Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2424 van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2015
Rb. Den Haag, 10-05-2017, nr. C/09/506683 / HA ZA 16-260
ECLI:NL:RBDHA:2017:4772, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
10-05-2017
- Zaaknummer
C/09/506683 / HA ZA 16-260
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:4772, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 10‑05‑2017; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:1530, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 10‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Inbreuk op Benelux-merk MEERING en handelsnaam Meering Touringcars Amsterdam. Geen vrijgesteld gebruik eigen (handels)naam of ouder recht van plaatselijke betekenis. Geen ouderev rechten m.b.t. identieke of gelijkende handelsnaam.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/506683 / HA ZA 16-260
Vonnis van 10 mei 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEERING TOURINGCARS AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.W. Rijsdijk te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. [CCC]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.G. Jansen te Haarlem.
Eiseres zal hierna MTA genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud [CCC c.s.] genoemd worden, en afzonderlijk CCC, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . De zaak is voor MTA behandeld door mr. M.W. Wiegerinck, advocaat te Den Haag en de advocaat voornoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
˗ de dagvaarding van 16 februari 2016 met producties 1 tot en met 18;
˗ de conclusie van antwoord van 20 april 2016, met producties 1 tot en met 18 (inclusief specificatie van kosten in de zin van artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
˗ het tussenvonnis van 15 juni 2016 waarin een comparitie van partijen is bevolen;
˗ de op 9 november 2016 ingekomen aanvullende producties 19 tot en met 42 met toelichting van MTA (inclusief aanvullende kostenspecificatie);
˗ de op 9 november 2016 ingekomen aanvullende productie 19 van [CCC c.s.] (aanvullend proceskostenoverzicht);
˗ de op 22 november 2016 overgelegde productie 43 van MTA (aanvullende kostenspecificatie);
˗ het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2016;
˗ de brief van mrs. Rijsdijk en Wiegerinck namens MTA, waarin een aantal opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal, dat buiten aanwezigheid van partijen was opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
In 1975 is MTA opgericht door [A] als directeur-groot aandeelhouder. De huidige directeuren / aandeelhouders van MTA zijn kinderen van [A] . MTA drijft een onderneming die touringcardiensten aanbiedt. Sinds haar oprichting bedient zij zich van de handelsnamen Meering Touringcars en Meering Touringcars Amsterdam.
2.2.
MTA is onder meer houdster van:
˗ het Benelux-woordmerk MEERING, ingeschreven onder nummer 0836581 op 16 januari 2008 (depot 15 januari 2008) voor onder meer diensten van een touringcarbedrijf (klasse 39);
˗ de domeinnamen meering.nl, meering.com, en meering-touringcars.amsterdam.
2.3.
[CCC c.s.] drijft een onderneming die eveneens touringcardiensten aanbiedt en daarnaast een aantal oldtimerbussen exploiteert voor bijzondere gelegenheden als bruiloften. [CCC c.s.] gebruikt sinds enkele jaren op de achterzijde van haar (moderne) touringcars de aanduiding Almere-Tours met daaronder “ J. Meering ”. Recentelijk (in 2015) zijn daarvan de volgende foto’s door MTA gemaakt.
2.4.
[CCC c.s.] heeft op 17 augustus 2015 de domeinnamen meering.amsterdam en meeringtouringcars.amsterdam laten registreren. De domeinen onder deze namen zijn niet actief.
2.5.
Bij brief van 6 november 2015 heeft MTA [CCC c.s.] doen sommeren onder meer de inbreuken op haar Benelux-woordmerken MEERING en BEJA te staken.
Geschiedenis
2.6.
In 1968 heeft [A] (latere oprichter van MTA) samen met zijn (stief)broer [B] (de vader van de gedaagde vennoten) een vennootschap onder firma opgericht ter uitoefening van een touringcarbedrijf, genaamd V.O.F. [Amersfoort's Bloei 1968] ” (hierna “Amersfoort’s Bloei 1968”). In 1977 is [A] uit deze vennootschap getreden en heeft [B] met zijn echtgenote als medeaandeelhouder de onderneming voortgezet in de vorm van een besloten vennootschap genaamd “Reis- en Touringcarbedrijf Amersfoort’s Bloei B.V.” (hierna “Amersfoort’s Bloei 1977”). In 1996 heeft deze vennootschap een bedrijfspand en zes touringcarbussen aan het touringcarbedrijf Beuk verkocht. In 1997 is de naam van de vennootschap gewijzigd in Japiejo Holding B.V.
2.7.
Ondertussen had [B] met zijn echtgenote in 1991 de vennootschap onder firma genaamd “V.O.F. Reis- Touringcarbedrijf Amersfoort’s Bloei” opgericht (hierna “Amersfoort’s Bloei 1991”, te onderscheiden van de in 1968 opgerichte vennootschap onder firma). Na het overlijden van [B] in 1995 is deze onderneming voortgezet door zijn zoons en zijn weduwe in de vorm van CCC. Amersfoort’s Bloei 1977 en Amersfoort’s Bloei 1991 hebben dus tussen 1991 en 1995 naast elkaar bestaan. Op enig moment in het bestaan van deze ondernemingen tussen 1977 en 1996 is de aanduiding “J. Meering” op touringcars gevoerd op de hieronder afgebeelde wijze.
2.8.
Op een oldtimerbus van CCC is vanaf 2001 de aanduiding “J. Meering & Zn” op de achterzijde als volgt gevoerd.
3. Het geschil
3.1.
MTA vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad,
- 1.
voor recht zal verklaren dat [CCC c.s.] inbreuk heeft gemaakt op de merk- en/of handelsnaamrechten van MTA, dan wel anderszins onrechtmatig jegens MTA heeft gehandeld, door de in het lichaam van de dagvaarding beschreven handelwijze;
- 2.
[CCC c.s.] zal bevelen om onmiddellijk na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, het onrechtmatige gebruik van het Benelux woordmerk MEERING en iedere inbreuk op de handelsnamen Meering Touringcars en Meering Touringcars Amsterdam blijvend te staken;
- 3.
[CCC c.s.] zal bevelen om uiterlijk twee weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis de domeinnamen meering.amsterdam en meeringtouringcars.com over te dragen aan MTA;
- 4.
[CCC c.s.] zal veroordelen tot het betalen van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,- (tien duizend Euro) wanneer zij in strijd handelt met de hiervoor onder 2 en 3 genoemde verplichtingen, te vermeerderen met een boete van € 1.000,- (duizend Euro) per dag of deel van een dag dat deze overtreding voortduurt;
- 5.
[CCC c.s.] hoofdelijk zal veroordelen tot het vergoeden van de door MTA geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- 6.
[CCC c.s.] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van het geding als bedoeld in artikel 1019h Rv, specifiek uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van deze kosten;
- 7.
met bepaling dat alle bedragen die [CCC c.s.] uit hoofde van het vonnis aan MTA zal moeten betalen, vermeerderd zullen worden met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot die van algehele voldoening.
3.2.
MTA legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [CCC c.s.] gebruikt ter onderscheiding van touringcardiensten het teken J. Meering, dat verwarringwekkend overeenstemt met het merk MEERING zodat [CCC c.s.] gelet op de overige omstandigheden van het geval handelt in strijd met artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE. Door het registreren van de domeinnamen meering.amsterdam en meeringtouringcars.amsterdam ontstaat een dreiging van dergelijke inbreuk, en dat is tevens een vorm van ander gebruik van het merk dat kan worden verboden op grond van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. [CCC c.s.] gebruikt als handelsnaam Almere-Tours J. Meering, welke naam overeenstemt met de door MTA eerder gevoerde handelsnamen Meering Touringcars en Meering Touringcars Amsterdam, zodanig dat in de gegeven situatie verwarring tussen de ondernemingen valt te duchten in de zin van artikel 5 Handelsnaamwet (Hnw). Tevens veroorzaakt deze handelsnaam van [CCC c.s.] , die het merk bevat, verwarring en dient daarom verboden te worden (artikel 5a Hnw). Voorts handelt [CCC c.s.] onrechtmatig jegens MTA omdat zij door gebruik van de domeinnamen het publiek in verwarring brengt en daarnaast MTA verhindert een domeinnaam waarvan haar merk deel uitmaakt te registreren. Ook handelt [CCC c.s.] onrechtmatig omdat zij door het gebruik van het teken J. Meering ongeoorloofd profiteert van de reputatie van het merk MEERING, en maakt zij zich schuldig aan oneerlijke handelspraktijken jegens de consument in de zin van art. 6:193e Burgerlijk Wetboek (BW) alsmede misleidende reclame in de zin van art. 6:194 BW omdat zij de indruk wekt dat de diensten van MTA van haar afkomstig zijn, dan wel dat deze diensten gerelateerd zijn. Daarbij speelt ook mee dat het uiterlijk van de touringcars van MTA door [CCC c.s.] wordt overgenomen, aldus MTA.
3.3.
[CCC c.s.] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Voor zover de vorderingen zijn ingesteld op grond van gestelde inbreuk op Benelux-merken is deze rechtbank bevoegd daarvan kennis te nemen op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE en het feit dat de gestelde inbreuk (ook) in het arrondissement Den Haag plaatsvindt. Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op andere gronden is deze rechtbank bevoegd reeds omdat de bevoegdheid niet is bestreden.
4.2.
De centrale stelling in het verweer van [CCC c.s.] is dat zij de aanduiding Meering als (onderdeel van haar) handelsnaam gebruikt en dat haar rechtsvoorgangers dat vanaf 1968 onafgebroken hebben gedaan, zowel op touringcars als op briefpapier, facturen en andere zakelijke stukken, zodat zij daarvoor een handelsnaamrecht heeft verkregen. Aan deze centrale stelling ontleent [CCC c.s.] de merkenrechtelijke verweren (i) dat het haar niet kan worden verboden haar eigen handelsnaam, althans de familienaam van haar vennoten te gebruiken (artikel 2.23 lid 1 sub a BVIE), (ii) dat het teken Meering dat zij gebruikt zijn bescherming ontleent aan genoemd handelsnaamrecht als ouder recht van plaatselijke betekenis zodat MTA zich niet tegen het gebruik daarvan kan verzetten (artikel 2.23 lid 2 BVIE), en (iii) dat MTA haar rechten heeft verwerkt wegens bewust gedogen in de zin van artikel 2.24 BVIE, althans artikel 54 UMVo1., althans artikel 9 Merkenrichtlijn (oud)2., althans dat zij haar rechten heeft verwerkt op basis van het gemene recht. Tevens beroept [CCC c.s.] zich ter zake op de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid. De rechtbank begrijp dat [CCC c.s.] aan haar centrale stelling het verweer ontleent dat MTA niet de oudere (gelijkende) handelsnaam heeft in de zin van artikel 5 Hnw.
Het merk MEERING - Beperkingen op het ingeroepen recht
artikel 2.23 lid 1 sub a – gebruik van de naam Meering
4.3.
Ten aanzien van het verweer van [CCC c.s.] dat het haar vrij staat de aanduiding Meering als (onderdeel van) haar handelsnaam, althans de familienaam van haar vennoten te gebruiken, overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.
Ingevolge artikel 2.23 lid 1 aanhef en onder a BVIE omvat het uitsluitend recht niet het recht zich te verzetten tegen het gebruik in het economisch verkeer door een derde van diens naam en adres. Het door artikel 2.23 lid 1 BVIE vrijgestelde gebruik vindt zijn beperking in de eerlijke gebruiken van nijverheid en handel, die een loyaliteitsverplichting meebrengen ten opzichte van de legitieme belangen van de merkhouder3.. De derde mag bijvoorbeeld geen ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk, of de indruk wekken dat een economische band met de merkhouder bestaat. De mate waarin het publiek de handelsnaam begrijpt als een aanwijzing voor het bestaan van een verband tussen de waren of diensten van de derde en de merkhouder speelt daarbij een rol.
4.5.
De rechtbank overweegt dat MTA terecht betwist dat het gebruik van de aanduiding Meering door [CCC c.s.] op haar touringcars in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid. [CCC c.s.] gebruikt de aanduiding op touringcars op een manier die (veel) verder gaat dan nodig is om de handelsnaam of de familienaam van de vennoten van CCC aan te duiden. Zij gebruikt de aanduiding tevens als onderscheidingsteken. Niet is gebleken dat er een noodzaak zou zijn de familienaam überhaupt op de touringcars te vermelden, laat staan dat die noodzaak zo ver zou gaan de aanduiding Meering in dezelfde lay-out en in een groot formaat (ongeveer even groot als “Almere-Tours”) te moeten gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank wordt door dit gebruik bij het publiek de indruk gewekt dat het gaat om (een onderdeel van) het bedrijf van MTA, althans dat tussen de ondernemingen van partijen een economische band bestaat. Dat dit ook daadwerkelijk gebeurt, blijkt onder meer naar de door [CCC c.s.] niet bestreden gevallen van verwarring waar MTA naar verwijst, waarbij het gaat over klachten over het rijgedrag van chauffeurs van [CCC c.s.] , en facturen en telefoontjes bestemd voor [CCC c.s.] , die terecht komen bij MTA. Daarmee kan het eerste verweer van [CCC c.s.] niet slagen. In dat licht behoeft de vraag of [CCC c.s.] zich in casu op grond van het Anheuser-Busch arrest4.op haar handelsnaam kan beroepen in het licht van de nieuwe Merkenrichtlijn5., geen beantwoording.
artikel 2.23 lid 2 BVIE – ouder recht van plaatselijke betekenis
4.6.
Ingevolge artikel 2.23 lid 2 BVIE kan de merkhouder niet optreden tegen het gebruik, in het economisch verkeer, van een overeenstemmend teken dat zijn bescherming ontleent aan een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, indien en voor zover dat recht erkend is ingevolge de wettelijke bepalingen van één van de Benelux-landen.
4.7.
[CCC c.s.] stelt dat zij reeds voordat het merk MEERING werd gedeponeerd (in januari 2008), de aanduiding (J.) Meering als (onderdeel van haar) handelsnaam gebruikte, en dat op grond van bovengenoemde bepaling dat gebruik haar niet kan worden ontzegd omdat dit teken zijn bescherming ontleent aan het door dat gebruik ontstane handelsnaamrecht, wat een wettelijk erkend recht is.
4.8.
MTA betwist dat [CCC c.s.] een ouder recht heeft onder meer omdat [CCC c.s.] het gebruik van de aanduiding Meering definitief zou hebben gestaakt in 1996 bij de verkoop van het bedrijf van Amersfoort’s Bloei 1977/1991 aan Beuk, waarna Amersfoort’s Bloei 1991 is verdergegaan met slechts twee oldtimerbussen voor speciale gelegenheden.
4.9.
De stelling van MTA omtrent het staken van het gebruik van de aanduiding Meering op moderne touringcars strookt met het feit dat Beuk de touringcars en het bedrijfspand van Amersfoort’s Bloei heeft overgenomen in 1996. Dat Amersfoort’s Bloei 1991 toen verder is gegaan met twee oldtimerbussen (voor speciale gelegenheden) is op zich niet betwist, en wordt bevestigd door de door [CCC c.s.] zelf overgelegde opsomming van De Autobus Documentatie Vereniging, waarin is vermeld dat twee oude Mercedes-Benz O3500 bussen van Amersfoort’s Bloei op 1 oktober 1997 bij CCC terecht zijn gekomen (en geen andere), wat ook weer strookt met de door MTA overgelegde (historische) pagina’s van de website van [CCC c.s.] Niet is gebleken dat [CCC c.s.] na de transactie met Beuk haar eigen moderne touringcars is blijven gebruiken, zoals door [CCC c.s.] aanvankelijk gesteld en door MTA bestreden. De rechtbank constateert daarbij zelf dat op de door [CCC c.s.] overgelegde foto’s van touringcars de aanduiding Meering is aangebracht samen met ofwel de naam Amersfoort’s Bloei, zodat die foto’s in beginsel betrekking moeten hebben op de periode vóór 1996, ofwel de namen [CCC] en/of Almere-Tours. MTA heeft bestreden dat laatstgenoemde foto’s gebruik voor de datum van het depot betreffen, en [CCC c.s.] heeft daarop haar stellingen niet nader gemotiveerd. De rechtbank constateert daarbij zelf dat een van de foto’s de datumaanduiding 08/02/2008 heeft, zodat de rechtbank in casu uitgaat van gebruik na depotdatum.
4.10.
Voorts is niet gebleken, zoals [CCC c.s.] voor het eerst ter zitting heeft betoogd, en MTA heeft bestreden, dat [CCC c.s.] in de periode na 1996 op gehuurde (moderne) touringcars de aanduiding (J.) Meering had aangebracht. Dat haar stelling ter zake niet met foto’s of andere documentatie wordt ondersteund, klemt temeer nu [CCC c.s.] een groot aantal foto’s van touringcars en andere documentatie verspreid over een lange tijdperiode uit de geschiedenis van de verschillende Amersfoort’s Bloei-ondernemingen heeft overgelegd, wat er op lijkt te wijzen dat de gedaagden het ondernemingsverleden goed hebben gedocumenteerd.
4.11.
Nu in geen van de door [CCC c.s.] overgelegde documenten een aanwijzing is te vinden dat [CCC c.s.] in de periode tussen 1996 en 2008 de aanduiding Meering heeft gebruikt anders dan op oldtimerbussen, gaat de rechtbank aan het bewijsaanbod van [CCC c.s.] ter zake voorbij. De rechtbank gaat er dus van uit dat het gebruik door de rechtsvoorganger van [CCC c.s.] van de aanduiding (J.)Meering op moderne touringcars in 1996 is gestaakt, en [CCC c.s.] tussen in elk geval 1996 en 2008 deze aanduiding niet meer heeft gebruikt anders dan op de in rov. 2.8 afgebeelde wijze. MTA betwist dat door dat gebruik een handelsnaamrecht is ontstaan nu het slechts een versiering betreft, althans het verhuren van oldtimerbussen een andere aard van onderneming betreft dan regulier touringcarverhuur.
4.12.
Hoewel niet in geschil is dat tussen 2001 en 2008 een oldtimerbus van [CCC c.s.] heeft rondgereden met de in rov. 2.8 afgebeelde tekst achterop, kan de rechtbank op basis van dat enkele feit niet tot het oordeel komen dat het gebruik als handelsnaam betreft, dan wel dat door dit enkele gebruik een handelsnaamrecht is ontstaan naast het recht op de handelsnaam “ [CCC] ”. Ook in dit verband is relevant dat het beweerdelijke handelsnaamrecht met betrekking tot “Meering” in de periode 1996 tot aan de datum van depot op geen enkele wijze is onderbouwd anders dan met de foto die in rov 2.8 is afgebeeld, terwijl vóór die periode de overgelegde documentatie overvloedig is in de vorm van brieven en andere correspondentie, alsmede offertes, facturen en foto’s.
4.13.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [CCC c.s.] ten aanzien van het oudere recht van plaatselijke betekenis onvoldoende heeft gesteld, en zich daarop bij wijze van verweer niet kan beroepen.
artikel 2.24 BVIE - rechtsverwerking
4.14.
[CCC c.s.] doet ter zake van rechtsverwerking een beroep op artikel 2.24 BVIE, althans artikel 54 UMVo, althans 9 Merkenrichtlijn (oud). De rechtbank kan haar daarin niet volgen. Artikel 2.24 BVIE bepaalt – kort samengevat – dat de houder van een ouder merk die het gebruik van een ingeschreven jonger merk vijf jaren heeft gedoogd, tenzij dat te kwader trouw is gedeponeerd, het verdere gebruik daarvan niet meer kan verbieden voor de waren of diensten waarvoor het is gebruikt. Artikel 54 UMVo is niet van toepassing in geval van een Benelux-merk. In het voorliggende geval is “J. Meering” zoals [CCC c.s.] dat gebruikt, niet een ingeschreven jonger merk, zodat het beroep op rechtsverwerking onder artikel 2.24 BVIE reeds daarom faalt. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat MTA onweersproken heeft gesteld dat zij pas twee jaar met het huidige gebruik van “J. Meering” voor touringcardiensten bekend is, zodat de vijfjaarstermijn van artikel 2.24 BVIE niet wordt gehaald.
4.15.
Mogelijk zal buiten het kader van artikel 2.24 BVIE op basis van het gemene recht het gedogen van het gebruik van de aanduiding J. Meering (als jonger niet-ingeschreven merk) voor bepaalde diensten kunnen leiden tot rechtsverwerking.
4.16.
Als eerder geoordeeld, is het gebruik van de aanduiding Meering op gewone touringcars gestaakt per 1996, zodat het gedogen daarvan voor een merk dat in 2008 is gedeponeerd niet ter zake is. Wat betreft de gelegenheidsverhuur van oldtimerbussen (vergelijk rov. 2.8) is de rechtbank van oordeel dat deze activiteit in de praktijk niet concurreert met de exploitatie van gewone touringcars, zoals MTA heeft gesteld en [CCC c.s.] onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Het betreft dus in beginsel niet dezelfde diensten. Dat beide activiteiten wellicht onder dezelfde vergunning plaatsvinden voor ‘ongeregeld personenvervoer over de weg’, en de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten in de het KvK-register hetzelfde is, is voor de perceptie van het relevante publiek niet relevant. Een en ander brengt mee dat het gedogen door MTA van het gebruik van “Meering” op oldtimerbussen niet verhindert dat MTA thans haar rechten tegen het gebruik daarvoor voor reguliere touringcardiensten handhaaft.
4.17.
Ten aanzien van haar beroep op de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid heeft [CCC c.s.] niets meer of anders aangevoerd dan zij in het kader van de rechtsverwerking, dat een species is van de redelijkheid en billijkheid, heeft gedaan. Het beroep daarop strandt om dezelfde redenen. Daarbij komt dat naar vaste rechtspraak de beperkende werking slechts voor toepassing in aanmerking komt in uitzonderlijke gevallen6.. Dat sprake zou zijn van een dergelijk uitzonderlijk geval is door [CCC c.s.] , mede gelet op het voorgaande, onvoldoende gemotiveerd.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door [CCC c.s.] ingeroepen beperkingen op het merkenrecht niet slagen en dat de overige verweren vergeefs zijn gevoerd.
Het merk MEERING - inbreuk?
4.19.
[CCC c.s.] heeft niet steekhoudend weersproken dat zij het teken J. Meering (mede) gebruikt in verband met touringcardiensten, en dat die diensten identiek zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven. Voorts acht de rechtbank de visuele en auditieve overeenstemming tussen merk en teken (MEERING / J. Meering), evenals het onderscheidend vermogen van deze eigen naam in verband met de ingeschreven diensten, groot. Niet weersproken is daarbij de stelling van MTA dat het merk in de loop van de tijd aan onderscheidend vermogen heeft gewonnen. Naar het oordeel van de rechtbank is in het licht van het voorgaande sprake van gevaar voor verwarring. Daarbij neemt de rechtbank tevens in overweging de onbetwiste stellingen van MTA dat het teken op dezelfde wijze wordt gebruikt als de merkhouder het gebruikt, namelijk groot afgebeeld met donkere letters op de (witte) achterkant van de touringcar, en het feit dat zowel MTA als [CCC c.s.] met hun touringcars op Schiphol rijden en dat zich gevallen van daadwerkelijke verwarring hebben voorgedaan. De rechtbank oordeelt dat sprake is van inbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 onder b BVIE.
Domeinnamen
4.20.
[CCC c.s.] heeft MTA’s stelling dat het geregistreerd houden van de domeinnamen meering.amsterdam en meering.touringcars.amsterdam een (dreigende) inbreuk (‘sub b’) op het merk MEERING oplevert, en ook een ander gebruik is als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE niet bestreden, behoudens het beroep van [CCC c.s.] op een geldige reden. [CCC c.s.] heeft naar het oordeel van de rechtbank ten opzichte van MTA geen geldige reden om de domeinnaam geregistreerd te houden. Dat [CCC c.s.] in de regio Amsterdam is geregistreerd en zij een touringcarbedrijf exploiteert onder de naam Meering, zoals [CCC c.s.] stelt, is niet doorslaggevend. De handelsnaam van [CCC c.s.] is, zoals MTA onbestreden heeft gesteld, Almere-Tours J. Meering , en niet enkel “Meering”, en zij is gevestigd te Diemen. Hoewel die plaats tot de regio Amsterdam kan worden gerekend, is de statutaire vestigingsplaats van MTA ook Amsterdam (de stad Amsterdam). Daarbij komt dat één van de geregistreerde domeinnamen identiek aan de statutaire en in de praktijk gebruikte handelsnaam van MTA (Meering Touringcars Amsterdam), zodat in dat opzicht ook inbreuk op de handelsnaam van MTA dreigt.
4.21.
In het licht van het voorgaande zijn de vorderingen voor zover gebaseerd op het ingeroepen merk MEERING toewijsbaar.
Handelsnaam Meering Touringcars (Amsterdam)
4.22.
In deze procedure roept MTA tevens haar handelsnamen Meering Touringcars Amsterdam en Meering Touringcars in tegen de handelsnaam Almere-Tours J. Meering van [CCC c.s.] Aanvankelijk heeft MTA zich alleen beroepen op de handelsnaam Meering Touringcars Amsterdam, ter comparitie ook op Meering Touringcars. Deze vermeerdering van de grondslag van de eis is niet bestreden, en de rechtbank overweegt dat [CCC c.s.] daardoor overigens ook niet in haar verdediging is geschaad.
4.23.
Dat door de gelijkende handelsnamen van partijen, in verband met de overige omstandigheden, verwarring tussen de ondernemingen van partijen te duchten is, wordt reeds geïllustreerd door de geconstateerde gevallen van daadwerkelijke verwarring, en is overigens door [CCC c.s.] onvoldoende (gemotiveerd) bestreden. In beginsel is daarom sprake van een inbreuk op het handelsnaamrecht van MTA in de zin van artikel 5 Hnw door het gebruik van de handelsnaam Almere-Tours J. Meering door [CCC c.s.]
4.24.
[CCC c.s.] betwist dat MTA een vroegere handelsnaam inroept aangezien [CCC c.s.] of haar rechtsvoorgangers al sinds 1968 de aanduiding Meering als onderdeel van hun respectievelijke handelsnamen gebruiken.
4.25.
Dit verweer kan primair niet slagen aangezien de aangevallen handelsnaam niet “Meering” is, maar “Almere-Tours J. Meering”, waarvan het eerdere gebruik door [CCC c.s.] niet is gesteld. Weliswaar heeft MTA gesteld dat de verwarringwekkende gelijkenis tussen de huidige handelsnamen van partijen voornamelijk ligt in het element Meeringn omdat dat het onderscheidende element is, maar dat hoeft niet in dezelfde mate te gelden voor de vroegere handelsnamen van gedaagden of hun rechtsvoorgangers, omdat die namen andere (onderscheidende) elementen bevatten (zoals “Amersfoort’s Bloei”).
4.26.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [CCC c.s.] slechts in het algemeen heeft gesteld dat het beweerdelijke handelsnaamrecht met betrekking tot “Meering” van Amersfoort’s Bloei 1968 is overgegaan op Amersfoort’s Bloei 1977 (de B.V.) en vervolgens op Amersfoort’s Bloei 1991 (een V.O.F). Zij heeft echter geen concrete stellingen ingenomen ter zake van momenten en wijzen van overgang/overdracht van de betreffende onderneming. Dat klemt temeer nu een van de schakels in de overdrachtsketen een B.V. is. [CCC c.s.] heeft het bestaan van daartoe bestemde akten niet gesteld, en in het door [CCC c.s.] gestelde en de door haar overgelegde stukken kan overigens geen enkele aanwijzing worden gevonden dat genoemde overdrachten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. [CCC c.s.] heeft haar betwisting van het oudere recht van MTA dus onvoldoende gemotiveerd. Dat leidt tot de vaststelling dat het gebruik van de aanduiding Meering door CCC niet eerder is aangevangen dan de oprichting van haar directe rechtsvoorganger Amersfoort’s Bloei 1991. Nu vaststaat dat MTA haar handelsnaamgebruik is begonnen in 1975, kan ook reeds daarom de betwisting van [CCC c.s.] niet slagen.
4.27.
Hoewel [CCC c.s.] strikt genomen het verweer van rechtsverwerking slechts heeft gevoerd in het kader van de merkinbreuk, kan dat verweer ook niet slagen in het kader van het handelsnaamrecht. Vast staat dat MTA pas enkele jaren op de hoogte is van het gebruik van de aangevallen handelsnaam van [CCC c.s.] . Aan het enkele feit dat MTA het gebruik van de handelsnamen Amersfoort’s Bloei J. Meering en [CCC] J. Meering & Zn. kennelijk heeft gedoogd, had [CCC c.s.] daarom niet het vertrouwen mogen ontlenen dat MTA haar rechten niet zou inroepen tegen het huidige gebruik. Onder deze omstandigheden kan het beroep van [CCC c.s.] op de redelijkheid en billijkheid ook niet slagen.
4.28.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen voor zover gebaseerd op het handelsnaamrecht van MTA in beginsel toewijsbaar zijn.
4.29.
MTA heeft niet gesteld welk specifiek belang zij heeft, naast toewijzing van de vorderingen op de grondslagen merk en handelsnaam, bij behandeling van de grondslag onrechtmatige daad (de artikelen 6:162, 6:193c en 6:194 BW). Nu van een dergelijk belang ook overigens niet blijkt, kunnen deze grondslagen buiten behandeling blijven.
Vorderingen
4.30.
MTA heef niet gesteld, en ook is niet anderszins gebleken, welk specifiek belang MTA heeft bij de gevorderde verklaring voor recht naast de op te leggen verboden en nevenvorderingen. De gevorderde verklaring zal daarom worden afgewezen.
4.31.
Onder het op te leggen merkenrechtelijk verbod zal ieder gebruik van de term Meering ter onderscheiding van touringcardiensten gelden, maar het verbod zal zich niet kunnen uitstrekken tot het gebruik van “Meering” als aanduiding van de familienaam van de vennoten voor zover toegestaan op grond van artikel 2.23 lid 1 BVIE. Omdat executiegeschillen hierover op de loer liggen, overweegt de rechtbank dat het gebruik van de familienaam van de vennoten geacht wordt binnen de grenzen van de eerlijke gebruiken in handel en nijverheid te blijven als die naam voor het publiek niet als onderdeel van de handelsnaam van [CCC c.s.] wordt opgevat, en ook niet (daardoor) in verband wordt gebracht met de door [CCC c.s.] aangeboden diensten. Naar het oordeel van de rechtbank wordt bij gebruik van de aanduiding Meering op een touringcar genoemd verband in beginsel door het publiek gelegd tenzij die naam onderdeel is van wat het publiek als een vermelding van NAW-of contactgegevens zal opvatten. Daarbij geldt dat de aanduiding J. Meering niet de aanduiding van de naam van de vennoten is, aangezien deze [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] heten, zodat die ook zo dienen worden aangeduid.
4.32.
Wat betreft het handelsnaamrechtelijke verbod overweegt de rechtbank dat het gebruik van enkel “Almere-Tours” (het woord Meering weggelaten) in elk geval de inbreuk zal opheffen en dus niet onder het verbod zal vallen. Echter zal het verbod zich niet kunnen uitstrekken tot ieder gebruik van de aanduiding Meering als onderdeel van enige handelsnaam van [CCC c.s.] Of de handelsnamen van partijen verwarringwekkende gelijkenis vertonen, hangt immers af van de handelsnamen in hun geheel, en de eventuele aanwezigheid – naast “Meering” – van (andere) onderscheidende elementen daarin.
4.33.
Ter beëindiging van de dreiging van verder of ander inbreukmakend handelen met de domeinnamen dient [CCC c.s.] de domeinnamen als gevorderd over te dragen.
4.34.
Aannemelijk is dat MTA door de geconstateerde merk- en handelsnaaminbreuk enige schade heeft geleden. Dit is ook niet (steekhoudend) bestreden, zodat zal worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
4.35.
Ter voorkoming van executieproblemen zullen de dwangsommen gemaximeerd worden.
4.36.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [CCC c.s.] in de kosten van de procedure worden veroordeeld. MTA vordert op grond van artikel 1019h Rv een bedrag van € 28.468,82. Daarbij heeft MTA geen onderverdeling gemaakt naar het gedeelte van de procedure betreffende de IE-aspecten en het gedeelte betreffende onrechtmatige daad, waarop artikel 1019h Rv niet van toepassing is. Afgaande op de inhoud van de stukken en het verhandelde ter comparitie oordeelt de rechtbank dat deze verhouding 80/20 is.
4.37.
[CCC c.s.] heeft de kosten bestreden als niet redelijk en evenredig. MTA heeft dat bestreden met het argument dat [CCC c.s.] de zaak feitelijk en juridisch heeft gecompliceerd en zo mede debet is aan de kosten van MTA.
4.38.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande aansluiting zoeken bij het toepasselijke IE Indicatietarief. De onderhavige zaak is – vooral feitelijk – complex (geworden) zonder dat dit specifiek te wijten is aan het procesgedrag van een van de partijen. Een en ander leidt de rechtbank tot toepassing van het tarief van € 20.000,-, waarbij in deze procedure 80% zal worden vergoed, te weten € 16.000,-. De proceskostenveroordeling wordt daarmee als volgt:
salaris IE | € 16.000,- (80% x € 20.000,-) |
salaris niet-IE | € 180,80 (20% x 2 punten à € 452,00) |
griffierecht | € 619,00 |
dagvaardingskosten | € 82,75 |
TOTAAL | € 16.882,55 |
4.39.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring en hoofdelijkheid van de schadevergoeding en proceskostenveroordeling zal als onbestreden worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling is niet toewijsbaar vanaf de datum van dagvaarding, zoals gevorderd, maar vanaf het moment dat [CCC c.s.] met betaling van dat bedrag in verzuim is, te weten na 14 dagen na betekening van het vonnis.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
beveelt [CCC c.s.] binnen twee weken na betekening van dit vonnis de inbreuk op het Benelux-woordmerk MEERING en op de handelsnamen Meering Touringcars en Meering Touringcars Amsterdam te staken en gestaakt te houden;
5.2.
beveelt [CCC c.s.] om uiterlijk twee weken na betekening dit vonnis de domeinnamen meering.amsterdam en meeringtouringcars.com over te dragen aan MTA;
5.3.
veroordeelt [CCC c.s.] tot betaling van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,- (tien duizend Euro) wanneer zij in strijd handelt met de hiervoor onder 5.1 en/of 5.2 genoemde bevelen, te vermeerderen metss € 1.000,- (duizend Euro) per dag of deel van een dag dat deze overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,-;
5.4.
veroordeelt [CCC c.s.] hoofdelijk tot het vergoeden van de door MTA geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [CCC c.s.] hoofdelijk in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van MTA begroot op € 16.882,55, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis;
5.6.
verklaart de voorgaande bevelen en veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑05‑2017
Richtlijn 2008/95/EG van het Europese Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten
HvJEU 17 maart 2005, ECLI:EU:C:2005:177, zaak C-228/03, inzake Gillette, en HvJEU 11 september 2007, ECLI:EU:C:2007:497, zaak C-17/06 inzake Céline.
HvJEU 16 november 2001. ECL[:EU:C:2004:71 7, zaak C-245/02 inzake Anheuser-Busch / Budvar.
Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees parlement en de Raad van 16december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, artikel 14.1
vergelijk onder meer HR 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4406