Einde inhoudsopgave
Besluit toepassing artikel 14, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (bedrijfsfusie)
3.1 Onderneming (of zelfstandig onderdeel daarvan)
Geldend
Geldend vanaf 31-08-2022
- Bronpublicatie:
12-08-2022, Stcrt. 2022, 22281 (uitgifte: 30-08-2022, regelingnummer: 2022-188681)
- Inwerkingtreding
31-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-2022, Stcrt. 2022, 22281 (uitgifte: 30-08-2022, regelingnummer: 2022-188681)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Fusie en splitsing
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Het ondernemingsbegrip van artikel 14 Wet Vpb 1969 is gelijk aan het ondernemingsbegrip van artikel 3.8 Wet IB 2001. Dit betekent dat voor de toepassing van artikel 14 Wet Vpb 1969 een onderneming in materiële zin moet worden overgedragen, dat wil zeggen ‘een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die gericht is op deelname aan het economische verkeer met het oogmerk om winst te behalen’.1. Niet van belang hierbij is de wettelijke fictie dat bepaalde lichamen worden geacht hun onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen (opgenomen in artikel 2, vijfde lid, Wet Vpb 1969). De inbreng van enkel deelnemingen zal dus niet kwalificeren als de inbreng van een onderneming in de zin van artikel 14 Wet Vpb 1969. Ook in de situatie waarin naast deelnemingen bedrijfspanden worden overgedragen is over het algemeen geen sprake van een onderneming in materiële zin.
Voor de invulling van het begrip zelfstandig onderdeel van een onderneming moet in de eerste plaats aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie voor de inkomstenbelasting over overdracht of liquidatie van een gedeelte van een onderneming. Bij de overdracht van een zelfstandig onderdeel van de onderneming is het mogelijk dat aan de onderneming gebonden vermogensbestanddelen bij de overdrager achterblijven, mits hetgeen wordt overgedragen op zichzelf bezien een (materiële) onderneming kan vormen.
Onbenoemd 3.1.1 Vereiste inbreng en dooroverdracht door overnemer
Voetnoten
Deze uitleg van het ondernemingsbegrip stemt overeen met de inhoud van het begrip tak van bedrijvigheid, zoals gehanteerd door de Fusierichtlijn (Richtlijn 90/434/EEG). Aldus ook Kamerstukken II 1991/92, 22 338, nr. 3, blz. 13.