Hof 's-Gravenhage, 30-05-2011, nr. 22-006595-09
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6434
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
30-05-2011
- Zaaknummer
22-006595-09
- LJN
BQ6434
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6434, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 30‑05‑2011; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BX1771
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BX1771, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 30‑05‑2011
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft samen met een ander twee vuurwapens en de daarbij behorende munitie voorhanden gehad. Tegen het bezit van vuurwapens dient, gelet op de gevaarzetting die daarvan uit gaat, streng te worden opgetreden. Dat het gevaar dat van wapenbezit uitgaat zich ook openbaart, blijkt wel uit het feit dat de verdachte samen met een ander heeft getracht de aangever van het leven te beroven door meerdere kogels op hem af te vuren. Een poging tot doodslag is een zeer ernstig feit, nu daardoor een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer wordt gemaakt. Het hof rekent het de verdachte bovendien aan dat dit feit zich in de publieke ruimte heeft afgespeeld. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met een ander gedurende een periode van ongeveer 10 maanden bezig gehouden met de handel in cocaïne. Verdachtes handelen heeft bijgedragen aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast veroorzaakt het gebruik van dergelijke middelen, door vaak daarmee gepaard gaand crimineel gedrag, onrust en schade in de samenleving. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof is van oordeel dat in het voorbereidend onderzoek geen vormen zijn verzuimd die zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zoals door de verdediging is betoogd.
Partij(en)
Rolnummer: 22-006595-09
Parketnummer: 10-700018-09 (en ad informandum 642047-09)
Datum uitspraak: 30 mei 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]
op [geboortedatum] 1982,
thans gedetineerd in de P.I. Rotterdam, De Schie,
te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 17 mei 2010 en 16 mei 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde alsmede het ad informandum gevoegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
- 2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 maart 2007 tot en met 15 januari 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer vuurwapen(s) in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver en/of een pistool, met de daarbij behorende munitie, voorhanden heeft gehad;
- 3.
primair
hij op of omstreeks 29 november 2008 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk LG), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [aangever 1];
- 3.
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 29 november 2008 tot en met 01 december 2008 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland, en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (merk LG) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die telefoon wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
- 3.
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 29 november (het hof begrijpt: 2008) tot en met 1 december 2008 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland, en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een mobiele telefoon (merk LG), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten door vinding, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
- 4.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 15 januari 2009 te Rotterdam en/of Zierikzee, althans in nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) één of meer (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde cocaïne en/of een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- 5.
primair
hij op of omstreeks 16 juni 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [aangever 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen één of meer kogels in de richting van die [aangever 2] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 5.
subsidiair
- A.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een vuurwapen één of meer kogels op die [aangever 2] afgevuurd;
en/of
- B.
hij op of omstreeks 16 juni 2008 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever 2] heeft mishandeld, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen een of meer kogels op die [aangever 2] afgevuurd, waarbij één kogel de teen van die [aangever 2] heeft geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Mededeling ad informandum gevoegde strafbare feiten
- 1.
642047-09
24 augustus 2008, de Kruiskade, Rotterdam, Gem. Rotterdam, vernieling parkeerautomaat.
Verweren van de raadsvrouw
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie wegens vormverzuimen, om redenen als nader omschreven in de door haar overgelegde pleitnotities,
ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw geconcludeerd tot strafvermindering.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verschoningsrecht
Het hof is - met de advocaat-generaal - van oordeel dat, nu de verklaringen van de verdachte die hij als getuige op 2 januari 2009 bij de politie heeft afgelegd, waarbij hij niet is gewezen op zijn verschoningsrecht, door het hof (evenmin als door de rechtbank) niet voor het bewijs zullen worden gebezigd, geen consequentie behoeft te worden verbonden aan dit vormverzuim.
Aanhouding en inverzekeringstelling onrechtmatig
Het bevel tot inverzekeringstelling is blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 15 januari 2009 na ontdekking van de, naar de opvatting van de betreffende politieambtenaren, te beperkte basis daarvan, na het opnieuw horen van de verdachte, terstond aangevuld met de verdenkingen die blijkens het proces-verbaal van aanhouding hebben geleid tot de aanhouding van de verdachte. Op diezelfde dag is de raadsvrouw van de verdachte hiervan op de hoogte gesteld. Anders dan de raadsvrouw is het hof dan ook van oordeel dat de inverzekeringstelling van de verdachte niet in strijd met artikel 59, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden. Ten overvloede overweegt het hof dat ook de rechter-commissaris, die bij uitstek is geroepen om het vrijheidsbenemende dwangmiddel van de inverzekeringstelling te toetsen, deze reeds als rechtmatig heeft beoordeeld.
Niet voldaan aan de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering en strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel
Het hof stelt vast dat het proces-verbaal van het verhoor van de verdachte op 30 januari 2009, gevoegd als bijlage bij het aanvullend proces-verbaal d.d. 31 augustus 2010, op 6 augustus 2010 alsnog door de verbalisanten is uitgewerkt. Derhalve is alsnog voldaan aan de verbaliseringsplicht als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. Nu deze omissie in hoger beroep is hersteld en zowel de verdediging en de advocaat-generaal als het hof van de schriftelijke weergave van dit verhoor van de verdachte kennis hebben kunnen nemen, kan het verzuim geacht worden voldoende gecompenseerd te zijn.
Voorzover de raadsvrouw voorts nog heeft aangevoerd dat de verhoren van de verdachte op een aantal punten niet volledig zijn uitgewerkt, overweegt het hof dat door toevoeging van de DVD's van de verhoren van de verdachte aan het dossier en de opmerkingen daarover van de verdediging, ook andere onvolledigheden in de diverse processen-verbaal geacht kunnen worden in toereikende mate te zijn gecompenseerd.
Ongeoorloofde druk tijdens de verhoren
Het hof is van oordeel dat noch op grond van het dossier noch op basis van de ter terechtzitting in hoger beroep op verzoek van de verdediging getoonde beelden aannemelijk is geworden dat op de verdachte tijdens zijn verhoren door de politie zodanige druk is uitgeoefend dat niet langer gezegd kan worden dat hij zijn verklaringen in vrijheid heeft afgelegd.
Vertrouwensbeginsel
Het hof is van oordeel dat geen sprake is geweest van schending van het vertrouwensbeginsel, reeds omdat door de verdediging niet is gesteld, noch anderszins is gebleken dat door of met medeweten van het openbaar ministerie toezeggingen omtrent het niet vervolgen van de verdachte terzake van bepaalde tenlastegelegde feiten is gedaan.
Misbruik van bevoegdheid
Het hof volgt de verdediging niet in de stelling dat, omdat de verhorende politieambtenaren niet in de betrokkenheid van de verdachte bij de moord op zijn vriend geloofden, maar zij de verdachte daarover desondanks wel verhoorden, zij misbruik van hun bevoegdheid maakten. Immers, de bevoegdheid om de verdachte daarover te horen bestond omdat hij rechtmatig in voorarrest zat voor die moord. Dat de verhorende verbalisanten mogelijk zelf niet geloofden in zijn schuld doet daar niet aan af.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat in het voorbereidend onderzoek geen vormen zijn verzuimd die zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
- 3.
primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 4 en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 2.
hij op tijdstippen in de periode van 13 maart 2007 tot en met 15 januari 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver en een pistool, met de daarbij behorende munitie, voorhanden heeft gehad;
4.
hij in de periode van 01 januari 2008 tot en met november 2008 te Rotterdam meermalen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd telkens één of meer (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5. primair
hij op 16 juni 2008 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon genaamd [aangever 2] van het leven te beroven met dat opzet met een vuurwapen kogels in de richting van die [aangever 2] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Op voet van artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering is het hof van oordeel dat met een opgave van de bewijsmiddelen kan worden volstaan.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde
Het hof acht het als feit 5 aan de verdachte tenlastegelegde medeplegen van een poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaringen van aangever [aangever 2] en de getuige
[getuige A]. Anders dan de verdediging acht het hof de verklaringen van [aangever 2] betrouwbaar voor zover het de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident betreft. Het hof hecht op grond van belangrijke tegenstrijdigheden geen waarde aan de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de getuigen
[getuige B], [getuige C] en [getuige D] die ertoe strekten het hof te doen geloven dat [aangever 2] tegenover hen zou hebben verklaard dat hij over de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident zou hebben gelogen.
Op grond van de verklaringen van [getuige A] gaat het hof ervan uit dat de aanleiding voor het schietincident was gelegen in een conflict tussen [aangever 2] en een groep waartoe de verdachte en zijn vriend [X] behoorden. Onder toezegging van een beloning heeft [getuige A] vervolgens op verzoek van de verdachte een afspraak gemaakt met [aangever 2], waarna de verdachte en een andere persoon op [aangever 2] zijn afgelopen. [Aangever 2] is, toen hij wegrende, meerdere malen met een vuurwapen beschoten. Aangezien [aangever 2] daarbij ook in een teen is geraakt, gaat het hof ervan uit dat meerdere malen in de richting van zijn lichaam is geschoten. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de schutter bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangever 2] zodanig zou worden geraakt dat hij daarbij zou komen te overlijden.
Hoewel het hof op grond van de uiteenlopende verklaringen van [aangever 2] en [getuige A] niet heeft kunnen vaststellen of de verdachte dan wel zijn mededader heeft geschoten, is het hof desondanks van oordeel dat ten aanzien van de verdachte het medeplegen van de poging tot doodslag kan worden bewezenverklaard, aangezien hij [getuige A] heeft aangezet tot het maken van de afspraak met [aangever 2] en het optreden van de beide personen ten tijde van het schietincident naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden gekenmerkt als een gezamenlijk optreden, nu zij beiden (met gesloten cappuchon) op [aangever 2] zijn afgelopen en hem al schietend achterna zijn gerend. Ten slotte beoordeelt het hof verdachtes ontkenning dat hij bij het schietincident aanwezig was als leugenachtig, nu [getuige A] heeft verklaard dat de verdachte en zijn mededader hem naderhand vertelden dat zij het waren (geweest).
Het hof wijst het ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi gedane voorwaardelijke, niet nader onderbouwde, verzoek tot het horen van de getuigen [getuige E] en
[getuige F] af, omdat het hof tot het horen van deze getuigen de noodzaak niet gebleken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 5 primair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het onder 2, 3 meer subsidiair, 4 en 5 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met een ander twee vuurwapens en de daarbij behorende munitie voorhanden gehad. Tegen het bezit van vuurwapens dient, gelet op de gevaarzetting die daarvan uit gaat, streng te worden opgetreden. Dat het gevaar dat van wapenbezit uitgaat zich ook openbaart, blijkt wel uit het feit dat de verdachte samen met een ander heeft getracht de aangever [aangever 2] van het leven te beroven door meerdere kogels op hem af te vuren. Een poging tot doodslag is een zeer ernstig feit, nu daardoor een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer wordt gemaakt. Het hof rekent het de verdachte bovendien aan dat dit feit zich in de publieke ruimte heeft afgespeeld.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met een ander gedurende een periode van ongeveer 10 maanden bezig gehouden met de handel in cocaïne. Verdachtes handelen heeft bijgedragen aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Daarnaast veroorzaakt het gebruik van dergelijke middelen, door vaak daarmee gepaard gaand crimineel gedrag, onrust en schade in de samenleving.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 mei 2011 is de verdachte meermalen onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van misdrijven.
Voorts heeft het hof heeft acht geslagen op het door het openbaar ministerie onder parketnummer 642047-09, als ad informandum bij deze strafzaak gevoegde feit, waarbij het hof er van uit is gegaan dat de verdachte ter zake van dit feit niet afzonderlijk zal worden vervolgd. Het hof zal aan dit feit bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf echter geen zelfstandige betekenis toekennen.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de generale en speciale preventie - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar een passende en geboden reactie vormt.
Het hof ziet, gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is overwogen, geen aanleiding tot strafvermindering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 45, 47, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
- 3.
primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 4 en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 4 en 5 primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. G.P.A. Aler en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 mei 2011.