ABRvS, 16-03-2018, nr. 201701027/1/A1
ECLI:NL:RVS:2018:907
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-03-2018
- Zaaknummer
201701027/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:907, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑03‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2016:11089
- Vindplaatsen
JOM 2018/281
Uitspraak 16‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Bij afzonderlijke besluiten van 10 augustus 2015 heeft het college [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellante sub 3] en anderen aangemerkt als overtreders van de in de besluiten tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang van 16 maart 2015 en 23 maart 2015 genoemde bepalingen, de kosten voor het uitvoeren van de bestuursdwang gesteld op € 328.516,98 en deze kosten op hen verhaald.
201701027/1/A1.
Datum uitspraak: 16 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. appellant sub 1] (hierna: [appellant sub 1]), wonend te Venlo,
2. [ appellante sub 2] (hierna: [appellante sub 2]), gevestigd te Venlo,
3. [ appellante sub 3] (hierna: [appellante sub 3]), gevestigd te Venlo,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 december 2016 in zaak nrs. 15/3286, 15/3287, 15/3289 en 15/3290 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellante sub 2],
[appellante sub 3] en
[partij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 10 augustus 2015 heeft het college [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellante sub 3] (hierna: [appellant sub 1] en anderen) aangemerkt als overtreders van de in de besluiten tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang van 16 maart 2015 en 23 maart 2015 genoemde bepalingen, de kosten voor het uitvoeren van de bestuursdwang gesteld op € 328.516,98 en deze kosten op hen verhaald.
Het college heeft ingestemd met de verzoeken van [appellant sub 1] en anderen om rechtstreeks beroep bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 21 december 2016 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de beroepen die [appellant sub 1] en anderen hebben ingesteld tegen de afzonderlijke besluiten van 10 augustus 2015 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen allen afzonderlijk hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 2] en [appellante sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. R. van Nooijen, advocaat te Rotterdam, [appellante sub 2], [appellante sub 3], vertegenwoordigd door [appellant sub 1], en het college, vertegenwoordigd door mr. D.J.P. Limpens en [persoon], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. appellant sub 1] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [appellante sub 3]. [appellante sub 3] is enig aandeelhouder van Milieu Service Zuid B.V. (hierna: MSZ) en van [appellante sub 2]. MSZ exploiteerde tot 8 juni 2015, de datum waarop haar faillissement werd uitgesproken, een inrichting voor het ontvangen, bewerken, opslaan en overslaan van diverse afvalstromen. [appellant sub 1] was haar enig bestuurder. [appellante sub 2] is eigenares van het perceel waarop MSZ was gevestigd.
Tijdens een controle op 10 maart 2015 zijn in de op het terrein van MSZ aanwezige afvalberg symptomen van broei geconstateerd, waarna het college bij wijze van spoedeisende bestuursdwang op 14 maart 2015 is gestart met het afvoeren van afval. Het besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang is op 16 maart 2015 op schrift gesteld. Nadat bij een controle op 19 maart 2015 opnieuw hoge temperaturen werden vastgesteld, is van 20 maart 2015 tot en met 23 maart 2015 wederom spoedeisende bestuursdwang toegepast waarbij gecontroleerd afval is afgevoerd. Dit besluit tot hernieuwde toepassing van spoedeisende bestuursdwang is op 23 maart 2015 op schrift gesteld. In de besluiten van 16 en 23 maart 2015 is MSZ als overtreder aangemerkt. Bij besluit van 10 augustus 2015 zijn de kosten voor het toepassen van de spoedeisende bestuursdwang gesteld op € 328.516,98 en verhaald op MSZ, althans ingediend bij de curator in haar faillissement. Bij besluiten van eveneens 10 augustus 2015 zijn ook [appellant sub 1] en anderen als overtreders aangemerkt en zijn de kosten eveneens op hen verhaald.
Beoordeling van de hoger beroepen
2. [ appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de besluiten van 16 maart 2015 en 23 maart 2015 alleen MSZ als overtreder is aangemerkt. Volgens hen staan artikel 5:24, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) er aan in de weg dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op hen worden verhaald. Dat in dit geval spoedeisende bestuursdwang is toegepast, maakt dat niet anders, omdat uit de wet, de literatuur noch de jurisprudentie volgt dat (rechts)personen in dat geval voor het eerst in de kostenbeschikking als overtreders kunnen worden aangewezen. Dat zou volgens hen ook in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
2.1. Artikel 5:24 van de Awb luidt:
"1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. […]
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager."
Artikel 5:25, eerste en tweede lid, luiden:
"1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen lasten behoren te komen.
2. De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht."
Artikel 5:31 luidt:
"1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder dwangsom op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt."
2.2. In de besluiten van 16 maart 2015 en 23 maart 2015 is onder het kopje "Overtreder" opgenomen: "MSZ wordt aangemerkt als overtreder. MSZ is vergunninghouder en drijver van de inrichting aan de [locatie] te [plaats] en heeft het in haar macht om te voorkomen dat de overtreding opnieuw plaatsvindt. U kunt de toevoer van nieuw afval voorkomen en u kunt het teveel aan afval (laten) verwijderen. Enig aandeelhouder van MSZ is [appellante sub 3]. Enig aandeelhouder van [appellante sub 3] is [appellant sub 1]."
In de genoemde besluiten is onder het kopje "Kostenverhaal" opgenomen: "Wellicht ten overvloede merken wij op dat toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt. Zo zullen de kosten van (voor zover mogelijk de voorbereiding) en de uitvoering van de bestuursdwang voor uw rekening komen. Indien nodig zullen wij deze kosten via een dwangbevel op u verhalen."
2.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kunnen de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet op [appellant sub 1] en anderen worden verhaald. In de besluiten van 16 maart 2015 en 23 maart 2015 heeft het college uitdrukkelijk alleen MSZ als overtreder aangemerkt en is opgenomen dat de kosten op de overtreder zullen worden verhaald. Dat in de besluiten is vermeld wie aandeelhouders zijn van MSZ en van [appellante sub 3] biedt geen grond voor het oordeel dat deze (rechts)personen als overtreder(s) zijn aangemerkt. Daaraan doet de stelling van het college dat geen onderscheid kan worden gemaakt tussen [appellant sub 1] als directeur van MSZ aan wie de bedoelde besluiten zijn geadresseerd enerzijds en [appellant sub 1] als privépersoon en bestuurder van [appellante sub 2] en [appellante sub 3] anderzijds, niet af. De in de besluiten van 16 maart 2015 en 23 maart 2015 opgenomen tekst kan niet anders worden begrepen dan dat de kosten van bestuursdwang louter ten laste van MSZ zullen worden gebracht, omdat zij als overtreder is aangemerkt.
Gelet hierop staat het het college dan ook niet vrij om de kosten van het toepassen van bestuursdwang ook ten laste van [appellant sub 1] en anderen te brengen. Dat in dit geval spoedeisende bestuursdwang is toegepast, zodat volgens de rechtbank [appellant sub 1] en anderen ook als zij in de besluiten van 16 maart 2015 en 23 maart 2015 als overtreders zouden zijn aangemerkt, toch niet de mogelijkheid hadden om de uitvoering van bestuursdwang te voorkomen, geeft geen aanleiding daarover anders te oordelen.
Het betoog slaagt. Hetgeen [appellante sub 2] en [appellante sub 3] voor het overige hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking.
Conclusie
3. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellante sub 3] ongegrond zijn verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van [appellant sub 1] en anderen alsnog gegrond verklaren. De aan hen gerichte besluiten van 10 augustus 2015 dienen te worden vernietigd.
Proceskosten
4. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij is het volgende van belang. De rechtbank heeft het beroep van [partij] gegrond verklaard en het college opgedragen het door haar betaalde griffierecht te vergoeden en voorts een proceskostenveroordeling ten laste van het college uitgesproken. Omdat [partij] en [appellant sub 1] tezamen één beroepschrift hebben ingediend en hun gemachtigde daaraan vrijwel identieke beroepschriften heeft ingediend namens [appellante sub 2] en [appellante sub 3], bestaat thans geen aanleiding meer voor het vergoeden van de in beroep gemaakte proceskosten en het door [appellant sub 1] in beroep betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 december 2016 in zaken nrs. 15/3286, 15/3287, 15/3289 en 15/3290, voor zover de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellante sub 3] ongegrond zijn verklaard;
III. verklaart de bij de rechtbank door [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellante sub 3] ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw van 10 augustus 2015, kenmerk UIT/46255, UIT/46257 en UIT 46256;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.054,52 (zegge: duizendvierenvijftig euro en tweeënvijftig cent euro), waarvan € 1.002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 53,11 aan reiskosten;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw aan [appellante sub 2] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 832,00 (zegge: achthonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw aan [appellante sub 3] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 832,00 (zegge: achthonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Duifhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2018
724.