vastgebonden en vastgebonden gehouden en
- de mond van die [slachtoffer] met tape afgeplakt en
- die [slachtoffer] op de mond getracht te kussen en
- de kleding van die [slachtoffer] kapot geknipt en uitgetrokken en die [slachtoffer] gedeeltelijk ontkleed en
- die [slachtoffer] op haar buik gelegd en
- zijn penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht;
2:
hij op 4 augustus 2011 in de gemeente Amsterdam opzettelijk [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte die [slachtoffer] mee genomen naar een woning (gelegen aan de [adres 2]);
en
hij in de periode van 4 augustus 2011 tot en met 6 augustus 2011 in de gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader
- die [slachtoffer] in de slaapkamer van een woning (gelegen aan de [adres 2]) neergezet en tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij 12.000 Euro aan hem, verdachte, moet betalen en
- die [slachtoffer] op een bed geduwd en
- de armen en benen en voeten van die [slachtoffer] vastgebonden en vastgebonden gehouden en
- de kleding van die [slachtoffer] kapot geknipt en uitgetrokken en die [slachtoffer] gedeeltelijk ontbloot en
- de mond van die [slachtoffer] met tape afgeplakt en
- die [slachtoffer] gedurende een periode geen eten en drinken gegeven en
- die [slachtoffer] meermalen terwijl de handen en benen en voeten van die [slachtoffer] waren vastgebonden naar en van de toilet gedragen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
en
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor feit 1 en 2 zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met zijn moeder schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer]. Hij heeft [slachtoffer] in een hulpeloze en vernederende toestand gebracht en gedurende drie dagen gehouden, met het doel haar te dwingen mee te betalen aan een huurschuld. Het slachtoffer heeft zich slechts aan deze situatie weten te ontworstelen door in half ontklede toestand en terwijl zij was vastgebonden de aandacht van toevallige voorbijgangers te trekken. Daarnaast heeft hij [slachtoffer] verkracht terwijl zij in voornoemde weerloze toestand was vastgebonden. Dit zijn zeer ernstige feiten die getuigen van totale respectloosheid jegens het slachtoffer. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00 voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers 1-3 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nummers 4 en 6-10 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
nummer 11 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
nummer 5 op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 125,00 (honderdvijfentwintig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. E. Mijnsberge en mr. E.N. van der Spoel, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 november 2015.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
========================================================================
[....]