NJB 2021/670
Verhouding tot Unierechtelijk verdedigingsbeginsel indien in bezwaarfase wordt afgezien van horen in het geval van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar wegens onverschoonbare termijnoverschrijding
HR 22-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:84
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22 januari 2021
- Magistraten
Mrs. Van Hilten, Punt, Van Loon
- Zaaknummer
19/03309
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Fiscaal bestuursrecht / Bezwaarfase
Bestuursprocesrecht / Bezwaar
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:84, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑01‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑01‑2021
- Wetingang
Essentie
Verhouding tot Unierechtelijk verdedigingsbeginsel indien in bezwaarfase wordt afgezien van horen in het geval van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar wegens onverschoonbare termijnoverschrijding
Uitspraak
Hoge Raad, onder meer:
‘2.1
Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende ingediende bezwaarschriften kennelijk niet-ontvankelijk zijn en dat de Inspecteur daarom op grond van artikel 7:3, aanhef en letter a, Awb mocht afzien van het horen van belanghebbende. Anders dan belanghebbende kennelijk voorstaat, brengen de beginselen van het Unierecht niet mee dat deze bepaling buiten toepassing moet worden gelaten, aldus het Hof. (…)
(…)
2.3
Voor zover de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.