Proces-verbaal PL1531/2008/23805-21 d.d. 12 mei 2008.
HR, 26-10-2010, nr. 08/05199
ECLI:NL:PHR:2010:BN4296
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-10-2010
- Zaaknummer
08/05199
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BN4296
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN4296, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN4296
ECLI:NL:PHR:2010:BN4296, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑10‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN4296
- Wetingang
art. 315 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2010/356
Uitspraak 26‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. Nu door de verdediging is aangevoerd dat uit de videobeelden een andere gang van zaken blijkt dat uit de door de aangever afgelegde verklaring, is ’s Hofs afwijzing om de aangever te horen niet zonder meer begrijpelijk.
26 oktober 2010
Strafkamer
nr. 08/05199
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 december 2008, nummer 22/002776-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A. Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. De middelen klagen over de afwijzing door het Hof van een verzoek van de verdediging om een getuige te horen en in verband daarmee over de verwerping door het Hof van een tot vrijspraak strekkend verweer.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 01 mei 2008 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere sloten en deurkrukken, toebehorende aan de [A]."
2.2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"13. Bij brief van 6 mei 2008 schrijft de raadsvrouw van cliënt dat cliënt ontkent voorbij de kassa te zijn geweest. Cliënt liep nog in de winkel en was helemaal nog niet voorbij de kassa's geweest. De raadsvrouw schrijft in haar brief dat eerst toen cliënt met de beveiliger mee liep zij langs de kassa's naar buiten lopen om daar vervolgens een trap af te gaan naar beneden. De raadsvrouw stelt dat cliënt de gang van zaken zoals geschetst door de beveiliger betwist. Zij verzoekt de beelden van de beveiligingscamera die betrekking zouden hebben op het moment dat cliënt alleen naar buiten liep en waarmee de alarmpoortjes afgingen aan het dossier toe te voegen.
14. Vervolgens wordt er nader onderzoek verricht naar deze beelden van de beveiligingscamera. Verbalisant [verbalisant 1] verbaliseert op 12 mei 2008 dat hij op 12 mei 2008 de videobeelden van de beveiligingscamera van de [A] heeft bekeken en dat op de opgenomen videobeelden is te zien dat op donderdag 1 mei 2008 om 15:39 uur de beveiliger in gezelschap van de hem ambtshalve bekende [verdachte] de poortjes bij de servicebalie voorbijlopen en vervolgens via de roltrap naar de parkeerkelder gaan.
15. De door politie bekeken videobeelden komen aldus exact overeen met de door cliënt geschetste gang van zaken, zoals omschreven in de brief van zijn raadsvrouw. De videobeelden zijn in overeenstemming met de verklaring van cliënt afgelegd bij de RC. De videobeelden weerspreken daarentegen de gang van zaken zoals geschetst door de beveiliger. Uit niets blijkt dat cliënt eerst alleen voorbij de kassa is gelopen. Niet blijkt dat de alarmpoortjes afgaan, wat blijkens de verklaring van aangever ook te zien zou moeten zijn.
(...)
19. Indien uw hof van oordeel mocht zijn dat de verdenking mogelijk wel bewezen zou kunnen worden dan ligt verhoor van aangever voor de hand nu cliënt de verklaring van aangever betwist."
2.2.3. De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
"De raadsman heeft namens de verdachte aangevoerd dat de verklaring van aangever niet klopt en dat er geen sprake is geweest van een voltooide diefstal.
De verdachte is in de winkel aangehouden en had de door hem nog af te rekenen artikelen in zijn broekzak en rugzak gestopt omdat er geen boodschappenmandjes beschikbaar waren. De raadsman is van oordeel dat de verdachte op grond hiervan dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Blijkens de aangifte van [betrokkene 1], beveiliger, d.d. 1 mei 2008 heeft aangever waargenomen dat de verdachte bij de slotenafdeling van de [A] diverse sloten en deurkrukken uit het schap pakte en deze wegstopte in een zwarte rugtas. Vervolgens zag hij dat deze persoon - zonder de goederen te hebben afgerekend - de kassa passeerde en zich begaf richting de uitgang. Aangever zag en hoorde dat op dat moment de alarmpoortjes afgingen.
Deze verklaring van aangever wordt ondersteund door het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 1 mei 2008, waarin wordt weergegeven dat de verdachte direct na zijn aanhouding tegenover de politiefunctionarissen heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan de diefstal en dat de verdachte heeft verklaard afstand te doen van 'de door hem gestolen spullen'.
Op grond van vorenstaande verklaringen acht het hof het tenlastegelegde bewezen. Hetgeen wordt vermeld in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2008 met betrekking tot de opgenomen camerabeelden maakt dit oordeel niet anders.
(...)
Beslissing op getuigenverzoek:
De verdediging heeft - indien het hof de verdachte niet zou vrijspreken van het tenlastegelegde - verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde aangever [betrokkene 1] op een nadere zitting te horen.
Nu daartoe de noodzaak niet bestaat wordt dit verzoek echter afgewezen."
2.2.4. Het proces-verbaal van bevindingen van 12 mei 2008, dat zich bevindt bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken, houdt als relaas van verbalisant [verbalisant 1] het volgende in:
"Op de opgenomen videobeelden is te zien dat op donderdag 1 mei 2008 om 15:39 uur (tijd camera) de beveiliger in gezelschap van de mij ambtshalve bekende, [verdachte], geboren [geboortedatum]-1961 te [geboorteplaats], de poortjes bij de servicebalie voorbijlopen en vervolgens via de roltrap naar de parkeerkelder gaan."
2.3. Het Hof heeft in het bestreden arrest geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het heeft geoordeeld dat de delictsinhoud reeds was vervuld voordat de verdachte de kassa was gepasseerd, dan is niet zonder meer begrijpelijk waarom het Hof bij de verwerping van het bewijsverweer betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat - volgens de verklaring van de aangever - de verdachte zonder de goederen te hebben afgerekend de kassa passeerde waarbij de "alarmpoortjes afgingen".
Indien het Hof bij zijn oordeel dat sprake was van een voltooide diefstal beslissend heeft geacht of de verdachte zonder te hebben afgerekend de kassa passeerde, dan is de afwijzing van het verzoek van de verdediging om de aangever te horen niet zonder meer begrijpelijk. Dat verzoek steunde immers op de stelling dat uit het hiervoor onder 2.2.4 weergegeven proces-verbaal van de opgenomen camerabeelden blijkt dat de verdachte in weerwil van de verklaring van de aangever de kassa is gepasseerd in gezelschap van de aangever (beveiligingsmedewerker). Nu de inhoud van dat proces-verbaal aan die stelling steun biedt, had het Hof zijn oordeel dat de noodzaak van het verzoek niet is gebleken, nader dienen te motiveren.
2.4. De middelen slagen.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 oktober 2010.
Conclusie 26‑10‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft verdachte bij arrest van 5 december 2008 veroordeeld ter zake van ‘diefstal’.
2.
Namens verdachte heeft mr. R.A. Kaarls, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel komt op tegen de door het Hof gehanteerde bewijsconstructie. Het tweede middel klaagt over de afwijzing van het verzoek om de aangever [betrokkene 1] als getuige te horen. Beide middelen hebben betrekking op het gebruik van de door de verdediging betwiste verklaring van de aangever. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 01 mei 2008 te 's‑Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere sloten en deurkrukken, toebehorende aan de [A]’.
5.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij de sloten en deurkrukken in zijn zak en zijn rugzak had gestopt omdat er geen winkelmandjes beschikbaar waren. Nog vóór hij de spullen kon afrekenen, werd hij door een beveiligingsmedewerker aangesproken. Vervolgens moest hij met deze beveiligingsmedewerker meelopen langs de kassa en de beveiligingspoortjes. In de pleitnotities, die aan het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep zijn gehecht, heeft de raadsman betoogd dat de door de politie bekeken beelden van beveiligingscamera's de verklaring van verdachte, dat de beveiliger (aangever) hem in de winkel heeft aangesproken en hem heeft laten meelopen, ondersteunen en weerspreken dat verdachte alleen langs de kassa en afgaande alarmpoortjes is gelopen. De raadsman heeft bepleit dat mede om deze reden vrijspraak moet volgen, althans het Hof zonder het horen van de aangever niet tot een bewezenverklaring kan komen.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen1. van het uitlezen van de beelden van de beveiligingscamera's houdt voor zover relevant het volgende in:
‘Op de opgenomen videobeelden is te zien dat op donderdag 1 mei 2008 om 15:39 uur (tijd camera) de beveiliger in gezelschap van de mij ambtshalve bekende, [verdachte], geboren [geboortedatum]-1961 te [geboorteplaats], de poortjes bij de servicebalie voorbijlopen en vervolgens via de roltrap naar de parkeerkelder gaan.’
7.
Het Hof heeft de bewezenverklaring gegrond op de aangifte van [betrokkene 1] en het proces-verbaal van aanhouding. Hieromtrent heeft hij onder het kopje ‘Verweer met betrekking tot vrijspraak’ het volgende overwogen:
‘De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat de verklaring van aangever niet klopt en dat er geen sprake is geweest van een voltooide diefstal.
De verdachte is in de winkel aangehouden en had de door hem nog af te rekenen artikelen in zijn broekzak en rugzak gestopt omdat er geen boodschappenmandjes beschikbaar waren. De raadsman is van oordeel dat de verdachte op grond hiervan dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het Hof overweegt daartoe als volgt.
Blijkens de aangifte van [betrokkene 1], beveiliger, d.d. 1 mei 20082. heeft aangever waargenomen dat de verdachte bij de slotenafdeling van de [A] diverse sloten en deurkrukken uit het schap pakte en deze wegstopte in een zwarte rugtas. Vervolgens zag hij dat deze persoon — zonder de goederen te hebben afgerekend — de kassa passeerde en zich begaf richting de uitgang. Aangever zag en hoorde dat op dat moment de alarmpoortjes afgingen.
Deze verklaring van aangever wordt ondersteund door het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 1 mei 20083., waarin wordt weergegeven dat de verdachte direct na zijn aanhouding tegenover de politiefunctionarissen heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan de diefstal en dat de verdachte heeft verklaard afstand te doen van ‘de door hem gestolen spullen’.
Op grond van vorenstaande verklaringen acht het hof het tenlastegelegde bewezen. Hetgeen wordt vermeld in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2008 met betrekking tot de opgenomen camerabeelden maakt dit oordeel niet anders.’
8.
Ik stel voorop dat voor een voltooide winkeldiefstal niet is vereist dat verdachte met niet afgerekende goederen de kassa is gepasseerd. Ook het in de kleding of een tas stoppen van winkelwaar kan onder omstandigheden voldoende zijn om van het (met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening) wegnemen van een goed te spreken.4. Het lijkt er echter niet op dat dit de redenering van het Hof is geweest. Het Hof stelt immers niet dat het uit de bewijsmiddelen afleidt dat de verdachte, in weerwil van diens verklaring over de ontbrekende winkelmandjes, niet van plan was om de sloten en deurkrukken bij de kassa af te rekenen en dat de diefstal al was voltooid op het moment waarop de verdachte die sloten en deurkrukken in zijn (rug)zak stopte. In plaats daarvan overweegt het Hof dat het het tenlastegelegde bewezen acht op grond van ‘vorenstaande verklaringen, waaronder de verklaring van [betrokkene 1] dat verdachte zonder betalen de kassa passeerde. Die klaarblijkelijk voor juist gehouden verklaring leverde voor het Hof zogezien het beslissende argument op om van voltooide diefstal te spreken. Het voorgaande brengt mee dat ik geen ruimte zie om 's Hofs overwegingen aldus te interpreteren dat het Hof daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat hetgeen de camerabeelden te zien geven aan zijn oordeel niet kan afdoen omdat de diefstal al was voltooid voordat de verdachte de kassa passeerde’.
9.
Nu het proces-verbaal over de camerabeelden op een andere gang van zaken wijst dan uit de voor het bewijs gebezigde verklaring van aangever [betrokkene 1] volgt5., is zowel 's Hofs oordeel dat de beelden niet afdoen aan de juistheid van [betrokkene 1]s verklaring, als zijn beslissing om [betrokkene 1] niet als getuige te horen alvorens zijn verklaring voor het bewijs te gebruiken, niet zonder meer begrijpelijk. Derhalve slagen beide middelen.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑10‑2010
Zie proces-verbaal van verhoor van de Regiopolitie Haaglanden met nummer PL1531/2008/23805-6, pagina 19 en 20.
Zie proces-verbaal van aanhouding van de Regiopolitie Haaglanden met nummer PL1531/2008/23805-5, pagina 8–10.
Zie o.m. HR 27 oktober 1998, LJN ZD1394, NJB 1998, p. 2005, nr. 138 en HR 22 december 2009 LJN BK2871. Drie recente, niet gepubliceerde arresten, waarin telkens de verdachte in hoger beroep was veroordeeld wegens (voltooide winkel)diefstal en het cassatieberoep door Hoge Raad met art. 81 RO is afgedaan: HR 2 september 2008, LJN BD2569 (verdachte werd bij de uitgang van de winkel tegengehouden door een winkelmedewerker), HR 24 maart 2009, LJN BH1448 (verdachte had goederen in een plastic tas gestopt, bij kassa een ander product afgerekend en hierna de goederen in de winkel teruggelegd) en HR 6 oktober 2009, LJN BJ3279 (verdachte had kleding opgeborgen in een koffer in een paskamer achtergelaten).
Weinig waarschijnlijk is dat de verdachte twee keer de kassa's en de alarmpoortjes passeerde, de eerste keer alleen en de tweede keer met de beveiligingsmedewerker. Niet alleen zou dat betekenen dat verdachte, nadat hij werd aangehouden, weer de winkel is ingegaan om die vervolgens met de beveiligingsmedewerker opnieuw te verlaten, ook valt dan niet goed te verklaren waarom die eerste keer niet door de camera's is geregistreerd of door de verbalisant gerelateerd.