De eerstgenoemde volmacht bevatte een onjuistheid met betrekking tot de uitspraakdatum van het vonnis van de rechtbank, dit is hersteld in de tweede volmacht.
HR, 15-05-2018, nr. 15/00352
ECLI:NL:HR:2018:698
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-05-2018
- Zaaknummer
15/00352
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:698, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:449
ECLI:NL:PHR:2018:449, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:698
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0210
Uitspraak 15‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Overtreding APV Den Haag. Ktr in Rb heeft in stempelvonnis eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Vonnis aangetekend op wijze als in wet voorzien? Art. 395.2 en 395a.1 Sv en art. 2 Regeling aantekening mondeling vonnis. Ktr heeft in het p-v van de tz. wat betreft de uitspraak volstaan met een verwijzing naar een gewaarmerkte aantekening a.b.i. art. 395a.1 Sv (stempelvonnis). In deze aantekening ontbreken o.m. gebezigde b.m. en andere gronden voor de bewezenverklaring. Vonnis Ktr voldoet aldus niet aan eisen van art. 395.2 Sv jo. art. 2 Regeling aantekening mondeling vonnis. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG maakt voorafgaande opmerkingen over ontvankelijkheid cassatieberoep: Omstandigheid dat Rb cassatie-akte niet onverwijld heeft opgemaakt, kan verdachte niet worden tegengeworpen.
Partij(en)
15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 15/00352
DOo/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Rechtbank Den Haag, sector Kanton, van 21 januari 2015, nummer 96/228549-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het vonnis van de Kantonrechter niet is aangetekend op de wijze als in de wet voorzien.
2.2.1.
Het procesverloop in deze zaak is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 tot en met 9. De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde stukken van het geding zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 14 en 15.
2.2.2.
Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende. De Kantonrechter in de Rechtbank Den Haag heeft bij - op tegenspraak gewezen - vonnis van 21 januari 2015 de eerder tegen de verdachte uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf ter zake een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Den Haag 2013. Tegen dit vonnis – waartegen op grond van art. 404, tweede lid aanhef en onder a, Sv geen hoger beroep openstaat – is door de verdachte tijdig beroep in cassatie ingesteld. De Kantonrechter heeft in het proces-verbaal van de terechtzitting wat betreft de uitspraak volstaan met een verwijzing naar een gewaarmerkte aantekening als bedoeld in art. 395a, eerste lid, Sv (een zogenoemd stempelvonnis). In deze aantekening ontbreken – onder meer – de gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
2.3.
Het vonnis van de Kantonrechter voldoet aldus niet aan de eisen van art. 395, tweede lid, Sv in verbinding met art. 2 Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag, sector Kanton, opdat de zaak op de oproeping als bedoeld in art. 257f Sv opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018.
Conclusie 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Overtreding APV Den Haag. Ktr in Rb heeft in stempelvonnis eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Vonnis aangetekend op wijze als in wet voorzien? Art. 395.2 en 395a.1 Sv en art. 2 Regeling aantekening mondeling vonnis. Ktr heeft in het p-v van de tz. wat betreft de uitspraak volstaan met een verwijzing naar een gewaarmerkte aantekening a.b.i. art. 395a.1 Sv (stempelvonnis). In deze aantekening ontbreken o.m. gebezigde b.m. en andere gronden voor de bewezenverklaring. Vonnis Ktr voldoet aldus niet aan eisen van art. 395.2 Sv jo. art. 2 Regeling aantekening mondeling vonnis. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG maakt voorafgaande opmerkingen over ontvankelijkheid cassatieberoep: Omstandigheid dat Rb cassatie-akte niet onverwijld heeft opgemaakt, kan verdachte niet worden tegengeworpen.
Nr. 15/00352 Zitting: 20 maart 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij vonnis van 21 januari 2015 door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag ter zake van overtreding van art. 2:47, eerste lid aanhef en sub a, Algemene Plaatselijke Verordening Den Haag 2013, schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Alvorens ik tot de behandeling van de voorgestelde middelen over ga, merk ik met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep het volgende op.
Het betreft een zaak waarin tegen de verdachte op 15 juli 2014 een strafbeschikking is uitgevaardigd, welke strafbeschikking inhoudt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit in die strafbeschikking omschreven als "op of aan de weg klimmen of zich bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, heining of andere afsluiting verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair", strafbaar gesteld in art. 2:47, eerste lid aanhef en sub a, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag, ter zake waarvan aan de verdachte als sanctie is opgelegd een geldboete van € 90,-, exclusief € 7,- administratiekosten. Tegen deze strafbeschikking is namens de verdachte verzet ingesteld. Ter openbare terechtzitting van 21 januari 2015 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag mondeling vonnis gewezen waarbij de uitgevaardigde strafbeschikking is vernietigd en de verdachte schuldig is verklaard zonder oplegging van straf of maatregel ingevolge art. 9a Sr.
Hoger beroep tegen dit vonnis van de rechtbank is op grond van art. 404, tweede lid onder a, Sv uitgesloten. Echter, nu het een overtreding van een verordening van een gemeente betreft, stond ingevolge art. 404, vierde lid, Sv beroep in cassatie tegen het onderhavige vonnis open.
Namens de verdachte heeft mr. J.M. Lintz beroep in cassatie ingesteld. Wat in het oog springt is dat de ‘akte cassatie’ inhoudt dat dit is geschied op 12 januari 2017. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 januari 2015 blijkt dat de verdachte en zijn raadsman aldaar zijn verschenen, wat zou betekenen dat op grond van art. 408, eerste lid onder b, Sv het cassatie beroep niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingesteld.
Aan de cassatieakte is echter gehecht een brief van mr. J.M. Lintz, gericht aan de strafgriffie van de rechtbank Den Haag t.a.v. [betrokkene 1], welke brief blijkens een daarop aangebrachte stempel op 10 januari 2017 bij de griffie rechtbank Den Haag is ingekomen. Deze brief houdt in:
"(…)
Zoals we zojuist telefonisch bespraken doe ik u hiermee de bijzondere schriftelijke volmachten tot het instellen van beroep in cassatie tegen het vonnis van de kantonrechter in bovengenoemde zaak toekomen met het verzoek het ertoe te leiden dat alsnog akte wordt opgemaakt van de tijdige instelling van het cassatieberoep.(…)"
8. Voorts is aan de cassatieakte gehecht een kopie van een volmacht tot het instellen van cassatie d.d. 23 januari 2015 en een kopie van een volmacht tot het instellen van cassatie d.d. 27 januari 20151.beide voorzien van een ‘communicatieresultatenrapport’ inhoudende dat deze brieven succesvol per fax zijn verzonden aan de rechtbank Den Haag op de datum van dagtekening van deze brieven. Dit doet het vermoeden rijzen dat de volmachten tot het instellen van cassatie wel door de rechtbank zijn ontvangen maar dat per abuis een akte op dat moment niet is opgemaakt.
9. Dit vermoeden wordt ondersteund door het volgende. Op 29 januari 2015 zijn bij de Hoge Raad per post ingekomen de hiervoor onder 8 genoemde, als faxbericht bij de rechtbank Den Haag op 23 januari 2015 en 27 januari 2015 ingekomen, volmachten. De rechtbank heeft deze faxberichten abusievelijk doorgestuurd aan de Hoge Raad en niet een akte cassatie opgemaakt omdat zij kennelijk in de veronderstelling was dat deze berichten met als onderwerp "cassatie tegen vonnis" niet aan haar waren gericht.
10. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het cassatieberoep tijdig, binnen veertien dagen nadat de rechtbank het vonnis heeft gewezen, is ingesteld maar dat de rechtbank daarvan destijds ten onrechte niet onverwijld een akte cassatie heeft opgemaakt. Dit laatste kan de verdachte niet worden tegengeworpen en leidt dan ook ertoe dat de verdachte ontvankelijk is in het beroep in cassatie.
11. Vanwege de opgelopen vertraging van de behandeling van deze zaak, waarin het gaat om een verdachte die ten tijde van het aan hem tenlastegelegde nog niet de leeftijd van 18 jaren had bereikt, heb ik mij ambtshalve nog afgevraagd of sprake is van verjaring van het recht tot strafvordering. Tussen het uitspreken van het vonnis door de rechtbank op 21 januari 2015 en het uitreiken in persoon van de aanzegging in cassatie op 25 april 2017 zijn ruim 2 jaren verstreken zonder dat een daad van vervolging heeft plaatsgevonden. Van verjaring van het recht tot strafvordering is derhalve geen sprake nu het tenlastegelegde feit een overtreding betreft waarop ingevolge art. 70, eerste lid sub 1, Sr een verjaringstermijn van 3 jaren van toepassing is. Dat de verdachte in onderhavige zaak ten tijde van het tenlastegelegde feit nog niet de leeftijd van 18 jaren had bereikt, maakt dat niet anders.2.Kortom: aan bespreking van de middelen staat niets in de weg.
12. Het eerste middel klaagt dat de rechtbank het vonnis niet op de in art. 395 lid 2 Sv jo art. 2 Regeling aantekening mondeling vonnis3.voorgeschreven wijze heeft aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting, terwijl zich niet een uitzondering voordoet waardoor die aantekening achterwege had mogen blijven of op andere wijze plaats mocht vinden, ten gevolge waarvan de aantekening mondeling vonnis niet inhoudt de gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring, de bewezenverklaring en de beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte.
13. Art. 2 Regeling aantekening mondeling vonnis houdt – voor zover hier van belang – in:
"De aantekening van het mondeling vonnis als bedoeld in artikel 395, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de navolgende gegevens te bevatten:
(…)
in geval van bewezenverklaring:
b. alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt. Vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn) begaan, is in voor hoger beroep vatbare zaken gewenst);
[c. de bewezenverklaring (verwijzing naar onder a, met aanduiding van de eventuele beperking of uitlegging is toegelaten);
(…)
f. beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte en het feit, eventueel met de gronden daarvoor;
(…)"
14. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 januari 2015 houdt ten aanzien van de aantekening van het mondeling vonnis het volgende in:
"(…)
De kantonrechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting conform aangehechte kopie van de aantekening mondeling vonnis.
(…)"
15. Deze ”aantekening mondeling vonnis” is aangetekend op de wijze als bedoeld in art. 395a lid 1, Sv en houdt het volgende in:
"Aantekening mondeling vonnis
RECHTBANK Den Haag
Locatie 's-Gravenhage
Parketnummer: 96-228549-14
Volgnummer: 42
Uitspraak van de kantonrechter, mr. A.C. Bordes, van woensdag 21 januari 2015, in de zaak tegen verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats]
adres [a-straat 1], [woonplaats]
Tegenspraak
KWALIFICATIE:
art 2:47 lid 1 ahf/sub a Algemene Plaatselijke verordening Den Haag 2013
GEPLEEGD:
02 juni 2014
BESLISSING;
De kantonrechter vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking, en beslist als volgt.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf
De kantonrechter"
16. Het vonnis is op tegenspraak gewezen. Voorts is tegen dit vonnis tijdig alsmede binnen drie maanden na het vonnis een rechtsmiddel aangewend, zodat zich niet voordoet het uitzonderingsgeval als bedoeld in art. 395 lid 2 onder c Sv. Daarom had het vonnis op grond van art. 395 lid 2 aanhef en onder c Sv moeten worden aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting op de wijze als bepaald in de eerder aangehaalde door de Minister gegeven Regeling aantekening mondeling vonnis.
17. Het middel klaagt hierover terecht, nu de - met miskenning van de te dezen geldende wettelijke voorschriften gedane - aantekening van het mondeling vonnis niet inhoudt de gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring en de beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte. Daardoor voldoet het vonnis van de rechtbank niet aan alle – telkens op straffe van nietigheid gegeven – eisen van de art. 358 en 359 Sv, ook niet in de bij wege van de voornoemde Regeling aantekening mondeling vonnis enz. toegestane, aangepaste vorm.4.Het middel slaagt.5.
18. Nu het eerste middel slaagt behoeft het tweede middel geen bespreking.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑03‑2018
Voluit: Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197).
De bewezenverklaring zou echter kunnen worden afgeleid uit de tenlastelegging, die is vermeld in de oproeping.
Vgl. HR 30 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2276 (niet gepubliceerd) en ECLI:NL:PHR:2016:360.