ABRvS, 28-03-2012, nr. 201104562/1/A3
ECLI:NL:RVS:2012:BW0178
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-03-2012
- Zaaknummer
201104562/1/A3
- LJN
BW0178
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BW0178, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑03‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JB 2012/123
Uitspraak 28‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 17 november 2009 heeft de minister Taxi Horn Tours een bestuurlijke boete opgelegd van € 13.860,00 wegens onder meer overtredingen van de Arbeidstijdenwet.
Partij(en)
201102639/1/H2.
Datum uitspraak: 28 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats] (Polen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 26 januari 2011 in zaak nr. 09/481 op haar verzoek om schadevergoeding en om proceskostenveroordeling (artikel 8:73a respectievelijk 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht).
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2008 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante] een boete van € 16.000,00 opgelegd.
Bij besluit van 18 december 2008 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de boete tot een bedrag van € 3.000,00 teruggebracht.
Tegen dat besluit heeft [appellante] bij brief van 20 januari 2009 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Bij brief van 1 april 2010 heeft de minister de rechtbank medegedeeld dat hij het besluit van 18 december 2008 niet zal handhaven en geheel aan het bezwaar van [appellante] zal tegemoetkomen.
Bij brief van 11 juni 2010 heeft [appellante] het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht de minister in de door haar geleden schade en gemaakte proceskosten te veroordelen.
Bij uitspraak van 26 januari 2011, verzonden op 27 januari 2011, heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 april 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Slager, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. S. Smit, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Aan het verzoek om schadevergoeding heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat haar directeur, voorafgaand aan het besluit van 28 februari 2008, tweemaal van Polen naar Nederland is gereisd om naar aanleiding van de bevindingen van inspecteurs van de Arbeidsinspectie tijdens controles, die op 4 september 2006 op een bouwlocatie hebben plaatsgevonden, te worden gehoord en uitlatingen van die inspecteurs tijdens die controles tot winstderving door vermindering van het aantal verzoeken om inlening van arbeidskrachten hebben geleid.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat - samengevat - niet is gebleken van een bijzonder geval dat vergoeding van de gestelde reis- en verblijfskosten van de directeur van [appellante] rechtvaardigt, de gestelde winstderving niet met uit een objectieve bron afkomstige bescheiden is gestaafd en niet duidelijk is, in hoeverre de gestelde vermindering van opdrachten veroorzaakt is door het besluit van 28 februari 2008.
2.3.
[appellante] betoogt dat de rechtbank de minister, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, ten onrechte niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de reis- en verblijfskosten van de directeur en heeft miskend dat zij de gestelde winstderving aannemelijk heeft gemaakt.
2.3.1.
De rechtbank heeft terecht door [appellante] niet aannemelijk gemaakt geacht dat de aldus gestelde schade door het besluit van 28 februari 2008 is veroorzaakt. Voorts heeft zij in het gestelde terecht geen grond gevonden om door het handelen van inspecteurs van de Arbeidsinspectie veroorzaakte schade aan dat besluit toe te rekenen.
Het betoog faalt.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011
- 452.