Rb. 's-Hertogenbosch, 13-11-2012, nr. 01/825003-12
ECLI:NL:RBSHE:2012:BY3423
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
13-11-2012
- Zaaknummer
01/825003-12
- LJN
BY3423
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2012:BY3423, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 13‑11‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 13‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft tijdens de nacht van Oud en Nieuw op de openbare weg een persoon tegen het hoofd geschopt terwijl die persoon weerloos op de grond lag. De rechtbank spreekt verdachte vrij van poging tot doodslag (geen voorwaardelijk opzet). Wel acht de rechtbank bewezen poging zware mishandeling. Verwerping van noodweer- en noodweerexcesverweer. Verdachte heeft te kampen met psychiatrische problemen en met verslavingsproblemen (speed en cannabis). Behandeling is nodig om herhaling te voorkomen. Opgelegd is een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen waarvan 259 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren (met aftrek van voorarrest) en met een intensieve dagbehandeling als bijzondere voorwaarde en daarnaast een werkstraf van 200 uur.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825003-12
Datum uitspraak: 13 november 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [woonplaats], de [adres] A.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 april 2012, 21 juni 2012 en 30 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 maart 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 01 januari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of meermalen, althans eenmaal met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schoppen terwijl deze op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 01 januari 2012 te Eindhoven tezamen en in vereniging, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of meermalen, althans eenmaal met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te schoppen terwijl deze op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 Wetboek van Strafecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. 1
De rechtbank stelt ten aanzien van de feiten het volgende vast.
Op 1 januari 2012 hebben verdachte en haar vriend [persoon 1] op de Piazza te Eindhoven ruzie met [slachtoffer], welke ontaardt in een vechtpartij.
Als [slachtoffer] op enig moment op de grond ligt wordt hij door verdachte tegen het hoofd en het lichaam geschopt.2 Als de politie ter plaatse komt, treffen zij [slachtoffer] hevig bloedend uit zijn gelaat op de grond aan. In het ziekenhuis worden bij [slachtoffer] verwondingen aan het gelaat en meerdere kneuzingen aan het hoofd vastgesteld.3 [slachtoffer] heeft van dit incident aangifte gedaan.4
Hiervoor genoemde feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen tegen het hoofd en lichaam van aangever heeft geschopt, gelet op het proces-verbaal van bevindingen, de aangifte, de medische verklaring, de verklaring van getuige [getuige 1], de verklaring van getuige [getuige 2], de verklaring van [persoon 1] en de eigen verklaring van verdachte afgelegd bij de politie.
Tevens acht de officier van justitie bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. Trappen tegen de schedel kan immers hersenletsel veroorzaken en hersenletsel kan een dodelijke afloop hebben, hetgeen een algemene ervaringsregel betreft.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman voert aan dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit, wegens gebrek aan bewijs voor het opzet - ook in voorwaardelijke zin - op zowel de dood van het slachtoffer, als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank.
Medeplegen.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van medeplegen, in de zin van "tezamen en in vereniging met een ander begaan" zoals primair en subsidiair ten laste is gelegd.
Uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat zowel verdachte als haar vriend [persoon 1] geweld hebben gebruikt tegen aangever; [persoon 1] door hem te steken met een mes en verdachte door hem te schoppen.
Deze handelingen hebben weliswaar kort na elkaar of (deels) gelijktijdig plaatsgevonden, doch nu er over die handelingen tevoren geen (stilzwijgende) afspraken zijn gemaakt tussen verdachte en haar vriend en de rechtbank ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de verdachte en haar vriend wat betreft het jegens aangever uitgeoefende geweld zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat zij dit geweld tezamen en in vereniging hebben gedaan, kan naar het oordeel van de rechtbank het medeplegen niet worden bewezen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van het primair en subsidiair tenlastgelegde feit.
Het schoppen tegen het hoofd.
De hiervoor weergegeven feitelijke vaststelling, dat verdachte op 1 januari 2012 aangever [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geschopt, is mede gebaseerd op de verklaring van de getuige [getuige 3] de verklaring van de getuige [getuige 2] 5.
Deze (onafhankelijke) getuigen verklaren dat zij hebben gezien dat de man die op de grond lag door verdachte mede tegen het hoofd werd geschopt. Verdachte erkent zelf ook dat zij de man meerdere schoppen heeft gegeven, maar verklaart dat zij niet precies weet waar zij de man op het lichaam heeft geraakt 6. Verdachte heeft niet betwist dat zij ook tegen het hoofd van aangever heeft geschopt.
De rechtbank stelt vast dat uit de processtukken niet blijkt dat verdachte meerdere malen tegen het hoofd van aangever heeft geschopt.
Op basis van de hiervoor genoemde getuigenverklaringen, het feit dat aangever ook letsel had aan zijn hoofd en op het feit dat verdachte niet betwist dat zij aangever tegen het hoofd heeft geschopt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte éénmaal tegen het hoofd van aangever heeft geschopt, terwijl aangever op de grond lag.
Op basis van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat verdachte door zo te handelen de dood van aangever willens en wetens heeft beoogd. Ook het opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer in voorwaardelijke zin acht de rechtbank niet bewezen. Daarbij neemt zij in het bijzonder in aanmerking dat in het onderhavige geval niet is gebleken dat het schoppen door verdachte van zodanige aard en intensiteit is geweest dat daardoor de aanmerkelijke kans is ontstaan dat aangever ten gevolge daarvan zou komen te overlijden. Onder bijzondere omstandigheden had de handelwijze van verdachte wellicht wel tot de dood kunnen leiden, maar van dergelijke bijzondere omstandigheden is te dezen niet gebleken,
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van een poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte zich had kunnen en moeten realiseren dat dergelijk gewelddadig handelen als tegen het hoofd schoppen geschikt was om, en naar uiterlijke verschijningsvorm gericht was op, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals hersenletsel en/of botbreuken aan de schedel.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat verdachte door te handelen zoals zij heeft gedaan welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan als gevolg van haar handelen, en aldus haar opzet hierop in voorwaardelijke zin aanwezig was. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 01 januari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal met kracht tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te schoppen terwijl deze op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn gelet op het hiernavolgende geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 30 oktober 2012 aangevoerd dat het gedrag van verdachte een reactie was op een aanval van haar vriend met een fles door aangever. Zij heeft gehandeld uit noodweer. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte daarin te ver is gegaan, dan is dit disproportioneel handelen volgens de raadsman het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging en/of -toestand, ontstaan door haar vrees voor de gevolgen van het op haar vriend toegepaste geweld en is er sprake van noodweerexces. De raadsman concludeert dat verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie stelt dat er geen sprake is van noodweer, danwel noodweerexces.
Op basis van de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat er geen sprake was van een wederechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen.
Naar het oordeel van de rechtbank treft het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces geen doel en zij overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de feitelijke gang van zaken als volgt is geweest.
[slachtoffer] verklaart in zijn aangifte dat de vriend van verdachte op hem af kwam gelopen en naar hem heeft geroepen: "Ik maak je af". Vervolgens pakt de vriend van verdachte een mes en maakt stekende bewegingen in de richting van aangever.
Deze verklaring van aangever wordt bevestigd door de verklaring van getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Beide getuigen zien niet alleen dat de vriend van verdachte aangever belaagt, maar ook dat aangever achteruit wegloopt en dat verdachte met versnelde pas achter aangever aanloopt en dat zij toen zij bij hem aankwam tegen aangever begon te schoppen terwijl hij op de grond lag. Zowel de aangever als de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben verklaard dat aangever wel een fles in zijn handen had doch dat hij niet heeft gedreigd of geslagen met die fles
Gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het delict werd gepleegd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de vriend van verdachte door aangever werd belaagd met een fles, zoals verdachte stelt. Nu de rechtbank het bestaan van een dergelijke situatie (waarin verdediging noodzakelijk was) niet aannemelijk acht, kan van een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging dan ook reeds om die reden geen sprake zijn. De rechtbank verwerpt het verweer,
Voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 21 juni 2012 gerequireerd tot bewezen- verklaring van het primair tenlastegelegde en heeft ter terechtzitting van 30 oktober 2012 haar eis gewijzigd in die zin dat nu wordt gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het standpunt van de verdediging.
Geen oplegging van straf en/of maatregel voor het primair tenlastegelegde, gelet op de bepleite vrijspraak.
Indien de rechtbank toch komt tot een veroordeling voor het subsidiair tenlastegelegde dan is verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte bij een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf haar woning dreigt te verliezen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft aangever tegen het hoofd geschopt terwijl die weerloos op de grond lag.
Zij heeft daarmee bijgedragen aan een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van aangever. Dit alles vond plaats op de openbare weg in de nacht van Oud en Nieuw, onder het oog van verschillende (feestvierende) voorbijgangers.
Ten aanzien van de persoon van verdachte zal de rechtbank bij de strafoplegging in het bijzonder rekening houden met de omstandigheid dat uit het Pro Justitia onderzoek omtrent
de geestvermogens van verdachte, uitgevoerd door de deskundigen psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars en psycholoog, B. van Toorn, blijkt dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan haar kan worden toegerekend.
De deskundige psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars constateert in zijn rapportage van
- 15.
juni 2012 ondermeer het volgende:
"Uit het onderhavige onderzoek komt naar voren dat er bij betrokkene sprake is van de combinatie van forse verslavingsproblematiek en een borderline persoonlijkheidsstoornis, waaraan naar alle waarschijnlijkheid de combinatie van een genetische aanleg voor verslavingsgedrag en een zeer belaste levensgeschiedenis ten grondslag ligt.
Gezien het reeds langdurige bestaan van deze ernstige psychiatrische problemen en het feit dat daarin, voor zover na te gaan, recentelijk geen verandering is gekomen, was hiervan ook sprake ten tijde van het aan betrokkene ten laste gelegde, indien en voor zover dit door Uw College bewezen wordt geacht.
De verslaving aan speed en cannabis en het ook problematische gebruik van alcohol in
combinatie met de borderline persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene leiden er toe dat zij snel beïnvloedbaar is en zij snel geprikkeld kan raken, waarna de kans bestaat dat zij impulsief acting-out gedrag kan laten zien. De op de achtergrond aanwezige zeer moeizame sociaal maatschappelijke omstandigheden van betrokkene en de daaruit voortkomende spanningen en negatieve stemming versterken deze gevoelens zeer waarschijnlijk nog verder. Op grond van de bij haar aanwezige ernstige psychiatrische problematiek is betrokkene vervolgens beslist niet voldoende in staat om op een adequate wijze met haar kwaadheid, agressiviteit en impulsiviteit om te gaan, waarna de kans op een impulsieve ontlading toeneemt, zeker als betrokkene ook nog eens langdurig en fors onder invloed is van meerdere middelen tegelijk.
Het is aannemelijk er van uit te gaan dat het forse gebruik van deze combinatie van middelen (speed, cannabis en alcohol) sterk drempelverlagend heeft gewerkt ten aanzien van het ontstaan van impulsief gedrag en het de mogelijkheden van betrokkene heeft ondermijnd om de situatie waarin zij verkeerde ten tijde van het plegen van het feit waarvan zij wordt verdacht, indien en voor zover dit bewezen wordt geacht, goed te beoordelen en zichzelf daarbij ook te beheersen.
Op het moment dat zij betrokkene raakte bij de ruzie tussen haar vriend en de latere aangever was zij fors onder invloed van meerdere middelen, op grond waarvan zij door de bij haar aanwezige combinatie van zeer problematisch middelengebruik en haar borderline persoonlijkheidsstoornis, minder dan de gemiddelde inwoonster van Nederland in staat om haar gedragingen in vrijheid conform haar eigen wil te bepalen en ook minder dan de gemiddelde inwoonster van Nederland in staat om haar impulsiviteit onder controle te houden en de situatie juist te beoordelen.
Voor wat betreft de kans op recidive van delictgedrag schat rapporteur in dat deze als reëel tot mogelijk verhoogd is. Ter voorkoming van recidive is het zeker aangewezen dat betrokkene behandeling krijgt. In deze behandeling dient allereerst aandacht te worden besteed aan het blijvend volledig stoppen met het gebruik van middelen. Hierbij kan medicamenteuze ondersteuning zeker aangewezen zijn. Ook dient betrokkene handvatten te krijgen aangereikt om zichzelf minder snel te laten beïnvloeden, om haar agressie en impulsiviteit te leren beheersen en om anders met haar problemen om te gaan dan door de hieruit voorkomende spanningen op te kroppen en door het overmatig gebruik van middelen. Voorts is het van belang dat tijdens de behandeling aandacht wordt besteed aan de sociaal maatschappelijke problemen van betrokkene (in de vorm van, onder andere, schulden, gebrek aan adequate dagbesteding en de moeizame woonomstandigheden) en dat bekeken wordt of het te zijner tijd mogelijk is om betrokkene te resocialiseren."
De deskundige psycholoog, B. van Toorn, constateert in haar rapportage van 19 juni 2012 ondermeer het volgende:
"Betrokkene lijdt aan een zeer ernstige verslavingsziekte, zowel aan verschillende soorten (hard)drugs als aan alcohol. Deze verslavingsziekte ontstaat grotendeels door een genetische belasting: beide ouders zijn verslaafd en mogelijk heeft moeder gebruikt tijdens de zwangerschap van betrokkene. Hierdoor is betrokkene meer dan gemiddeld gevoelig voor het ontwikkelen van middelenafhankelijkheid. De middelen zijn echter ook een vorm van automedicatie en worden doorbetrokkene gebruikt als tegenwicht voor haar gevoelens van somberte en haar initiatiefloosheid. Betrokkene gaat daarmee voorbij, of heeft hier geen zicht op, dat het de drugs zelf mogelijk zijn die een gedeelte van haar gevoelens van somberte veroorzaken. Hierdoor bevindt zij zich in een vicieuze cirkel van steeds meer toenemende gevoelens van somberte en evenredig oplopende behoefte aan drugs. Ook haar persoonlijkheidsproblematiek speelt een rol in haar verslavingsgedrag in de zin dat zij middelen ook gebruikt om haar innerlijke leegte op te vullen. Het delictgedrag is tot stand gekomen door een combinatie van verslavingsziekte en persoonlijkheidspathologie.
Toen betrokkene de speed kreeg van haar vriendin kon ze, door haar zucht, de verleiding niet weerstaan en nam ze de speed in. Ze raakte hier 'opgejaagd en blij' van, wat waarschijnlijk nog verder beïnvloed werd door de grote hoeveelheden alcohol die zij dronk. Toen ze uiteindelijk rond middernacht naar de stad liep was zij, door de ontremmende en opjagende werking van de drugs en de alcohol, 'opgefokt en opgejaagd'. Ongetwijfeld heeft dit niet alleen voor verdere ontregeling van de emoties gezorgd maar betrokkene is mogelijk ook niet meer in staat geweest om de situatie ten tijde van het ten laste gelegde goed te beoordelen. Ongetwijfeld is betrokkene, door de combinatie van zwakke ego-integratie en ontregelende werking van middelen, in toenemende mate uit haar psychisch evenwicht geraakt. Hierdoor raakte zij ontregeld, verloor zij gedeeltelijk de grip op haar handelen en was er sprake van een verstoorde realiteitstoetsing in combinatie met emotionele en gedragsmatige desorganisatie.
De problematiek van betrokkene behoeft zeker behandeling om de kans op recidive terug te
dringen."
Verder zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de persoonlijke omstandig-heden van verdachte zoals die uit de adviesrapportages van de Reclassering van 27 maart 2012 en 15 oktober 2012 en uit het aanvullend psychologisch en psychiatrisch rapport van 24 oktober 2012 zijn gebleken.
Verdachte heeft zich voorts ter terechtzitting bereid getoond mee te werken aan een ambulante behandeling voor haar geschetste problematiek. De rechtbank zal het vorenstaande in het voordeel van verdachte meewegen.
In beginsel acht de rechtbank een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf zeker op zijn plaats voor het plegen van een dergelijk strafbaar feit.
De rechtbank ziet echter in hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de processtukken omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen, aanleiding om een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen met daarnaast een werkstraf.
Dat de straf daarmee beduidend lager is dan de door de officier van justitie gevorderde straf, komt met name doordat de hiervoor genoemde omstandigheden in het voordeel van verdachte wegen.
De rechtbank oordeelt op basis van hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent haar persoonlijkheid opgemaakte rapportages naar voren is gekomen, dat verdachte gebaat is bij een ambulante behandeling en adequate dagbesteding middels reclasseringstoezicht. De op te leggen werkstraf is naast vergelding ook bedoeld om verdachte te helpen een zinvolle dagbesteding op te starten, zoals ook door de reclassering werd geadviseerd.
De rechtbank zal de gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Om dat te verzekeren zal de rechtbank een proeftijd opleggen van 2 jaar. Aan deze voorwaardelijke straf zal overeenkomstig het advies van de Reclassering een verplicht reclasseringscontact worden gekoppeld.
Gelet op hiervoor is overwogen, wijst de rechtbank af de door de officier van justitie gevorderde opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, 63 en 302 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank.
- -
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
- -
Verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
- -
een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek overeenkomstig artikel
27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 259 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
- -
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- -
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid,
de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte:
- -
zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen haar te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch (Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch), zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook als dat inhoudt het volgen van een intensieve dagbehandeling. Daartoe moet verdachte zich binnen twee dagen volgend op het onherroepelijk vonnis melden bij de verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
- -
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Beslissing over de voorlopige hechtenis
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 12 januari 2012 al geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M.P. Willemse, voorzitter,
mr. M.A. Bijl en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 13 november 2012.
- 1.
In de voetnoten wordt verwezen -tenzij anders vermeld- naar het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost,
Gezamenlijke Recherche Eindhoven, met proces-verbaalnummer 2012000090 en afgesloten op 27 januari 2012, aantal
doorgenummerde bladzijden 1-114.
- 2.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 48-52 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], blz. 85-86 en proces-
verbaal verhoor getuige [getuige 4], blz. 91-92.
- 3.
Medische verklaring, blz. 67.
- 4.
Proces-verbaal van aangifte blz. 57, 58 en aanvullend proces-verbaal verhoor aangever blz. 59-62.
- 5.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], blz. 85-86 en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], blz. 91-92.
- 6.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 50
10
Parketnummer: 01/825003-12
[verdachte]