Einde inhoudsopgave
Procesreglement Civiel Jeugdrecht
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Redactionele toelichting
Wijzigingen ten opzichte van eerdere teksten gelden slechts voor nadien aangevangen procedures en wat lopende procedures betreft voor de proceshandelingen die nadien nog worden verricht. De datum van afkondiging is de datum van de Staatscourant.
- Bronpublicatie:
29-12-2023, Stcrt. 2023, 32891 (uitgifte: 29-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-12-2023, Stcrt. 2023, 32891 (uitgifte: 29-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
1. Algemeen
- 1.1.
Dit reglement is van toepassing op de in de bijlage A genoemde verzoeken.
- 1.2.
Als niet-digitaal wordt geprocedeerd, worden het verzoekschrift, het verweerschrift en overige processtukken en berichten als volgt ingediend:
- −
door toezending per post aan de griffie van de rechtbank, afdeling familie- en jeugdzaken; http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Rechtbanken/Pages/default.aspx
- −
door afgifte aan de Centrale Balie van de rechtbank http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Rechtbanken/Pages/default.aspx
- −
door toezending via Veilig Mailen, mits het processtuk of het bericht, met eventuele bijlage(n), direct per post aan de griffie van de rechtbank wordt nagezonden of wordt afgegeven aan de Centrale Balie van de rechtbank, onder de uitdrukkelijke vermelding dat het reeds eerder via Veilig Mailen ingediende stukken betreft.
- −
Voor toezending via Veilig Mailen gelden daarnaast de in Bijlage E vermelde regels.
Verzendingen via Veilig Mailen die vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend, tenzij een termijn op een ander tijdstip op die dag eindigt.
- 1.3.
Onder Veilig Mailen wordt verstaan: de voorziening van de Rechtspraak voor het verzenden en ontvangen van beveiligde e-mail naar en door de rechtbank https://www.rechtspraak.nl/veilig-mailen-met-de-rechtspraak .
- 1.4.
Digitaal procederen bij de rechtbank is alleen mogelijk indien en voor zover de wet bepaalt of uit de wet volgt dat partijen:
- −
in (een) bepaalde categorie(ën) van zaken, vermeld in bijlage D , de mogelijkheid hebben geheel of gedeeltelijk digitaal te procederen (vrijwillig digitaal procederen), of
- −
in (een) bepaalde categorie(ën) van zaken, vermeld in bijlage D , de verplichting hebben geheel of gedeeltelijk digitaal te procederen (verplicht digitaal procederen).
Voor digitaal procederen gelden, in aanvulling op de regels zoals opgenomen in het Besluit elektronisch procederen, de in dit procesreglement vermelde regels zoals hierna vermeld in hoofdstuk 9 en de in het Reglement inzake de toegang tot en het gebruik van systeem DT rechtspraak opgenomen regels.
Het uitwisselen van (proces)stukken en berichten tussen de rechtbanken, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, hierna GI) vindt – in de daarvoor aangewezen gevallen – plaats via het Aansluitpunt Rechtspraak – Digitale Toegankelijkheid, waarover in het kader van de Collectieve Opdracht Routeer Voorziening (CORV) afspraken zijn gemaakt in het Protocol Ketencommunicatie Jeugdbescherming.
- 1.5.
Van alle berichten aan de rechtbank, niet zijnde verzoekschriften, dient door de Raad voor de Kinderbescherming, de GI, het college van burgemeester en wethouders en de advocaat c.q. procesvertegenwoordiger tegelijkertijd een afschrift aan de wederpartij en eventuele andere belanghebbenden te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.
- 1.6.
Van de verzending van een via Veilig Mailen verzonden processtuk of bericht is een bevestiging van de ontvangst beschikbaar, die de verzender zelf kan inzien of ophalen bij de dienst Veilig Mailen die de verzender gebruikt.
Als tijdstip waarop de rechtbank een processtuk of een bericht via Veilig Mailen heeft ontvangen, geldt het tijdstip waarop het processtuk of het bericht een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor de rechtbank verantwoordelijkheid draagt (ZIVVER). Dit tijdstip staat vermeld in de ontvangstbevestiging.
- 1.7.
alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.
- 1.8.
De rechtbank bericht partijen per brief, per telefoon of via Veilig Mailen.
- 1.9.
De Algemene termijnenwet is van toepassing. Een termijn wordt verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een algemeen erkende feestdag.
- 1.10.
Processtukken worden uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediend, tenzij de wet of het procesreglement voorschrijft dat de stukken eerder moeten worden ingediend.
- 1.11.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:326 BW dient voor ouder ook voogd te worden gelezen.
- 1.12.
In dit reglement wordt onder minderjarige tevens verstaan de jeugdige die achttien jaar is en ten aanzien van wie op het tijdstip waarop hij achttien jaar werd, een machtiging op grond van Hoofdstuk 6 ‘Gesloten jeugdhulp bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen’ van de Jeugdwet gold.
- 1.13.
Bij iedere beslissing naar aanleiding van dit reglement vormt het belang van het kind de eerste overweging.
- 1.14.
Verandering of vermeerdering verzoek
Een partij die zijn verzoek verandert of vermeerdert, of de grondslag daarvan verandert of vermeerdert, vermeldt dit in de kop van het processtuk.
- 1.15.
Stukken die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal. Indien het stukken betreft in de Engelse, Duitse of Franse taal behoeft in beginsel geen vertaling te worden overgelegd, tenzij de rechter er om vraagt als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij.
- 1.16.
Voorwerpen kunnen ter griffie worden gedeponeerd. Van het depot maakt de griffier een akte op, die aan het dossier wordt toegevoegd en die in kopie aan partijen wordt verstrekt.
Indien vanwege de aard van het in depot te geven stuk of voorwerp depot ter griffie niet in aanmerking komt, kan het voorwerp op een andere plaats worden gedeponeerd. In de akte wordt die plaats vermeld.
Indien een partij een gegevensdrager zoals een usb-stick deponeert, doet die partij gelijktijdig een kopie van deze gegevensdrager aan de andere partij(en) toekomen.
- 1.17.
Indien een partij kennis wenst te nemen van het door de rechtbank aangelegde dossier in zijn zaak, stelt de rechtbank hem hiertoe in de gelegenheid.
- 1.18.
Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een BRP-uittreksel, kan ook worden volstaan met vermelding van de burgerservicenummers (BSN) van partijen in een aparte brief, die tegelijk met het verzoekschrift aan de rechtbank wordt gestuurd, of door overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen waarop het BSN staat vermeld. Deze brief/kopieën maken geen deel uit van de processtukken en worden niet aan de andere partij(en) gestuurd.
Als op een ingediend BRP-uittreksel of een ander processtuk een BSN staat vermeld, en de partij die het betreffende stuk heeft ingediend niet wenst dat het BSN wordt gedeeld, dan is het de verantwoordelijkheid van die partij om het BSN onleesbaar te maken.
- 1.19.
Waar in dit reglement gesproken wordt over het overleggen van een uittreksel uit het gezagsregister, geldt, voor een ieder die beschikt over toegang tot het gezagsregister, dat kan worden volstaan met overlegging van een geprint uittreksel.
2. Indiening verzoekschrift
(zie ook artikelen 1:265k BW, 5, 265, 278, 279, 281 en 799a Rv)
- 2.1.
Verzoeken als bedoeld in dit procesreglement gericht aan de kinderrechter kunnen worden ingediend zonder advocaat, met uitzondering van het verzoek als bedoeld in artikel 1:262b BW (geschil uitvoering ondertoezichtstelling). Voor een overzicht waarin staat welke natuurlijke persoon/instantie in welke procedure als verzoeker kan optreden, wordt verwezen naar bijlage A bij dit procesreglement.
Indien er, analoog aan artikel 223 Rv, een voorlopige voorziening verzocht wordt, dient dit bij voorkeur bij afzonderlijk verzoekschrift te gebeuren. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften te worden ingediend. Op het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening moet – indien bekend – het zaaknummer van de bodemprocedure worden vermeld.
- 2.2.
Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen ter griffie worden ingediend. Per belanghebbende dienen twee kopieën van het verzoekschrift met bijlagen te worden bijgevoegd. Zijn belanghebbenden woonachtig op eenzelfde adres dan tellen zij voor het aantal bij te voegen kopieën als één belanghebbende, met dien verstande dat een minderjarige van twaalf jaar of ouder steeds een eigen kopie van het verzoekschrift zonder bijlagen krijgt toegestuurd.
In zaken betrekking hebbende op de toepassing van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet (gesloten jeugdhulp) ontvangt de minderjarige van twaalf jaar of ouder alsmede de minderjarige jonger dan twaalf jaar die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen steeds een eigen kopie van het verzoekschrift met alle bijlagen.
- 2.3.
Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats, dan wel – bij gebreke van een woonplaats in Nederland – de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker en van alle belanghebbenden, de gewone verblijfplaats van de minderjarige, alsmede een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust (zie in dit verband ook het te overleggen bijzonderhedenformulier, bijlage B bij dit procesreglement). Tevens wordt in het verzoek aan de vermelding van de voornamen en naam van de ouder(s) en van de minderjarige(n) van ieder de vermelding van het BSN toegevoegd (in een aparte brief die tegelijk met het verzoekschrift aan de rechtbank wordt gestuurd of door overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen waarop het BSN staat vermeld Deze brief/kopieën maken geen deel uit van de processtukken en worden niet aan de andere partij(en) gestuurd).
Indien het een verzoek betreft als bedoeld in de artikelen 1:255, 1:256, 1:259, 1:260, 1:261, 1:265b lid 1, 1:265c lid 2, 1:265e lid 1 of lid 4, 1:265h of 1:265i BW, dan vermeldt het verzoekschrift tevens of, en zo ja, op welke wijze, de inhoud dan wel de strekking van het verzoekschrift is besproken met de minderjarige en welke reactie de minderjarige hierop heeft gegeven.
Als belanghebbenden gelden in elk geval:
- •
de ouder(s) met gezag belast;
- •
de stiefouder, zolang deze met de verzorgende ouder samenleeft, en de minderjarige tot zijn gezin behoort;
- •
de minderjarige van twaalf jaar en ouder;
- •
de minderjarige jonger dan twaalf jaar die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen in geval van toepassing van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet (gesloten jeugdhulp);
- •
de perspectief biedende pleegouder of de pleegouder die de minderjarige een jaar of langer verzorgt en opvoedt;
- •
de GI, vanaf het moment dat een (voorlopige) ondertoezichtstelling is uitgesproken, indien het inleidende verzoekschrift afkomstig is van de Raad voor de Kinderbescherming (zie ook artikel 5.11).
Indien verzoeker van mening is dat een hiervoor vermelde belanghebbende in casu geen belanghebbende is, dan wel van mening is dat er andere belanghebbenden zijn dan hiervoor vermeld, dient hij dat, indien mogelijk gemotiveerd en met stukken onderbouwd, te vermelden.
Zie ook bijlage C bij dit procesreglement.
a. het reguliere verzoek
- 2.4.1.
Verzoek tot ondertoezichtstelling
Bij de indiening van het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW) moeten de volgende stukken worden overgelegd.
- •
een BRP-uittreksel van alle belanghebbenden; gedateerd en niet ouder dan drie maanden; dan wel indien de ouder(s) niet meer ingeschreven staat/staan een BRP-uittreksel van de laatst bekende woonplaats;
- •
een afschrift van de geboorteakte van de betrokken minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden);
- •
het BSN van de betrokken minderjarige (in een aparte brief die tegelijk met het verzoekschrift aan de rechtbank wordt gestuurd of door overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen waarop het BSN staat vermeld Deze brief/kopieën maken geen deel uit van de processtukken en worden niet aan de andere partij(en) gestuurd);
- •
na overlijden van de gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister;
- •
in het geval als bedoeld in artikel 1:255 lid 3 BW, het betreffende verzoek van de burgemeester aan de Raad voor de Kinderbescherming.
- 2.4.2.
Verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling
Een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling (artikel 1:257 BW) dient schriftelijk te worden ingediend. Slechts in zeer spoedeisende gevallen kan het verzoek mondeling worden gedaan, waarna het verzoek onverwijld schriftelijk wordt bevestigd.
- 2.4.3.
Verzoek tot ondertoezichtstelling na voorlopige ondertoezichtstelling
Een verzoek tot ondertoezichtstelling na een voorlopige ondertoezichtstelling, moet uiterlijk vijf weken voor afloop van de voorlopige ondertoezichtstelling worden ingediend.
- 2.4.4.
Verzoek tot ondertoezichtstelling gecombineerd met een verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing
Bij de indiening van een gecombineerd verzoek tot ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW) en tot een machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:265b BW) moeten bij het verzoekschrift de volgende stukken worden overgelegd:
- •
een BRP-uittreksel van alle belanghebbenden; gedateerd en niet ouder dan drie maanden; dan wel indien de ouder(s) niet meer ingeschreven staat/staan een BRP-uittreksel van de laatst bekende woonplaats;
- •
een afschrift van de geboorteakte van de betrokken minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden);
- •
het BSN van de betrokken minderjarige (in een aparte brief die tegelijk met het verzoekschrift aan de rechtbank wordt gestuurd of door overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen waarop het BSN staat vermeld Deze brief/kopieën maken geen deel uit van de processtukken en worden niet aan de andere partij(en) gestuurd);
- •
na overlijden van de gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister;
- •
de verleningsbeslissing voor jeugdhulp van het college van burgemeester en wethouders voor zover wettelijk vereist (artikel 1:265b lid 2 BW).
- 2.4.5.
Bij de indiening van een gecombineerd verzoek tot ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW) en tot machtiging om een jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie of tot voorwaardelijke machtiging om een jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie (artikel 6.1.2 en 6.1.4 van de Jeugdwet) moeten bij het verzoekschrift de volgende stukken worden overgelegd:
- •
een BRP-uittreksel van alle belanghebbenden; gedateerd en niet ouder dan drie maanden; dan wel indien de ouder(s) niet meer ingeschreven staat/staan een BRP-uittreksel van de laatst bekende woonplaats;
- •
een afschrift van de geboorteakte van de betrokken minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden);
- •
het BSN van de betrokken minderjarige (in een aparte brief die tegelijk met het verzoekschrift aan de rechtbank wordt gestuurd of door overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen waarop het BSN staat vermeld Deze brief/kopieën maken geen deel uit van de processtukken en worden niet aan de andere partij(en) gestuurd);
- •
na overlijden gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister;
- •
de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die de minderjarige met het oog hierop kort tevoren heeft onderzocht;
- •
bij het verzoek tot voorwaardelijke machtiging: het hulpverleningsplan (artikel 6.1.4 lid 4 van de Jeugdwet).
- 2.4.6.
Verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing
Bij de indiening van een afzonderlijk verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:265b BW), moeten bij het verzoekschrift de volgende stukken worden overgelegd:
- •
een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;
- •
de verleningsbeslissing voor jeugdhulp van het college van burgemeester en wethouders voor zover wettelijk vereist (artikel 1:265b lid 2 BW);
- •
een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling;
- •
een plan van aanpak;
- •
een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.
- 2.4.7.
Bij de indiening van een afzonderlijk verzoek tot machtiging om een jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie (artikel 6.1.2 van de Jeugdwet) moeten bij het verzoekschrift de volgende stukken worden overgelegd:
- •
een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;
- •
bij gesloten jeugdhulp met instemming van de met gezag belaste ouders: een afschrift van de geboorteakte van de minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden);
- •
indien een GI de voogdij heeft: de voogdijbeschikking;
- •
een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling voor zover van toepassing;
- •
een plan van aanpak;
- •
een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;
- •
de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die de minderjarige met het oog hierop kort tevoren heeft onderzocht;
- •
de rechterlijke beslissing op grond waarvan het jeugdreclasseringstoezicht wordt uitgevoerd als de GI die de jeugdreclassering uitvoert uit dien hoofde het verzoek doet (artikel 6.1.8 lid 3 van de Jeugdwet).
- 2.4.8.
Bij de indiening van een verzoek tot spoedmachtiging om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven (artikel 6.1.3 van de Jeugdwet) moet bij het verzoekschrift worden overgelegd:
- •
de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die de minderjarige met het oog hierop kort tevoren heeft onderzocht, tenzij onderzoek feitelijk onmogelijk is.
- 2.4.9.
Bij de indiening van een afzonderlijk verzoek tot voorwaardelijke machtiging om een jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie (artikel 6.1.4 van de Jeugdwet) moeten bij het verzoekschrift de volgende stukken worden overgelegd:
- •
een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;
- •
bij gesloten jeugdhulp met instemming van de met gezag belaste ouders: een afschrift van de geboorteakte van de minderjarige – gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden – en een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden);
- •
indien een GI de voogdij heeft: de voogdijbeschikking;
- •
een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling voor zover van toepassing;
- •
een hulpverleningsplan;
- •
een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;
- •
de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die de minderjarige met het oog hierop kort tevoren heeft onderzocht;
- •
de rechterlijke beslissing op grond waarvan het jeugdreclasseringstoezicht wordt uitgevoerd als de GI die de jeugdreclassering uitvoert uit dien hoofde het verzoek doet (artikel 6.1.8 lid 3 van de Jeugdwet).
- 2.4.10.
Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling
Bij de indiening van het verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling (artikel 1:260 BW) moeten de volgende stukken worden overgelegd:
- •
een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;
- •
het BSN van de betrokken minderjarige (in een aparte brief die tegelijk met het verzoekschrift aan de rechtbank wordt gestuurd of door overlegging van kopieën van identiteitsbewijzen waarop het BSN staat vermeld Deze brief/kopieën maken geen deel uit van de processtukken en worden niet aan de andere partij(en) gestuurd);
- •
een afschrift van de beschikking waarvan verlenging wordt verzocht;
- •
een plan van aanpak;
- •
een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;
- •
indien een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing twee jaar of langer heeft geduurd: een advies van de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot de verlenging.
- a.
Een verlengingsverzoek wordt uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling ingediend.
Een verlengingsverzoek dat gelijktijdig wordt ingediend met een verzoek tot verlenging van de machtiging gesloten jeugdhulp wordt uiterlijk tijdens de vierde week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling ingediend.
- b.
Een verlengingsverzoek ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling is niet-ontvankelijk.
- 2.4.11.
Verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
Bij de indiening van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:265c BW) moeten bij het verzoekschrift de volgende stukken worden overgelegd:
- •
een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;
- •
een afschrift van de beschikking waarvan verlenging wordt verzocht;
- •
een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling;
- •
een plan van aanpak;
- •
een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;
- •
de verleningsbeslissing voor jeugdhulp van het college van burgemeester en wethouders voor zover wettelijk vereist (artikel 1:265b lid 2 BW).
- a.
Een verlengingsverzoek wordt uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging tot uithuisplaatsing ingediend.
- b.
Een verlengingsverzoek ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing is niet-ontvankelijk.
- 2.4.12.
Bij de indiening van een verzoek tot verlenging van een machtiging of een voorwaardelijke machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp (artikel 6.1.12 van de Jeugdwet) moeten bij het verzoekschrift de volgende stukken worden overgelegd:
- •
een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;
- •
een afschrift van de beschikking waarvan de verlenging wordt verzocht;
- •
een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling voor zover van toepassing;
- •
een plan van aanpak;
- •
een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling (voor zover van toepassing) en het verloop van de jeugdhulp;
- •
een instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die de minderjarige met het oog hierop kort tevoren heeft onderzocht;
- •
bij het verzoek tot verlenging van de voorwaardelijke machtiging: het hulpverleningsplan (artikel 6.1.4 lid 6 van de Jeugdwet);
- •
de rechterlijke beslissing op grond waarvan het jeugdreclasseringstoezicht wordt uitgevoerd als de GI die de jeugdreclassering uitvoert uit dien hoofde het verzoek doet (artikel 6.1.8 lid 3 van de Jeugdwet).
- a.
Een verlengingsverzoek wordt uiterlijk tijdens de vierde week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp ingediend.
- b.
Een verlengingsverzoek ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de machtiging is niet-ontvankelijk.
- 2.4.13.
Bij verzoeken van belanghebbende natuurlijke personen ex artikelen 1:259 (vervanging GI), 1:264 lid 2 (vervallen verklaren aanwijzing), 1:265 lid 3 (wegens gewijzigde omstandigheden geheel/deels intrekking aanwijzing), 1:265d lid 4 (beëindigen uithuisplaatsing / bekorten duur / wijziging verblijfplaats), 1:265f lid 2 (contact) BW worden de beslissing van de GI die het toezicht heeft en een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling overgelegd.
De GI zendt na de oproep uiterlijk een week voor de mondelinge behandeling het plan van aanpak en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling aan de rechtbank en belanghebbende(n).
Bij verzoeken van de wettelijke vertegenwoordiger of de jeugdige ex artikel 6.1.7 van de Jeugdwet met betrekking tot de toepassing van artikel 6.1.6 lid 6 van de Jeugdwet (beslissing jeugdhulpaanbieder opname) en artikel 6.1.5 van de Jeugdwet (wijziging hulpverleningsplan door jeugdhulpaanbieder) in het kader van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp wordt de beslissing van de jeugdhulpaanbieder overgelegd.
- 2.4.14.
Bij verzoeken van de GI ex artikelen 1:259 (vervanging GI), 1:262b (geschil uitvoering ondertoezichtstelling), 1:263 (bekrachtiging schriftelijke aanwijzing), 1:265e (gedeeltelijke gezagsuitoefening), 1:265f (contact beperken), 1:265g (vaststelling of wijziging omgangs-/zorgregeling), 1:265h (medische behandeling) en 1:265i (wijziging verblijf) BW moeten bij het verzoekschrift de volgende stukken worden overgelegd:
- •
een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een BRP-uittreksel, gedateerd en niet ouder dan drie maanden;
- •
een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor zover van toepassing;
- •
een plan van aanpak;
- •
een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.
- 2.5.
Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de advocaat c.q. procesvertegenwoordiger of verzoeker gestuurd.
Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle over te leggen stukken ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende gegevens moeten uiterlijk binnen twee weken na dagtekening ontvangstbevestiging worden overgelegd.
- 2.6.
De rechtbank verzendt gelijktijdig met de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2.5 een afschrift van het verzoekschrift met bijlagen aan de advocaat c.q. procesvertegenwoordiger van de belanghebbende(n) en belanghebbenden. Het afschrift van het verzoekschrift met bijlagen wordt, ingeval geen advocaat voor belanghebbende gesteld is, door de rechtbank aan die belanghebbende gestuurd.
De rechtbank kan daarbij dag en uur bepalen waarop de behandeling plaatsvindt. In dat geval vindt de verzending van het verzoek met de oproep plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1.3.
Ingeval de verzending van het verzoek wordt gecombineerd met het sturen van een meldbrief als bedoeld in hoofdstuk 6 van dit procesreglement, vindt de verzending plaats overeenkomstig het bepaalde in dat hoofdstuk.
b. het spoedeisende verzoek
(zie ook artikelen 800 lid 3 en 809 lid 3 Rv)
- 2.7.
Een beschikking tot voorlopige ondertoezichtstelling (artikel 1:257 BW), tot machtiging uithuisplaatsing, tot spoedmachtiging gesloten jeugdhulp (artikel 6.1.3 van de Jeugdwet) alsmede tot voorlopige voogdij (artikelen 1:241 en 1:268 BW) en tot wijziging verblijfplaats (artikel 1:265i BW) kan aanstonds worden afgegeven, indien de mondelinge behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Bedoelde verzoeken dienen binnen de openingstijden van de griffie schriftelijk te worden ingediend. Slechts in zeer spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken en kan het verzoek mondeling worden gedaan, waarna het verzoek onverwijld schriftelijk wordt bevestigd. Spoedverzoeken die mondeling zijn gedaan, dienen op de eerstvolgende werkdag vóór 12.00 uur bij de rechtbank te worden bevestigd.
- 2.8.
Buiten de openingstijden van de griffie kunnen spoedeisende verzoeken worden gericht aan een door de rechtbank bekend gemaakte piketdienst. Het verzoek kan dan telefonisch worden gedaan en wordt mondeling toe- dan wel afgewezen. Het verzoek dient op de eerstvolgende werkdag vóór 12:00 uur schriftelijk bij de rechtbank te worden bevestigd.
- 2.9.
Een machtiging uithuisplaatsing en spoedmachtiging gesloten jeugdhulp worden voor de duur van maximaal vier weken toegewezen. Binnen twee weken zal de zaak mondeling worden behandeld en worden alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. De bij het verzoekschrift behorende stukken dienen zo spoedig mogelijk te worden overgelegd, uiterlijk tijdens de mondelinge behandeling.
c. het beroep in procedures met betrekking tot vrijwillige jeugdhulp
- 2.10.
In geval van beroepen tegen op grond van de Jeugdwet genomen verleningsbeslissingen voor jeugdhulp in het vrijwillig kader dient de Landelijke Procesregeling Bestuursrecht als leidraad.
3. Verweerschrift
(zie ook artikel 282 Rv)
Iedere belanghebbende kan een verweerschrift indienen met inachtneming van artikel 1.10 van dit procesreglement of, – indien toegestaan door de kinderrechter – in de loop van de behandeling. Het aantal kopieën van het verweerschrift met bijlagen moet gelijk zijn aan het aantal belanghebbenden en de eventuele advoca(a)t(en).
Het verweerschrift kan een zelfstandig verzoek bevatten. De hiervoor onder artikel 2.2, 2.4.1, 2.4.4, 2.4.5 en 2.4.6 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze stukken niet reeds zijn overgelegd.
Ook indien wordt afgezien van het indienen van een verweerschrift kan tijdens de mondelinge behandeling mondeling verweer worden gevoerd.
4. Verweerschrift op zelfstandig verzoek
(zie ook artikel 282 lid 4 Rv)
De kinderrechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen een zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.
De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op een zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).
5. Mondelinge behandeling
(zie ook artikelen 22, 22b, 279, 283 en 803 Rv)
- 5.1.
Bij het bepalen van dag en tijdstip van de mondelinge behandeling wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van één tot vier weken voorafgaand aan de datum van de mondelinge behandeling.
- 5.1.1.
Bij het bepalen van dag en tijdstip van de mondelinge behandeling voor eerste verzoeken zal de oproeping op een zo kort mogelijke termijn worden bepaald.
- 5.1.2.
Dag en tijdstip van de mondelinge behandeling zullen worden vastgesteld zonder vooraf aan belanghebbenden verhinderdata op te vragen.
- 5.1.3.
Bij een verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling moeten schriftelijk klemmende redenen worden aangevoerd. Een verzoek tot uitstel kan slechts worden gehonoreerd als de rechtbank dat niet in strijd acht met de belangen van de minderjarige(n).
Indien het verzoek tot uitstel wordt gehonoreerd, worden bij brief een nieuwe dag en tijdstip van de mondelinge behandeling meegedeeld.
- 5.1.4.
De oproeping wordt gestuurd aan verzoeker(s) en belanghebbende(n) voor wie zich geen advocaat heeft gesteld.
Verzoeker(s) en belanghebbende(n) voor wie zich een advocaat heeft gesteld worden via hun advocaat opgeroepen per gewone post.
De Raad voor de Kinderbescherming, de GI en de officier van justitie worden opgeroepen per gewone post.
- 5.2.
In zaken betrekking hebbende op de toepassing van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet (gesloten jeugdhulp) geeft de rechter de Raad voor Rechtsbijstand ambtshalve een last tot toevoeging van een raadsman aan de minderjarige. Alleen advocaten die geregistreerd staan op de bij de Raad voor de Rechtsbijstand in beheer zijnde lijst van jeugdrechtadvocaten komen voor de hiervoor bedoelde last tot toevoeging in aanmerking.
- 5.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling wordt, voor zover mogelijk, het doel van de mondelinge behandeling aan partijen medegedeeld en kunnen nadere aanwijzingen of bevelen worden gegeven over:
- •
de vraagpunten of onderwerpen die de rechter tijdens de mondelinge behandeling wil bespreken;
- •
door partijen of belanghebbenden nader in te dienen stukken, waaronder eventuele vertalingen van stukken;
- •
de beslissing van de rechter op een eventueel verzoek van (een van) partijen om tijdens de mondelinge behandeling getuigen en partijdeskundigen mee te nemen en te doen horen;
- •
door partijen mee te brengen getuigen of partijdeskundigen.
Indien een partij die op bevel van de rechter een toelichting van zijn stellingen dient te geven of op de zaak betrekking hebbende stukken dient in te dienen, dit met een beroep op gewichtige redenen weigert, dan wel wenst dat uitsluitend de rechter kennis zal mogen nemen van die toelichting of van die in te dienen stukken, vermeldt deze partij dit in een gemotiveerd bericht aan de rechtbank.
Deze partij zendt de te geven toelichting dan wel de in te dienen stukken op papier naar een door de rechtbank op te geven adres, onder vermelding van het zaaknummer en de mededeling dat het gaat om stukken als bedoeld in de artikelen 22 Rv.
Een wederpartij kan binnen één week na de dag van de verzending van het in de eerste zin van dit artikel genoemde bericht, op het beroep op weigering dan wel op beperkte kennisneming bij bericht reageren.
Een andere rechter dan de zaaksrechter beslist zo spoedig mogelijk, maar wel op een regiedag, op het beroep op weigering dan wel beperkte kennisneming van de te geven toelichting dan wel de in te dienen stukken.
- 5.4.
Duur mondelinge behandeling
Indien een partij voorziet dat de voor de mondelinge behandeling gereserveerde tijd onvoldoende is voor een behoorlijke behandeling van de zaak, kan deze partij zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen één week na verzending van de oproep, de rechter gemotiveerd verzoeken hiervoor meer tijd te reserveren onder opgave van de verhinderdata van alle partijen. Indien deze opgave ontbreekt, wordt aan partijen medegedeeld dat de eerdere dagbepaling van kracht blijft en dat de oorspronkelijk voor de mondelinge behandeling gereserveerde tijd blijft gehandhaafd.
- 5.5.
Indien (één van) de belanghebbende(n) de Nederlandse taal niet machtig is/zijn, dient de verzoekende partij zorg te dragen voor een tolk tijdens de mondelinge behandeling en eventuele vervolgzitting(en).
- 5.6.
Een gedetineerde partij deelt de rechter tijdig schriftelijk mee of hij nog zal zijn gedetineerd op de dag en tijdstip van de mondelinge behandeling.
Indien een gedetineerde partij de mondelinge behandeling in persoon wil bijwonen, verzoekt hij zo spoedig mogelijk schriftelijk de rechter zijn aanwezigheid te bevorderen. Zijn verzoek bevat in ieder geval de volgende gegevens:
- •
zijn voor- en achternamen (voluit);
- •
zijn geboortedatum- en plaats;
- •
zijn huidige verblijfplaats.
- 5.7.
Indien een partij de aanwezigheid van parketpolitie ter mondelinge behandeling wenselijk acht, verzoekt deze partij dit zo spoedig mogelijk en gemotiveerd bij de griffie van de rechtbank.
Bijzonderheden van praktische aard met betrekking tot de mondelinge behandeling, zoals de grootte van de zittingsruimte of de noodzaak van beschikbaarheid van bijzondere apparatuur, worden zo spoedig mogelijk bij gemotiveerd bericht aan de rechtbank medegedeeld.
- 5.8.
Verzoeken om meegebrachte getuigen en deskundigen te horen
Een gemotiveerd verzoek tot het doen horen van getuigen of partijdeskundigen, wordt schriftelijk ingediend. Het verzoek wordt zo spoedig mogelijk ingediend, maar uiterlijk binnen één week na verzending van de oproep, onder opgave van de gegevens van de te horen getuigen of partijdeskundige, onder verzending van een kopie aan belanghebbende(n)
Op het verzoek kan door belanghebbende(n) tot één week na de ontvangst schriftelijk worden gereageerd.
De rechter beslist zo spoedig mogelijk na ontvangst van de reactie van belanghebbende(n) of het ongebruikt verstrijken van de hierboven genoemde termijn van één week.
Andere zittingen dan mondelinge behandeling
- 5.9.
De artikelen uit dit hoofdstuk (uitgezonderd artikel 5.3), zijn van overeenkomstige toepassing op andere zittingen dan de mondelinge behandeling, waaronder begrepen het (voorlopige) getuigenverhoor, het horen van een (partij)deskundige ter zitting, de (voorlopige) gerechtelijke plaatsopneming of bezichtiging.
- 5.10.
Indien tijdens de mondelinge behandeling om inhoudelijke redenen is besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde van de mondelinge behandeling een proces-verbaal of een tussenbeschikking (op)gemaakt. De behandeling wordt aangehouden tot een bepaalde nadere datum.
- 5.11.
Is het inleidende verzoekschrift afkomstig van de Raad voor de Kinderbescherming dan wordt de GI niet als belanghebbende aangemerkt. In dat geval wordt de GI uitgenodigd om als informant bij de behandeling van het verzoek aanwezig te zijn.
Zodra een (voorlopige) ondertoezichtstelling is uitgesproken, wordt de GI voor het verdere verloop van de procedure als belanghebbende aangemerkt (zie ook artikel 2.3).
- 5.12.
Indien tijdens de mondelinge behandeling wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is kan de kinderrechter:
- •
ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren;
- •
ofwel een nieuwe dag en tijdstip bepalen voor voortzetting van de mondelinge behandeling met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zo nodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.
- 5.13.
Een ter zitting gedaan verzoek tot wijziging/aanvulling van het schriftelijk verzoek kan in de beoordeling worden betrokken indien alle belanghebbenden tijdens de mondelinge behandeling aanwezig zijn en in de gelegenheid zijn gesteld hun mening daarover kenbaar te maken.
- 5.14.
Uiterlijk twee weken voor de in artikel 5.10 bedoelde nadere datum dienen partijen en/of de Raad voor de Kinderbescherming aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.
6. Afdoen zonder mondelinge behandeling
- 6.1.
Op een door de GI ingediend verlengingsverzoek (van een ondertoezichtstelling en/of een uithuisplaatsing) alsmede op een door de GI ingediend verzoek tot vervanging van de GI door een andere GI, kan de rechtbank aan verzoeker en belanghebbende(n) de vraag voorleggen of door hen een mondelinge behandeling ter zitting wordt gewenst en, zo ja, dat binnen 14 dagen na ontvangst van het verzoekschrift schriftelijk dan wel mondeling aan de rechtbank kenbaar te maken. De brief waarin deze vraag wordt voorgelegd (meldbrief) wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Ingeval zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, wordt de meldbrief per gewone post aan de advocaat gestuurd. Indien iedere reactie uitblijft, zal een mondelinge behandeling achterwege blijven en wordt het verzoek op de stukken afgedaan, tenzij de kinderrechter termen aanwezig acht toch een mondelinge behandeling te gelasten.
- 6.2.
Het vorenstaande geldt niet voor verzoeken tot verlenging van een machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp of een voorwaardelijke machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor jeugdhulp.
7. Kindgesprek
(zie ook artikel 809 Rv)
- 7.1.
In zaken, waarin minderjarigen van twaalf jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de kinderrechter in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
De kinderrechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan twaalf jaar te horen.
In zaken, waarin een spoedmachtiging, een machtiging dan wel een voorwaardelijke machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp wordt verzocht, wordt de minderjarige altijd door de kinderrechter gehoord, tenzij deze vaststelt dat de minderjarige niet bereid is zich te doen horen (artikel 6.1.10 van de Jeugdwet). Bij een spoedmachtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp is artikel 800 lid 3 Rv van overeenkomstige toepassing.
- 7.2.
In zaken, waarin een machtiging plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp wordt verzocht, wordt de minderjarige van twaalf jaar en ouder en de minderjarige, die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, in beginsel in aanwezigheid van andere belanghebbenden gehoord. Van dit gesprek wordt een zakelijke weergave in het proces-verbaal opgenomen.
In alle andere gevallen wordt de minderjarige in beginsel alleen, buiten aanwezigheid van anderen, gehoord, met uitzondering van zijn advocaat. Van dit gesprek wordt geen proces-verbaal opgemaakt.
- 7.3.
Het transport naar de zitting van strafrechtelijk geplaatste minderjarigen wordt door de rechtbank geregeld.
Het transport van civielrechtelijk geplaatste minderjarigen wordt niet door de rechtbank geregeld.
- 7.4.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de rechter kort en zakelijk weer wat de minderjarige mondeling dan wel schriftelijk heeft verklaard.
8. Uitspraak
(zie ook artikelen 29, 30, 29a, 286 tot en met 289 Rv)
- 8.1.
Termijn voor uitspraak is:
- •
bij zaken waarin is afgezien van een mondelinge behandeling:
uiterlijk vier weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking doch in ieder geval voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing.
- •
bij zaken waarin een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden:
in beginsel mondeling ter zitting dan wel uiterlijk twee weken na de datum van de mondelinge behandeling of – indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund – twee weken na afloop van de laatstgenoemde termijn doch in ieder geval voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing.
- 8.2.
Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van twee weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.
- 8.3.
8.2 Indien blijkt dat – om welke reden dan ook – de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen meegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.
9. Digitaal procederen
(zie ook artikel 33 Rv)
- 9.1.Toepasselijkheid overige bepalingen
De bepalingen van de overige hoofdstukken van dit procesreglement zijn ook van toepassing indien digitaal wordt geprocedeerd, behoudens indien en voor zover hierna daarvan wordt afgeweken.
Daarnaast gelden de regels die zijn opgenomen in:
- −
het Besluit elektronisch procederen (Bep), en
- −
- 9.2.Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk worden de begrippen uit de wet gebruikt.
Ter verduidelijking hiervan of in aanvulling hierop is de betekenis van onderstaande begrippen in dit hoofdstuk (in alfabetische volgorde) de volgende:
- a.
Aansluitpunt Rechtspraak – Digitale Toegankelijkheid: het koppelvlak bestemd voor digitaal verkeer tussen systemen van partijen dan wel hun advocaten of gemachtigden en de rechtbank;
- b.
belanghebbende: degene tegen wie een verzoek in eerste aanleg is gericht of wiens rechten en verplichtingen rechtstreeks bij een verzoek zijn betrokken of die anderszins als belanghebbende moet worden aangemerkt;
- c.
bericht: een mededeling, niet zijnde een processtuk, tussen de rechtbank en een of meer partijen via de daartoe aangewezen digitale weg;
- d.
digitaal dossier: alle in een zaak ingediende processtukken, berichten en de beslissingen van de rechtbank daarop;
- e.
indienen: het digitaal aanleveren van processtukken of bewijsstukken, onder bijvoeging van het daartoe bestemde F-formulier;
- f.
processtuk: ieder stuk van een partij waarin het standpunt van die partij naar voren wordt gebracht;
- g.
verzoeker: de partij die een verzoek indient;
- h.
webportaal ‘Mijn Rechtspraak’: de beveiligde digitale omgeving waarin belanghebbenden, advocaten en andere (professionele) gemachtigden toegang hebben tot het digitale systeem van de rechtbank en het digitale dossier.
- 9.3.Mogelijkheid van digitaal procederen
Digitaal procederen bij de rechtbank is alleen mogelijk, indien en voor zover de wet bepaalt of uit de wet volgt dat partijen in (een) bepaalde categorie(ën) van zaken, hetzij de mogelijkheid hebben geheel of gedeeltelijk digitaal te procederen (vrijwillig digitaal procederen), hetzij de verplichting hebben geheel of gedeeltelijk digitaal te procederen (verplicht digitaal procederen). De categorieën van zaken waarin (vrijwillig of verplicht) digitaal procederen mogelijk is, staan vermeld in de bij dit procesreglement behorende Bijlage D.
- 9.4.Toegang tot het webportaal
Een belanghebbende heeft toegang tot het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’ als hij beschikt over een inlogmiddel, zoals omschreven in het Reglement inzake de toegang tot en het gebruik van systeem DT Rechtspraak .
Een belanghebbende heeft in het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’ toegang tot het digitaal dossier in de aanhangige zaken waarin hij partij is. Een partij die niet zelf digitaal procedeert, kan de rechtbank verzoeken hem mee te delen op welke wijze hij toegang kan krijgen tot het digitaal dossier.
- 9.5.Gevolgen van digitaal procederen
De partij die digitaal procedeert, gaat ermee akkoord dat:
- •
zij geen papieren afdrukken of kopieën van processtukken of berichten ontvangt;
- •
de verzending van daarvoor in aanmerking komende processtukken of berichten niet aangetekend geschiedt.
- 9.6.Wissel van niet-digitaal naar digitaal procederen en omgekeerd
Een partij die vrijwillig digitaal procedeert en voortaan niet meer digitaal wil procederen, of omgekeerd, verzoekt dit de rechtbank bij bericht. Een wissel wordt in een procedure in beginsel maar één keer toegelaten.
De wissel is effectief vanaf de datum die in de bevestiging van de rechtbank wordt genoemd. De wissel wordt aan de verzoeker en aan alle belanghebbenden bevestigd.
Een partij die wisselt naar digitaal procederen, krijgt ook digitaal toegang tot eerder gewisselde processtukken en berichten die in het digitaal dossier zijn opgeslagen.
- 9.7.Wijze van indiening van processtukken en stukken
Voor het indienen van processtukken en stukken gelden de volgende voorschriften:
- •
een partij voorziet ieder processtuk of bewijsstuk dat zij indient van een benaming bestaande uit een verkorte partijnaam, een (doorlopend) volgnummer en een verkorte aanduiding van de inhoud ervan. Een door een partij gekozen partijnaam wordt door die partij en alle andere partijen consequent gehanteerd.
- •
de in te dienen stukken worden als afzonderlijke digitale bestanden geüpload, waarbij de stukken op zodanige wijze worden aangeleverd dat deze in de juiste volgorde kunnen worden geraadpleegd.
- 9.8.Indiening van berichten en processtukken/ontvangstbevestiging bij digitaal procederen
De indiening van het verzoekschrift, verweerschrift en overige processtukken en berichten vindt plaats door toezending aan de griffie van de rechtbank via het Aansluitpunt Rechtspraak – Digitale Toegankelijkheid of via het webportaal.
De ontvangst van processtukken en berichten wordt automatisch bevestigd.
- 9.9.Kennisgeving bij digitaal procederen/berichten van de rechtbank aan partijen
Indien de rechtbank een processtuk, een uitspraak of een bericht in het digitale systeem heeft geplaatst, ontvangt iedere partij die digitaal moet procederen of die heeft laten weten digitaal te procederen en daarbij een e-mailadres heeft opgegeven, daarvan een kennisgeving (notificatie). Het tijdstip waarop deze kennisgeving wordt verstuurd, geldt als het tijdstip waarop het desbetreffende processtuk of bericht aan die partij bekend is gemaakt. Voor dit doel wordt bij de eerste keer dat een partij in een zaak inlogt in het webportaal, een e-mailadres gevraagd. Deze partij is te allen tijde verantwoordelijk voor de werking, de toegankelijkheid, de beschikbaarheid en de raadpleging van dit adres. Indien die partij geen e-mailadres verstrekt, geldt dit als een mededeling dat hij geen kennisgevingen wenst te ontvangen. Dit is voor rekening en risico van die partij.
De rechtbank bericht partijen door plaatsing van een bericht in het door partijen te raadplegen digitaal dossier in hun zaak.
- 9.10.Aantal in te dienen exemplaren
Het verzoekschrift en de bijgevoegde stukken, het verweerschrift en de bijgevoegde stukken, en de eventueel tijdens de mondelinge behandeling in te dienen processtukken of de in het geding te brengen bewijsstukken worden in enkelvoud ingediend, met een kopie aan iedere belanghebbende indien en zolang deze op papier procedeert.
- 9.11.Meer dan één verzoeker en/of meer dan één belanghebbende
Indien wordt geprocedeerd door meer dan één verzoeker of wordt geprocedeerd tegen meer dan één belanghebbende, maakt elk van partijen duidelijk door welke partij(en) het verzoek is ingediend en wie belanghebbende(n) is/zijn.
Een belanghebbende die digitaal procedeert en niet wenst dat een andere belanghebbende in dezelfde procedure voortaan nog kennis kan nemen van door hem in te dienen processtukken of berichten, verzoekt de rechtbank op duidelijk kenbare wijze om afsplitsing van zijn zaak alvorens zijn volgende processtuk of bericht aan het dossier toe te voegen.
Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op de verzoeker die niet wenst dat andere verzoekers in dezelfde procedure voortaan nog kennis kunnen nemen van door hem in te dienen processtukken of berichten.
- 9.12.Uitsluiting van digitaal procederen
De rechtbank kan een partij of de gemachtigde van die partij tijdelijk of blijvend uitsluiten van het gebruik van het digitale systeem, indien hij aantoonbaar een gevaar vormt voor de integriteit van het digitale systeem of indien hij het digitale systeem verstoort. De uitsluiting wordt medegedeeld bij bericht en heeft alleen betrekking op de procedure waarin de rechtbank deze beslissing heeft genomen.
Na de uitsluiting van het gebruik van het digitale systeem, wordt de procedure voortgezet volgens de regels die gelden voor niet-digitaal procederen.
- 9.13.Verstrekking afschrift uitspraak
De uitspraak kan ook digitaal ter beschikking worden gesteld.
Van de uitspraak wordt aan de partij die daarbij belang heeft een voor tenuitvoerlegging bestemd afschrift (grosse) verstrekt. Deze grosse wordt altijd op papier verstrekt.