Rb. Arnhem, 23-09-2008, nr. AWB 07/3861
ECLI:NL:RBARN:2008:BJ6781
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
23-09-2008
- Zaaknummer
AWB 07/3861
- LJN
BJ6781
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2008:BJ6781, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 23‑09‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 23‑09‑2008
Inhoudsindicatie
In de toekomst verwachte loonkosten welke het gevolg zijn van de seniorenverlofregeling vinden hun oorsprong in de per balansdatum reeds bestaande arbeidsverhoudingen van werknemers jonger dan 60 jaar. Voorziening met betrekking tot de seniorenverlofregeling is i.c. mogelijk. Matching tussen loonkosten en recht op arbeid kan in dit geval worden doorbroken.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/3861
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 23 september 2008
inzake
[X] Beheer B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [V.46]) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 107.829.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 augustus 2007 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 augustus 2007, ontvangen bij de rechtbank op 30 augustus 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2008 te Arnhem.
Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres vormt vanaf 1 januari 2000 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met [Y] B.V. Eiseres heeft in de aangifte vennootschapsbelasting 2004 een voorziening getroffen in verband met een voor het personeel van de fiscale eenheid getroffen VUT- en seniorenverlofregeling. Verweerder heeft het gedeelte van de voorziening dat ziet op de VUT-regeling geaccepteerd, doch niet dat gedeelte van de voorziening dat ziet op de seniorenverlofregeling.
De seniorenverlofregeling houdt in dat werknemers die de leeftijd van 60 jaar bereiken kunnen kiezen voor een arbeidstijdverkorting van 20% tegen inlevering van 10% van het bruto-salaris. Werknemers die de leeftijd van 62 jaar bereiken, kunnen kiezen voor 30% arbeidstijdverkorting tegen inlevering van 15% van het brutosalaris. Werknemers die de leeftijd van 64 jaar bereiken kunnen kiezen voor 40% arbeidstijdverkorting tegen inlevering van 20% van het bruto-salaris. Indien het dienstverband voor het bereiken van de leeftijd van 60 jaar wordt beëindigd, dan wel indien de seniorenverlofregeling bij het bereiken van deze leeftijd niet langer van kracht is, kunnen aan de seniorenverlofregeling geen rechten worden ontleend.
Bij eiseres zijn 96 werknemers in dienst. Negen van hen nemen deel aan de oude VUT-regeling. De overige 87 werknemers komen niet in aanmerking voor de VUT-regeling, maar wel voor de seniorenverlofregeling
Alle werknemers die in aanmerking komen voor de seniorenverlofregeling hebben voor deze regeling geopteerd.
Indien ter zake van de seniorenverlofregeling een voorziening zou kunnen worden gevormd, bedraagt deze in 2004 € 106.629, rekening houdend met onder andere sterftekansen en “blijfkansen” (de kans dat een bepaalde werknemer bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd nog binnen de fiscale eenheid werkzaam is). Bij de berekening van de hoogte van de voorziening is geen rekening gehouden met werknemers jonger dan 39 jaar.
3. Geschil
Verweerder is van mening dat niet wordt voldaan aan de uit het “baksteenarrest” (Hoge Raad 26 augustus 1998, nr. 33.417, LJN AA 2555; hierna: het baksteenarrest) ontleende oorsprong- en toerekeningsvereiste, zodat eiseres geen voorziening kan vormen in verband met de seniorenverlofregeling. Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de hoogte van de voorziening maximaal € 23.733 bedraagt.
Eiseres is van mening dat wel wordt voldaan aan deze voorwaarden en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.200. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de voorziening kan worden gevormd tot een bedrag van € 25.890.
Niet in geschil is dat wordt voldaan aan het eveneens aan het baksteenarrest ontleende behoorlijke kanscriterium.
4. Beoordeling van het geschil
De rechtbank stelt voorop dat sinds het baksteenarrest het feit dat op de balansdatum geen rechtsverhouding bestaat waaruit de verplichting tot het doen van bepaalde betalingen voortvloeit, niet aan de vorming van een voorziening ter zake van die betalingen in de weg staat. De omstandigheid dat werknemers in de jaren die zij bij eiseres werken vóór het bereiken van de leeftijd van 60 jaar geen (afdwingbare) rechten opbouwen, maakt dan ook niet dat eiseres geen voorziening in verband met de seniorenverlofregeling kan vormen.
Met betrekking tot het oorsprongvereiste is de rechtbank van oordeel dat de in de toekomst verwachte loonkosten welke het gevolg zijn van de seniorenverlofregeling hun oorsprong vinden in de in 2004 reeds bestaande arbeidsverhoudingen van werknemers jonger dan 60 jaar. Het feit dat geen juridisch afdwingbare rechten worden opgebouwd, doet hier niet aan af, nu een rechtsverhouding welke een juridisch afdwingbare verplichting tot gevolg heeft, zoals reeds vermeld, geen voorwaarde is voor de vorming van een voorziening. Ook de omstandigheid dat het antwoord op de vraag of al dan niet wordt geopteerd voor de seniorenverlofregeling afhankelijk is van een toekomstig wilsbesluit van de werknemers, maakt niet dat niet is voldaan aan het oorsprongvereiste. Vaststaat dat tot op heden een meerderheid wél opteert voor gebruikmaking van de seniorenverlofregeling. De mogelijkheid dat een werknemer uiteindelijk niet gebruik maakt van de regeling, betekent niet dat daardoor niet voldaan wordt aan het oorsprongvereiste, doch deze omstandigheid dient naar het oordeel van de rechtbank tot uitdrukking te komen in de hoogte van de te vormen voorziening.
Op grond van het matchingbeginsel dienen kosten van arbeid in beginsel jaarlijks te worden toegerekend aan de verrichte arbeid, zodat met betrekking tot loonkosten in beginsel niet wordt voldaan aan het toerekeningsvereiste en geen voorziening kan worden gevormd. Dit is anders indien geen arbeidsprestatie meer behoeft te worden verricht, terwijl de verplichting tot doorbetaling van loon gedurende enige tijd blijft voortbestaan. In dergelijke gevallen bestaat wel reden deze matching te doorbreken en kan een voorziening worden gevormd. De rechtbank is van oordeel dat de seniorenverlofregeling bedrijfseconomisch is gelijk te stellen met een gedeeltelijke beëindiging van het dienstverband terwijl de verplichting tot (gedeeltelijke) doorbetaling van het loon (gedurende maximaal 5 jaren) blijft bestaan. De matching tussen loonkosten en recht op arbeid kan daarom ook in dit geval worden doorbroken door een gedeelte van de loonkosten veroorzaakt door de seniorenverlofregeling toe te rekenen aan arbeid verricht in jaren vóór het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres bij het berekenen van de hoogte van de te vormen voorziening met deze omstandigheid voldoende rekening gehouden.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt geen aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Nu gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat door [Y] B.V (een vennootschap waarmee eiseres een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormt en de vennootschap waarbij gemachtigde in dienstbetrekking is) geen kosten bij de moeder declareert, betekent dit dat op eiseres geen kosten in verband met het beroep drukken welke voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.200 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 23 september 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter,
mr. A.M.F. Geerling en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.