Hof Arnhem-Leeuwarden, 31-01-2017, nr. 200.167.084
ECLI:NL:GHARL:2017:667
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
31-01-2017
- Zaaknummer
200.167.084
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:667, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 31‑01‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 31‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Uithuisplaatsing, verzoek deskundigenonderzoek afgewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.167.070, 200.167.084, 200.167.106, 200.167.110 en 200.188.098
(zaaknummers rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, 273910, 275507, 277869, 278356 en 292358)
beschikking van de familiekamer van 31 januari 2017
inzake
[verzoekster] , hierna: de moeder,
en
[verzoeker] , hierna: de vader,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep, hierna tezamen ook: de ouders,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
namens de stichting Jeugdbescherming Gelderland
(voorheen genaamd Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland),
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep, hierna: de GI,
advocaat: mr. T.I. Visser.
1. Het geding in eerste aanleg (in de zaak met zaaknummer 200.188.098)
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, verder: de kinderrechter, van 10 december 2015, uitgesproken onder zaaknummer 292358.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure in de zaak 200.188.098 blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 8 maart 2016.
2.2
Voor het verloop van het geding in de zaken 200.167.070, 200.167.084, 200.167.106 en 200.167.110 tot 19 mei 2015 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking in deze zaken van die datum.
2.3
Het verdere verloop blijkt uit het rapport van de raad van 14 juli 2016 met als bijlage het forensisch psychologisch onderzoek van [kind] van 14 april 2016.
2.4
De mondelinge behandeling in de zaak 200.188.098 heeft op 20 december 2016 plaatsgevonden waarbij de mondelinge behandeling in de hiervoor vermelde overige zaken is voortgezet. Vanwege de nauwe samenhang tussen voornoemde zaken heeft het hof aanleiding gezien deze gevoegd te behandelen. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI is [vertegenwoordiger van de stichting] , jeugdbeschermer, verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Scheele pleitaantekeningen overgelegd. Daarnaast is een schrijven van de moeder bij de stukken gevoegd.
3. De vaststaande feiten
3.1
Voor de vaststaande feiten tot 19 mei 2015 verwijst het hof naar zijn beschikking van die datum.
In de zaak 200.188.098
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 10 december 2015 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [kind] verlengd tot 22 december 2016 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een gezinshuis verlengd tot uiterlijk 22 december 2016.
3.3
[kind] verbleef tot 8 juli 2016 in het gezinshuis Pippi te [plaats 1] . Vanaf 8 juli 2016 verblijft [kind] in het gezinshuis Tamar te [plaats 1] , van 's Heeren Loo.
4. De omvang van het geschil
In de zaak 200.188.098
In deze zaak is in geschil de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] . De ouders verzoeken om de beschikking van 10 december 2015 te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] betreft en dit hoger beroep te voegen bij de lopende procedures, in afwachting van het komende raadsonderzoek en rapport, of te beslissen zoals het hof juist acht.
5. De motivering van de beslissing
In de zaken waarin op 19 mei 2015 een tussenbeschikking is gegeven:
5.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 19 mei 2015, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
5.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen, de in die tussenbeschikking gestelde vragen te beantwoorden, daaromtrent te rapporteren, en de behandeling van de zaak aangehouden om te worden voortgezet na binnenkomst van het rapport.
In de zaak 200.188.098
5.3
De ouders stellen zich in deze zaak - evenals in de andere zaken - in de kern op het standpunt dat [kind] weggehaald moet worden bij het gezinshuis van ’s Heeren Loo in [plaats 1] , waar hij onrechtmatig - want zonder gerechtelijke toestemming - door de GI is geplaatst. Volgens de ouders dient [kind] ofwel via een SOS-traject, via het Dushi huis of door gezinsopname via Bascule of Yulius gefaseerd bij hen thuis te worden geplaatst, dan wel te worden teruggeplaatst op de woongroep van de Landsheerlaan te [plaats 2] . Zij staan open voor de ondertoezichtstelling en voor Intensieve Gezinsbegeleiding bij de gefaseerde terugplaatsing van [kind] bij hen. De GI houdt de terugplaatsing van [kind] tegen op voornamelijk de pedagogische vaardigheden van de moeder en weigert de vader, die een hoog IQ heeft, in de weegschaal te betrekken, aldus de ouders.
In alle zaken:
5.4
Uit het forensisch psychologisch onderzoek van [kind] komt onder meer het volgende naar voren, hetgeen de raad in zijn rapportage signaleert.
[kind] functioneert momenteel op zwakbegaafd intelligentieniveau. Hoewel het geen significant verschil is, is het verbale functioneren beter ontwikkeld dan het handelingsgerichte functioneren, wat aanleiding kan geven tot overvraging. In emotioneel opzicht komt een flinke achterstand naar voren. Voor het welbevinden en regulatie van zijn emoties is [kind] nog sterk afhankelijk van nabijheid van en sturing door een volwassene. Bij het wegvallen van structuur en voorspelbaarheid ontstaat grote onzekerheid en spanning. Door de sterke gerichtheid op nabijheid is de individuatie en de ontwikkeling van autonomie van [kind] nog weinig op gang gekomen. Over de gehele linie functioneert [kind] ver onder leeftijdsniveau en er is sprake van een flinke discrepantie tussen het cognitief en emotioneel functioneren, waardoor er groot risico is op overvraging. [kind] is een emotioneel zeer kwetsbaar kind en reageert op overvraging met flinke spanning. Daarnaast is sprake van hechtingsproblematiek. In de primaire woonsituatie verliep de hechting (met name tussen moeder en [kind] ) moeizaam. In de leefgroepen waar [kind] daarna verbleef, heeft de hechtingsontwikkeling onder druk gestaan in verband met de wisselende opvoeders. Voorts bestaat de indruk dat de hechtingsontwikkeling in het gezinshuis Kakelbont (Pippi) onder druk heeft gestaan door (door [kind] ) ervaren spanning tussen de ouders en anderen omtrent zijn woonsituatie in de toekomst, wat aanleiding is tot een loyaliteitsconflict. [kind] behoeft aldus een zeer gestructureerd, voorspelbaar, consequent opvoedklimaat waarin hij zich met nabijheid van en sturing door een volwassene - die basisveiligheid biedt - het beste kan ontwikkelen binnen een hechtingsrelatie. Opgroeien in een omgeving met vaste opvoeders wordt als zeer gewenst gezien. Van de opvoeders van [kind] worden bovengemiddelde capaciteiten gevraagd. Zij moeten zicht hebben op de verschillen tussen zijn cognitief en sociaal-emotioneel functioneren, waarbij de valkuil is het overvragen van [kind] . Daar tegenover staat dat [kind] wel voldoende uitdaging nodig heeft. Voorwaarde voor het ontwikkelen van een hechtingsrelatie is het ontbreken van strijd tussen betrokkenen om [kind] heen en het ervaren van toestemming om een hechtingsrelatie aan te gaan. De woonvorm zal voor [kind] een zeer gestructureerd, duidelijk en voorspelbaar opvoedingsklimaat moeten bieden. Ook in verband met het grote risico op overvraging op sociaal-emotioneel gebied van [kind] wordt voortzetting van de plaatsing op de ZMLK-school voorlopig wenselijk geacht.
5.5
De raad constateert in zijn rapport dat er achteraf kritische opmerkingen zijn te maken over hoe de beslissingen genomen zijn door de GI en hoe deze zijn gecommuniceerd met de ouders. Dit zelfde geldt voor hoe de ouders hebben gereageerd en gehandeld. Zowel de GI als de ouders hebben binnen hun mogelijkheden gehandeld. Dit heeft niet geleid tot verbinding en een constructieve samenwerking. Hoe groter het verzet van de ouders, hoe meer de GI het contact tussen de ouders en [kind] heeft beperkt. De ouders en de GI hebben ieder een andere visie op wat in het belang van [kind] is en welke omgang en behandeling/ benadering bijdraagt aan het welzijn van [kind] . De raad heeft zich in de beantwoording van de onderzoeksvragen gericht op wat [kind] nu nodig heeft van de ouders, de GI en de toekomstige opvoeders om zo de focus te krijgen op verandering en verbetering. [kind] is een bijzonder jongetje met speciale behoeften. Het is in het belang van [kind] dat overeenstemming van alle betrokkenen over zijn toekomst op korte termijn gerealiseerd dient te worden, zodat [kind] de beste kansen heeft op groei.
De raad beantwoordt de door het hof gestelde onderzoeksvragen - kort samengevat - als volgt.
1. Er is sprake van een groot verschil in intellectueel functioneren en de emotionele ontwikkeling van [kind] . Dit maakt dat [kind] extreem kwetsbaar is in het dagelijks functioneren en sociale situaties. Vast staat dat de kindfactoren die keer op keer geconstateerd worden bij [kind] fors zijn. Zijn hechtingsmogelijkheden zijn hierdoor beperkt. [kind] heeft langdurig voorspelbaarheid, stabiliteit en continuïteit nodig en daarmee rust om de mogelijkheden die hij wel heeft tot hechting te benutten. De strijd tussen de GI en de ouders is door de overplaatsing van [kind] van de Landsheerlaan naar Kakelbont opgelaaid en heeft [kind] 's gevoel van veiligheid en zijn al beperkte mogelijkheden tot hechting aan zijn directe opvoeders ernstig verstoord.
2. Thuisplaatsing van [kind] bij de ouders acht de raad niet in het belang van [kind] . De algehele ontwikkeling van [kind] is complex en zeer kwetsbaar te noemen. [kind] vraagt elk moment van de dag sturing en aandacht om goed te kunnen blijven functioneren. Hij heeft voortdurend nabijheid van een volwassene nodig die hem begrenst in zijn gedrag en reguleert in zijn emoties. Dit vraagt van een opvoeder de juiste mix van afstand, nabijheid en emotionele betrokkenheid. De huidige ontwikkeling en het gedrag van [kind] vraagt om bovengemiddelde capaciteiten van zijn opvoeders. De ouders beschikken niet over deze bovengemiddelde capaciteiten. Ouders kunnen, met alle goede wil die zij in zich hebben, niet de gestructureerde opvoedomgeving organiseren die [kind] nodig heeft om zich veilig en gerust te voelen. De combinatie van zakelijk en gepast affectief omgaan met je eigen kind is voor ouders niet haalbaar, omdat je als ouder instinctief primair beschermend en emotioneel reageert op de behoeften van je kind. De opvoeders van [kind] moeten voortdurend aanpassen, inschatten en voorspelbaar reageren op hetgeen [kind] laat zien om zijn gevoel van veiligheid te garanderen. Gebeurt dit niet of onvoldoende dan ontstaat er angst en verwarring bij [kind] . Daar komt bij dat de extreme voorspelbaarheid die een opvoedingsomgeving moet bieden energie, planning en organisatie van de opvoeders vraagt wat het "gewone" gezinsleven overstijgt. De raad is van mening dat [kind] niet thuis kan opgroeien, maar aangewezen is op een opvoedomgeving met professionele opvoeders die ondersteund en begeleid worden door hulpverleners met kennis van de problematiek van [kind] . Bij het voorgaande heeft de raad serieus overwogen of de ouders van [kind] de mogelijkheden hebben om de bovengemiddelde pedagogische vaardigheden aan te leren en met intensieve hulpverlening de gewenste opvoedomgeving kunnen organiseren. De raad komt tot de conclusie dat de beperkingen van de ouders op lichamelijk, cognitief en emotioneel gebied de toch al complexe opgave extra bemoeilijken en de ouders zal overvragen, zodat de kans van slagen zeer klein wordt geacht. [kind] is niet gebaat bij dit traject. Het risico op emotionele onveiligheid en verwarring is te groot en zal hem ernstig schaden. [kind] heeft nu een langdurige stabiele leefomgeving nodig met opvoeders die direct adequaat op hem kunnen reageren.
3. De door de ouders aangedragen verschillende alternatieven waar [kind] zou kunnen wonen acht de raad niet geschikt, omdat [kind] niet past in de doelgroep en plaatsing van [kind] daar niet mogelijk is gelet op de (beperkte) mogelijkheden van [kind] .
4. De raad acht het niet in het belang van [kind] de optie tot thuisplaatsing van hem bij de ouders open te houden omdat dit te beschadigend is voor [kind] . Gezien zijn beperktheid op zowel cognitief als emotioneel gebied kan hij niets met toekomstige doelen. [kind] is gebaat bij duidelijkheid over waar hij mag zijn en moet de toestemming voelen van alle betrokkenen. Ook de Eigen Kracht Central van de ouders geeft aan dat het goed is de stip op de horizon van een eventuele thuisplaatsing van [kind] los te laten en te investeren in een goed contact tussen de ouders en [kind] .
5. De raad adviseert een opvoedomgeving met professionele opvoeders in een kleinschalige woonomgeving. Hierbij is het wenselijk dat de afstand tussen de woonplaats van de ouders en de woonomgeving van [kind] zo klein mogelijk is, dat er ruimte is voor de ouders om [kind] te bezoeken en gewerkt kan worden aan uitbreiding van de omgangsregeling.
6. Omdat het verblijf van [kind] bij Kakelbont niet zal worden voortgezet is het voor de raad niet mogelijk concreet aan te geven welke omgangsregeling nu het meest wenselijk is voor [kind] .
De raad adviseert het hof de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een AWBZ-voorziening niet te beëindigen en de omgangsregeling tussen de ouders en [kind] te wijzigen in die zin dat de omgangsregeling door de jeugdbeschermer in het belang van [kind] wordt bepaald.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben de ouders aangevoerd dat zij zich verbazen dat het forensisch psychologisch onderzoek van [kind] tot stand is gekomen zonder de voorgeschiedenis van de Landsheerlaan mee te wegen, zonder de ouders vragenlijsten in te laten vullen en zonder dat er een ouderschapsbeoordeling is gedaan, oftewel: zonder dat een omgang tussen de ouders en [kind] is geobserveerd. Voorts vragen de ouders zich af of in het rapport van de raad is meegewogen dat midden 2016 bij de GI bekend was dat de gezinsouders van gezinshuis Pippi niet verder wilden met [kind] of dat die informatie is achtergehouden door de GI.
Omdat [kind] niet in het gezinshuis Pippi kon blijven wonen is de inmiddels nieuw aangestelde jeugdbeschermer met de ouders op zoek gegaan naar een andere geschikte plek voor [kind] . Uiteindelijk is gekozen voor gezinshuis Tamar van 's Heeren Loo in [plaats 1] . De verplaatsing verloopt perfect, [kind] leeft weer helemaal op en het bezoeken van [kind] door de ouders is daar geen probleem. De ouders zijn van mening dat uit de opleving van [kind] blijkt dat zij al die jaren gelijk hebben gehad over de slechte situatie in het vorige gezinshuis.
De ouders zijn van mening dat de raad ten onrechte veel te veel is uitgegaan van de informatie van ketenpartners die niet juist is geweest. Het raadsonderzoek is onzorgvuldig opgesteld als het gaat om een ouderschapsbeoordeling, want bij het forensisch psychologisch onderzoek is op geen enkel moment gekeken of [kind] en de ouders op elkaar aansluiten.
In het huidige gezinshuis gaat het bergopwaarts met [kind] . Hij krijgt de aandacht die hij nodig heeft, welke aandacht hij de afgelopen twee jaar heeft gemist. De omgangsregeling is uitgebreid naar een regeling van eenmaal per veertien dagen een woensdagmiddag, de ene keer in het gezinshuis, de andere keer bij de ouders thuis. Omdat de raad tijdens zijn onderzoek is voorgelogen dan wel de antwoorden die de raad heeft gegeven op de gestelde vragen inmiddels door de waarheid zijn achterhaald, waardoor de raad een verkeerde conclusie heeft genomen op basis van onware informatie, verzoeken de ouders het hof om alle verzoeken in hoger beroep toe te wijzen, in ieder geval een traject in te laten zetten waarbij met de juiste hulp [kind] langzaam maar zeker kan terugkeren naar de ouders.
5.7
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nog verklaard dat gaandeweg tijdens de begeleide contacten het duidelijk is geworden dat de ouders het op korte termijn (tijdens de omgang met [kind] ) goed doen. In de gesprekken en de contacten met de ouders is duidelijk geworden dat de ouders niet beschikken over de bovengemiddelde opvoedcapaciteiten die [kind] nodig heeft om hem een veilige opvoedomgeving te bieden.
Iedere ouder doet een emotioneel appèl op zijn kind en het is voor professionele opvoeders al erg lastig om te reflecteren op je eigen handelen en iedere keus die je maakt moet wegen op een weegschaal waarbij je het gedrag van [kind] moet lezen en in je reactie daarop moet anticiperen op hetgeen [kind] op dat moment aankan. Gelet op deze behoefte van [kind] en de capaciteiten van de ouders acht de raad het niet haalbaar dat de ouders [kind] dat kunnen bieden.
5.8
De huidige jeugdbeschermer heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hieraan toegevoegd dat het deels juist is dat dat het in het gezinshuis Pippi niet goed ging met [kind] . Dit was echter, anders dan de ouders stellen, naar mening van de jeugdbeschermer mede te wijten aan de strijd tussen de ouders en de GI. De ouders konden niet instemmen met het verblijf van [kind] in gezinshuis Pippi. Hierdoor ontstonden er veel spanningen. [kind] ontwikkelde loyaliteitsproblemen en liet gedragsproblemen zien waardoor hij niet in het gezinshuis Pippi kon blijven.
Inmiddels verblijft [kind] in gezinshuis Tamar van 's Heeren Loo in [plaats 1] . De jeugdbescher-mer is in gesprek met de ouders, de bezoekregeling van de ouders met [kind] is uitgebreid en die (begeleide) contacten verlopen goed. Nu de ouders meer aan [kind] laten zien dat zij instemmen met zijn verblijf in gezinshuis Tamar geeft dat duidelijkheid voor [kind] en zijn er minder spanningen, waardoor [kind] meer kan toekomen aan zijn eigen ontwikkeling. [kind] heeft ook zelf aangegeven de ouders thuis te willen bezoeken maar geeft daarbij wel aan dat hij wil dat de jeugdbeschermer mee gaat. Daarom zijn de bezoeken tot nu toe nog begeleid; voor [kind] is het belangrijk dat de jeugdbeschermer bij de bezoeken aanwezig is. [kind] kan in het huidige gezinshuis blijven wonen. Het is een rustige plek voor hem met professionele begeleiding. De moeder reageert op haar eigen wijze op de emoties van [kind] . Zij heeft moeite om de uithuisplaatsing van [kind] te accepteren. Door emotioneel te reageren kan [kind] op dat gebied snel overvraagd worden. Dat de ouders met de inzet van de nodige hulpverlening [kind] de opvoedomgeving kunnen bieden die hij nodig heeft, acht de jeugdbeschermer niet aannemelijk. Het is in het belang van [kind] dat hij in het gezinshuis Tamar kan blijven wonen, de ouders daar hun goedkeuring aangeven, zodat er geen spanningen meer zijn tussen de ouders en de GI, en [kind] zich in alle rust kan ontwikkeling op zijn eigen niveau.
5.9
Het hof stelt vast dat uit het forensisch psychologisch onderzoek van [kind] voldoende is gebleken dat hij functioneert op zwakbegaafd intelligentieniveau en dat hij een extreem emotioneel kwetsbare jongen is. De algehele ontwikkeling is complex en zeer kwetsbaar. Om een gevoel van veiligheid in de opvoedomgeving van [kind] te garanderen is een bijna klinische benadering en een juiste mix van emotionele afstand en nabijheid noodzakelijk. Het hof is met de raad en de GI van oordeel dat de combinatie van zakelijk en gepast affectief omgaan met [kind] voor de ouders niet haalbaar is, omdat ouders instinctief primair beschermend en emotioneel reageren op de behoeften van hun kind. De opvoeder die [kind] nodig heeft moet voortdurend aanpassen, inschatten en voorspelbaar reageren op hetgeen [kind] laat zien om diens gevoel van veiligheid te garanderen; gebeurt dit niet of onvoldoende, dan ontstaat er angst en verwarring bij [kind] . De opvoedomgeving van [kind] moet zo extreem voorspelbaar zijn dat dit het opgroeien in een gewoon gezinsleven overstijgt. Gezien voormelde problematiek van [kind] is de kans op overvraging van [kind] zelfs aanwezig wanneer hij opgroeit in een gezinshuis met professionele gezinsouders die zijn opgeleid om met kinderen met deze kindfactoren om te gaan.
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de ouders - gezien hun beperkingen
op lichamelijk (de vader heeft fysieke beperkingen in verband met COPD), cognitief en
emotioneel gebied, (de moeder functioneert op een licht verstandelijk beperkt intelligentie-
niveau) - niet, althans onvoldoende, in staat kunnen worden geacht om [kind] de opvoed-
omgeving te bieden die hij nodig, aangezien zij nog eerder overvraagd zullen worden in deze
complexe situatie dan de professionele opvoeders. Het risico op emotionele onveiligheid en
verwarring voor [kind] is te groot en zal hem ernstig schaden. Het hof is met de raad van
oordeel dat [kind] nu behoefte heeft aan een langdurige stabiele leefomgeving met opvoeders
die direct adequaat op hem kunnen reageren. Dat de ouders de mogelijkheden hebben om de
bovengemiddelde pedagogische vaardigheden aan te leren, waarbij zij [kind] op een juiste
wijze dienen te bevragen, te corrigeren en zij op hun eigen gedrag dienen te reflecteren, acht
het hof niet aannemelijk.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat thuisplaatsing van [kind] bij de ouders niet in zijn
belang is.
5.10
Anders dan de ouders is het hof van oordeel dat niet gebleken is dat het onderzoek door de raad en/of het forensisch psychologisch onderzoek van [kind] onzorgvuldig is verricht, zodat van de juistheid van de raadsrapportage kan worden uitgegaan. De stelling van de ouders dat een ouderschapsbeoordeling ontbreekt, doet aan voormeld oordeel niet af. Het hof heeft overwogen dat de opvoedomgeving van [kind] aan zulke specifieke vereisten dient te voldoen dat de kans bestaat dat een professionele gezinsouder [kind] nog zal overvragen en dat gezien de beperkingen van de ouders niet aannemelijk is dat zij [kind] de opvoedomgeving kunnen bieden die hij nodig heeft. Een nadere ouderschapsbeoordeling is naar het oordeel van het hof dan ook niet nodig. Dat het rapport van de raad en/of het forensisch psychologisch onderzoek van [kind] anderszins niet zorgvuldig tot stand is gekomen hebben de ouders onvoldoende onderbouwd. Overigens blijkt uit het forensisch psychologisch onderzoek dat kennis genomen is van stukken uit de tijd van de Landsheerlaan en dat de ouders een ontwikkelingsanamneselijst hebben ingevuld met betrekking tot [kind] . Voor zover de ouders hebben gesteld dat [kind] in het gezinshuis Pippi niet op zijn plaats heeft gezeten, zeker nu gebleken is dat hij in het gezinshuis Tamar weer helemaal opbloeit, leidt dit evenmin tot een ander oordeel. De redenen waarom de plaatsing van [kind] in gezinshuis Pippi niet is geslaagd kunnen velerlei zijn, waarbij het hof in ieder geval constateert dat de loyaliteitsproblemen van [kind] , als gevolg van het niet accepteren van de plaatsing door de ouders, hier een rol hebben gespeeld. Wat hier verder ook van zij, het maakt niet dat vanwege de niet geslaagde plaatsing [kind] om die reden thuis dient te worden geplaatst.
5.11
Met betrekking tot het door de ouders gedane verzoek om een deskundigenonderzoek te gelasten overweegt het hof als volgt.
Artikel 810a, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt, dat de rechter onder meer in zaken betreffende de ontheffing van het ouderlijk gezag op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a, lid 2, Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.12
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen en wijst daarom af het verzoek van de ouders tot het verrichten van een nadere contra-expertise ingevolge artikel 810a Rv. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het hiervoor overwogene dat de bevindingen die zijn neergelegd in hiervoor vermelde - voldoende recente - rapportage van de raad en het forensisch psychologisch onderzoek van [kind] niet onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Aldus bezien moet worden geoordeeld dat het doen uitvoeren van een nieuw onderzoek niet mede tot de beslissing van de zaak kan leiden, terwijl voorts moet worden geoordeeld dat een nieuw onderzoek opnieuw een belasting voor [kind] zal betekenen, zodat ook het belang van [kind] zich daartegen verzet.
5.13
Gebleken is dat het thans goed gaat met [kind] op de plek in gezinshuis Tamar. De omgangsregeling van [kind] met de ouders is uitgebreid. Het contact tussen de ouders en de GI is verbeterd en de ouders zijn blij met de plek waar [kind] nu verblijft. De GI heeft verklaard dat [kind] op deze plek kan blijven wonen. Het hof acht het in het belang van [kind] dat de ouders laten blijken dat zij blijvend instemmen met zijn huidige verblijfplaats, zodat [kind] zo goed mogelijk kan toekomen aan zijn eigen ontwikkeling en de gezinsouders niet worden geconfronteerd met loyaliteitsproblemen en onrust bij [kind] . Het voeren van juridische procedures en strijd komt de stabiliteit in de opvoedingssituatie van [kind] niet ten goede.
5.14
Ten aanzien van de omgangsregeling merkt het hof op dat de situatie ten opzichte van zoals deze ten tijde van de bestreden beschikking van 27 januari 2015 gold, is gewijzigd. Inmiddels is sprake van een andere omgangsregeling en is de schriftelijke aanwijzing van 5 december 2014 aangaande de omgang achterhaald. Gebleken is dat de jeugdbeschermer en de ouders in onderling overleg de omgangsregeling van [kind] met de ouders hebben afgesproken en uitgebreid. De ouders hebben op dit moment tweemaal per maand contact met [kind] , eenmaal per maand in het gezinshuis en eenmaal per maand bij de ouders thuis onder begeleiding. De jeugdbeschermer heeft voorts verklaard dat, afhankelijk van de mogelijkheden van [kind] , deze regeling in de toekomst kan worden uitgebreid en gewijzigd. Onder deze omstandigheden acht het hof het in het belang van [kind] wenselijk ook voor de toekomst de regie over de invulling van de omgangsregeling tussen [kind] en de ouders in handen te laten van de jeugdbeschermer, zeker nu de verstandhouding tussen de ouders en de GI aanzienlijk is verbeterd. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen maar in aanvulling daarop bepalen dat de regie over de invulling van de omgangsregeling tussen [kind] en de ouders wordt overgelaten aan de jeugdbeschermer.
5.15
Gelet op al het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlengingen de continuïteit van en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [kind] niet is gewaarborgd en beoordeelt het hof de verlengingen van de uithuisplaatsing van [kind] dan ook noodzakelijk.
5.16
Op grond van het voorgaande falen de grieven van de ouders in alle zaken. Het hof zal de bestreden beschikkingen dan ook bekrachtigen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 18 december 2014 zaaknummer 200.167.070, van 27 januari 2015 zaaknummer 200.167.084, van 10 maart 2015 zaaknummer 200.167.106, van 10 maart 2015 zaaknummer 200.167.110, en van 10 december 2015 zaaknummer 200.188.098;
bepaalt in aanvulling op de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 27 januari 2015 onder zaaknummer 200.167.084, dat de regie over de invulling van de omgangsregeling tussen [kind] en de ouders wordt overgelaten aan de jeugdbeschermer;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, M.J. Stolwerk en R. Feunekes, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier en is op 31 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.