Rb. Zutphen, 06-06-2012, nr. 124252 / HA ZA 11-749
ECLI:NL:RBZUT:2012:BW9343
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
06-06-2012
- Zaaknummer
124252 / HA ZA 11-749
- LJN
BW9343
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2012:BW9343, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 06‑06‑2012
Uitspraak 06‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Jarenlang (mogelijk) te hoge prijzen berekend voor brandstofleveranties aan een tankstation. Onverschuldigde betaling. Rechtsverwerking. Eiser in reconventie, [naam 1 B.V.], vordert van Esso, op grond van onverschuldigde betaling, onder meer een bedrag van € 6.519.816,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanwege door Esso in de periode 1992 tot medio 2011 in rekening gebrachte prijzen voor geleverde brandstoffen. Pas in 2011 zou [naam 1 B.V.], zo heeft zij gesteld, zich hebben gerealiseerd dat er geen grond bestond voor het uiteenlopen van de prijzen die Esso aan haar in rekening bracht en de prijzen die in rekening werden gebracht aan een ander aan haar toebehorend pompstation ([tankstation B]). Esso heeft zich onder meer beroepen op rechtsverwerking en dit verweer treft doel. Anders dan [naam 1 B.V.] heeft gesteld is voor rechtsverwerking niet vereist dat de rechthebbende kennis heeft van het recht dat hij verwerkt. Van rechtsverwerking zal sprake kunnen zijn indien een schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. In het vonnis somt de rechtbank in rechtsoverweging 4.8 de omstandigheden op die, in onderlinge samenhang beschouwd, meebrengen dat hier sprake is van rechtsverwerking door [naam 1 B.V.].
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 124252 / HA ZA 11-749
Vonnis van 6 juni 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESSO NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mrs. R. van de Klashorst en A.M. Boogers te ‘s-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1 B.V.],
gevestigd te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.J. van Westerveld te Twello.
Partijen zullen hierna Esso en [naam 1 B.V.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 25 januari 2012
- -
het proces-verbaal van comparitie van 25 april 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[naam 1 B.V.] exploiteert sinds december 1993 een tankstation dat is gesitueerd aan de A1 nabij Twello, hierna te noemen: het [tankstation A]. In de periode daarvoor werd het tankstation (mede) geëxploiteerd door [naam sr.], hierna te noemen: [naam sr.], wijlen de vader van [naam jr.], hierna te noemen: [naam jr.] De [familie] exploiteert het tankstation sinds de aanleg van de A1 in 1973. [naam jr.] is momenteel bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder van [naam 1 B.V.].
2.2.
[naam sr.] exploiteerde in 1973, en ook daarvoor al, nog een tankstation, hierna verder te noemen naar de huidige naam (per 1 januari 2011): [tankstation B], gelegen aan de provinciale weg Apeldoorn – Deventer. Omdat in verband met de aanleg van de A1 een vermindering van de omzet voor [tankstation B] viel te verwachten kwam [naam sr.] - op grond van door het Ministerie van Economische Zaken opgestelde regels ten aanzien van vergunningen voor tankstations langs rijkswegen, verder te noemen: de Toewijzingsregeling - in aanmerking voor een exploitatievergunning voor het tankstation langs de A1. Eveneens op grond van de Toewijzingsregeling is de vergunning (concessie) voor het tankstation destijds toegewezen aan Esso. Medio 2011 is de concessie van Esso voor het tankstation op een veiling overgegaan op een andere oliemaatschappij.
2.3.
Op grond van artikel 4 onder d van de Toewijzingsregeling zijn Esso en [naam sr.] c.q. [naam 1 B.V.] verplicht een standaardcontract, hierna te noemen: het exploitatiecontract (productie 4 bij dagvaarding), te sluiten waarin de positie van de concessiehouder (Esso) en de exploitant is geregeld. De tekst van het exploitatiecontract is tot stand gekomen in overleg tussen de Staat, de Commissie Benzinestations langs Rijkswegen als belangenorganisatie van de oliemaatschappijen en de BOVAG als belangenorganisatie van de exploitanten van de tankstations.
2.4.
In artikel 1 van het exploitatiecontract (versie 1986) is onder meer bepaald:
“(…)
Oliemaatschappij geeft aan handelaar in exploitatie (…) een in economisch eigendom aan oliemaatschappij toebehorend en in goede staat verkerend motorbrandstofstation, hierna te noemen “het station”, bestaande uit:
- a)
gebouw, luifel en voorterrein
- b)
ondergrondse reservoirs, pijpleidingen en verder toebehoren
- c)
pompen voor benzine, diesel en LPG
- d)
reclame- en andere materialen (…)
Genoemd station blijft economisch eigendom van oliemaatschappij en is of wordt in goede staat en geheel bedrijfsklaar opgeleverd.
(…)”
Artikel 4 van het exploitatiecontract luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Handelaar verplicht zich van oliemaatschappij (…) te zullen afnemen (…) al de gedurende de loop dezer overeenkomst door hem in het station (…) benodigde motorbrandstoffen (…). Afname zal geschieden tegen handelaarsprijzen, te betalen na levering (…). Onder handelaarsprijs wordt verstaan de prijs waartegen oliemaatschappij ten tijde van levering blijkens zijn prijslijst motorbrandstoffen van dezelfde kwaliteit – in het bevoorradingsgebied waarin het onderhavige station is gesitueerd – algemeen aan gecontracteerde handelaren verkoopt. (…)”
In artikel 10 van het exploitatiecontract is een boete opgenomen van Fl. 1000,00 per dag dat een partij in gebreke blijft met de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.
2.5.
In december 1993 heeft [naam 1 B.V.] de exploitatie van het tankstation overgenomen. Daarbij is het exploitatiecontract op haar naam gezet. In 1997 heeft Esso het tankstation geheel vernieuwd. De daarmee samenhangende investeringskosten voor Esso bedroegen, inclusief de kosten van bodemsanering, circa één miljoen euro. De totale investeringskosten van Esso in het tankstation gedurende de periode dat zij de concessie bezat, hebben
€ 1.125.721,00 bedragen. Voorts betaalde Esso jaarlijks een vergoeding aan Domeinen voor het gebruik van de locatie aan de A1, welke vergoeding varieert afhankelijk van de brandstofvolumes. In de periode 2007 – 2010 lag de te betalen vergoeding tussen de
€ 172.187,00 en € 150.581,00 per jaar.
2.6.
Naast het tankstation is [naam sr.] [tankstation B] blijven exploiteren. Op enig moment is de exploitatie van [tankstation B] overgenomen door [naam jr.] via zijn vennootschap [naam 2 B.V.] [naam jr.] is daarmee indirect enig aandeelhouder en bestuurder van zowel [naam 1 B.V.] als [tankstation B]. In tegenstelling tot het tankstation aan de A1, waarvan Esso gedurende de concessie de economisch eigenaar is gebleven, is [naam jr.] (indirect) de eigenaar van [tankstation B]. Esso draagt ook niet de kosten van de aanleg en het onderhoud van [tankstation B], noch kosten voor het gebruik van de locatie. Genoemde kosten zijn voor rekening van de eigenaar van [tankstation B]. De levering van brandstoffen door Esso aan [tankstation B] vindt plaats op basis van een wederverkoopovereenkomst, laatstelijk overeengekomen op 9 oktober 2006.
2.7.
De prijzen voor de levering van brandstof die Esso aan haar afnemers in rekening brengt, zijn gebaseerd op de zogeheten Esso landelijke adviesprijs, een prijs die door Esso per dag wordt vastgesteld. Het staat exploitanten van tankstations vrij om bij het vaststellen van de prijs aan de pomp zowel neerwaarts als opwaarts van de Esso landelijke adviesprijzen af te wijken. Daarnaast biedt Esso exploitanten van tankstations kortingen op haar landelijke adviesprijs. Deze kortingen zijn niet voor alle exploitanten gelijk maar hangen onder meer af van de eigendomsverhoudingen ten aanzien van het tankstation, wie de investeringen in het tankstation moet dragen en op basis van welke overeenkomst de brandstoffen worden geleverd. Zo geeft Esso aan exploitanten waarbij de (economische) eigendom en daarmee de financiële lasten van het tankstation bij Esso berusten en met wie zij het exploitatiecontract heeft gesloten een lagere korting op de af te nemen brandstoffen dan aan exploitanten die eigenaar zijn van het tankstation en die dat station voor eigen rekening en risico exploiteren.
2.8.
In 2007 of 2008 heeft [naam jr.] bij Esso geïnformeerd naar het verschil in de prijzen die Esso rekende voor de levering van brandstoffen aan het tankstation en [tankstation B].
2.9.
Bij brief van 29 juni 2011 heeft [naam 1 B.V.] aan Esso aangekondigd dat zij voortaan aan Esso voor de levering van brandstoffen aan het tankstation dezelfde, lagere, prijs zal betalen die Esso aan [tankstation B] in rekening brengt. Bij brief van 8 juli 2011 heeft Esso in reactie daarop [naam 1 B.V.] in gebreke gesteld en gesommeerd de onvolledig betaalde facturen uiterlijk op 11 juli 2011 alsnog volledig te voldoen.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
Esso heeft haar eis verminderd in die zin dat zij in conventie, in verband met een tussen partijen getroffen regeling na het vonnis in het incident van 2 november 2011, haar vorderingen heeft ingetrokken. Esso handhaaft wel haar vordering tot veroordeling van [naam 1 B.V.] in de kosten.
in reconventie
3.2.
[naam 1 B.V.] vordert samengevat - veroordeling van Esso tot betaling van
- I.
het over de periode vanaf 1 juli 2011 tot 7 december 2011 door [naam 1 B.V.] te veel betaalde bedrag van € 243.721,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele betaling;
en
- II.
primair: € 6.519.816,00 met daarover de tot 1 juli 2011 verschuldigde wettelijke rente van € 2.578.398,00 vermeerderd met de wettelijke rente over € 9.098.214 (zijnde het saldo van de bedragen € 6.519.816,00 en € 2.578.398,00) vanaf 1 juli 2011 tot de dag der algehele betaling;
dan wel,
- III.
subsidiair: € 1.483.161,00 met daarover de tot 1 juli 2011 verschuldigde wetelijke rente van € 552.156,00 vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 2.035.317,00 (zijnde het saldo van de bedragen van € 1.483.161,00 en
€ 552.156,00) vanaf 1 juli 2011 tot de dag der algehele betaling;
en
- IV.
een bedrag uit hoofde van verschuldigde boetes ex artikel 10 van de standaardexploitatieovereenkomst van € 77.634,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 januari 2012 tot aan de dag der algehele betaling;
en
- V.
een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 6.422,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 januari 2012 tot de ag der algehele betaling;
alsmede in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
3.3.
Esso voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
Door Esso is niet onderbouwd op welke grond [naam 1 B.V.], ondanks de intrekking van de vorderingen in conventie, in de kosten dient te worden veroordeeld, terwijl een kostenveroordeling onder die omstandigheden niet zonder meer voor zich spreekt. De vordering wordt dan ook afgewezen.
4.2.
Gelet op het intrekken van de vorderingen gaat de rechtbank er van uit dat van haar in conventie voor het overige geen oordeel meer wordt gevraagd.
in reconventie
Vorderingen I, II primair en IV
4.3.
De vorderingen bij I en II primair vinden hun grondslag in - kort gezegd - de stelling van [naam 1 B.V.] dat Esso, op grond van artikel 4 van het exploitatiecontract gehouden was om aan [naam 1 B.V.] brandstoffen te leveren tegen dezelfde prijs als waartegen zij de brandstoffen in de periode 1992 tot december 2011 heeft geleverd aan het tankstation [tankstation B]. Het meerdere dat door [naam 1 B.V.] voor brandstofleveringen aan het tankstation in de loop der jaren is betaald, vordert [naam 1 B.V.] op grond van onverschuldigde betaling van Esso terug.
De vordering bij IV is gebaseerd op artikel 10 van het exploitatiecontract, in welk artikel is bepaald dat bij overtreding of niet nakoming van dit contract een boete wordt verbeurd van Fl. 1000,00 (€ 454,00) per dag. Nu Esso volgens [naam 1 B.V.] ten onrechte in de loop der jaren te hoge prijzen voor de aan het tankstation geleverde brandstoffen in rekening heeft gebracht heeft zij de boete verbeurd, te rekenen vanaf 7 juni 2011, toen [naam 1 B.V.] Esso voor het eerst heeft gesommeerd tot het corrigeren van die prijzen.
4.4.
Esso heeft verweer gevoerd tegen de door [naam 1 B.V.] voorgestane uitleg van artikel 4 van het exploitatiecontract en heeft, op diverse gronden, gesteld dat er goede redenen zijn voor het uiteenlopen van de prijzen voor brandstoffen zoals die in de loop der jaren in rekening zijn gebracht voor leveringen aan respectievelijk het tankstation en [tankstation B]. Dat prijsverschil moet volgens Esso met name worden verklaard door een verschil in korting die door Esso op de door haar geleverde brandstoffen wordt gegeven, welke korting (mede) afhankelijk is van - kort gezegd - de vraag of Esso dan wel de pomphouder of exploitant de eigenaar is van een tankstation. In het geval, zoals bij het onderhavige tankstation, Esso de (economische) eigenaar is, draagt zij alle investeringslasten en overige lasten, zoals de kosten van bodemsanering en een aan Domeinen te betalen gebruiksvergoeding. In verband daarmee wordt aan de exploitant in die gevallen een lagere korting op de brandstoffen gegeven dan in het geval de exploitant zelf de eigenaar is van het tankstation en deze investeringslasten draagt, zoals in het geval van [tankstation B]. Het begrip “gecontracteerde handelaren” zoals bedoeld in artikel 4 van het exploitatiecontract, waarop de zogeheten handelaarsprijs dient te worden afgestemd, heeft, aldus Esso, enkel betrekking op tankstations waarvan de (economische) eigendom bij de oliemaatschappij berust. De uitleg die [naam 1 B.V.] voorstaat wordt door niemand in de markt voorgestaan en zou tot gevolg hebben, aldus Esso, dat zij de door haar gegeven korting op brandstoffen niet (mede) kan afstemmen de uiteenlopende eigendomsverhoudingen en daarmee samenhangende financiële lasten van een tankstation.
4.5.
Esso heeft voorts als meest verstrekkende verweren een beroep gedaan op verjaring en rechtsverwerking. Esso stelt dat de vordering uit onverschuldigde betaling, voor zover het betalingen betreft van vóór 3 januari 2007, is verjaard. Voorts stelt Esso dat [naam 1 B.V.] haar recht om aan Esso betaalde bedragen voor brandstofleveringen aan het tankstation als onverschuldigd terug te vorderen, ook die zien op betalingen die na 3 januari 2007 door [naam 1 B.V.] zijn verricht, heeft verwerkt.
4.6.
Van rechtsverwerking zal sprake kunnen zijn indien een schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Of een rechthebbende door zijn gedraging zijn rechten – hier: het recht om (vermeend) onverschuldigd betaalde bedragen voor geleverde brandstoffen terug te vorderen – heeft verwerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval en het bij de schuldenaar op grond daarvan gewekte gerechtvaardigde vertrouwen dat de schuldeiser zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, dan wel of sprake is van onredelijk nadeel aan de zijde van de schuldenaar als de schuldeiser alsnog zijn aanspraak geldend zal maken.
Het verweer van Esso dat sprake is van rechtsverwerking slaagt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.7.
[naam 1 B.V.] heeft gesteld dat van rechtsverwerking pas sprake kan zijn vanaf het moment dat zij op de hoogte is geraakt van haar vorderingsrecht uit onverschuldigde betaling. [naam 1 B.V.] stelt dat bij haar vanaf het voorjaar 2011 het inzicht is ontstaan dat zij, in verband met het verschil in de aan het tankstation en [tankstation B] in rekening gebrachte prijzen voor brandstoffen, recht heeft op terugbetaling van het teveel betaalde. Ter comparitie van partijen heeft [naam jr.] in dit verband nog opgemerkt dat hij weliswaar al vanaf 1996 prijsverschillen zag tussen beide benzinestations, doch dat het hem pas vanaf 2011, nadat hij een aanbieding kreeg met een betere marge, duidelijk is geworden dat Esso het al die jaren verkeerd heeft gedaan. Deze stellingen, die overigens door Esso zijn betwist, staan niet in de weg aan het beroep van Esso op rechtsverwerking. Anders dan [naam 1 B.V.] heeft gesteld is voor rechtsverwerking niet vereist dat de rechthebbende kennis heeft van het recht dat hij verwerkt. Zoals hiervoor is overwogen is het verwerken van rechten afhankelijk van gedragingen van de rechthebbende die zich niet verenigen met het alsnog geldend maken van het recht.
4.8.
Op grond van de volgende omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van rechtsverwerking door [naam 1 B.V.].
Als niet of onvoldoende weersproken staat vast dat beide tankstations reeds vanaf 1972 in handen zijn van de [familie] en deze tankstations hun brandstoffen tot medio 2011 steeds van Esso hebben betrokken. Voorts staat vast dat voor de periode waarop de vorderingen van [naam 1 B.V.] zien, vanaf 1992 tot medio 2011, [naam jr.] indirect enig aandeelhouder en bestuurder is van zowel het tankstation van [naam 1 B.V.] als van [tankstation B]. Daaruit volgt dat in ieder geval vanaf 1992 bij [naam 1 B.V.], althans [naam jr.], kennis heeft bestaan van de marges die in beide tankstations op de verkoop van brandstoffen werden behaald en van het uiteenlopen van die marges in verband met de door Esso gegeven korting op de brandstofprijzen. Een en ander is door [naam jr.] ook met zoveel woorden erkend tijdens de comparitie, waar hij heeft verklaard al vanaf 1996 prijsverschillen tussen beide tankstations te hebben geconstateerd. De levering van de brandstoffen heeft gedurende de gehele periode 1992 – 2011 op basis van twee van elkaar verschillende overeenkomsten plaatsgevonden, te weten het exploitatiecontract voor leveringen aan het tankstation en een wederverkoopovereenkomst voor de leveringen aan [tankstation B]. [naam 1 B.V.] heeft niet betwist dat zij bij ondertekening van het exploitatiecontract in 1993 wist dat de voorwaarden en de marges van dat contract verschilden van de voorwaarden en marges in de wederverkoopovereenkomst die voor de [tankstation B] golden. Gelet op de hiervoor geschetste positie van [naam jr.] ligt het ook volstrekt voor de hand dat [naam 1 B.V.] steeds heeft geweten dat aan de levering van brandstoffen door Esso aan het tankstation andere contractuele voorwaarden, ook ten aanzien van de prijs, ten grondslag lagen dan aan de levering van brandstoffen aan [tankstation B].
De levering van brandstoffen aan het tankstation gebeurde op zeer frequente basis, naar Esso onweersproken heeft gesteld, circa drie maal per week.
Voorts staat vast, zoals [naam jr.] ter zitting heeft verklaard, dat het in ieder geval vanaf 1996 duidelijk was dat de prijs voor de brandstoffen tussen beide tankstations uiteen liep. Tot 29 juni 2011, derhalve gedurende een periode van ruim 19 jaar, heeft [naam 1 B.V.] de facturen van Esso voor de levering van brandstoffen aan het tankstation zonder enig protest behouden en betaald. In 2007 of 2008 heeft [naam jr.] bij Esso éénmaal naar de reden van het prijsverschil geïnformeerd en heeft Esso daar een toelichting op gegeven. Noch daarvoor noch daarna, tot 29 juni 2011, is er sprake geweest van bezwaren van [naam 1 B.V.] tegen de door Esso berekende brandstofprijzen en/of gehanteerde kortingen. Door het gedurende zeer lange periode zonder enig protest of voorbehoud betalen van de in rekening gebrachte brandstofprijzen terwijl het daartegen in juni 2011 voor het eerst tegenover Esso geuite bezwaar – namelijk het uiteenlopen van de prijzen tussen het tankstation en [tankstation B] – al die tijd bij [naam 1 B.V.] bekend was, althans dat in ieder geval volgens de verklaring van Willens jr. vanaf 1996 bij [naam 1 B.V.] bekend was, heeft [naam 1 B.V.], gelet ook op de frequentie waarmee Esso aan het tankstation brandstoffen heeft geleverd, bij Esso het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij instemde met de in rekening gebrachte brandstofprijzen althans hoefde Esso niet te verwachten dat [naam 1 B.V.] alsnog in juni 2011 van Esso zou verlangen dat zij die brandstofprijzen met terugwerkende kracht tot 1992 zou corrigeren naar de prijzen die aan [tankstation B] in rekening werden gebracht. Dit geldt temeer nu, zoals Esso onweersproken heeft gesteld, de kern van de exploitatie van een benzinestation de marge is. Door de kwestie van het prijsverschil (althans: het verschil in de door Esso geboden korting) voor de geleverde brandstoffen tussen het tankstation en [tankstation B] jarenlang op haar beloop te laten, heeft [naam 1 B.V.] Esso bovendien de mogelijkheid onthouden daarover met [naam 1 B.V.] in debat te treden en zonnodig haar zakelijke positie ten opzichte van [naam 1 B.V.] aan te passen of te heroverwegen dan wel, zoals in 2011 is gebeurd, de zaak aan de rechter voor te leggen. In die zin is er ook sprake van een onredelijke benadeling van Esso in haar rechtsbetrekking tot [naam 1 B.V.], die haar oorzaak vindt in de jarenlange passieve houding van [naam 1 B.V.] ten aanzien van het door haar pas in juni 2011 opgeworpen twistpunt.
4.9.
De rechtsverwerking geldt ook ten aanzien van de door [naam 1 B.V.] gevorderde boete op grond van artikel 10 van het exploitatiecontract, nu die vordering direct verband houdt met de (vermeende) onjuiste prijsstelling voor de aan het tankstation geleverde brandstoffen.
4.10.
Voorgaande brengt mee dat de vorderingen I, II primair en IV voor afwijzing gereed liggen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de overige stellingen van partijen.
Vordering III subsidiair
4.11.
[naam 1 B.V.] heeft aan haar subsidiaire vordering bij III ten grondslag gelegd dat het, gelet op de telkens oplopende kosten van [naam 1 B.V.], redelijk is om de marge van [naam 1 B.V.] te verhogen met de gemiddelde inflatie van 2,1 %. [naam 1 B.V.] heeft gesteld dat die marge in het verleden (in de periode 1972 – 1992) ook met grote regelmaat werd aangepast en in ieder geval ook één keer in 1995 de marge voor diesel is aangepast.
4.12.
Niet valt in te zien dat Esso, nu partijen daarover ook niets zijn overeengekomen, op grond van de redelijkheid gehouden is aan [naam 1 B.V.] over de periode 1992 – 2011 een extra marge te moeten toekennen van 2,1 %. Nu een verdere onderbouwing of grondslag voor deze vordering ontbreekt, ligt ook deze vordering voor afwijzing gereed.
4.13.
[naam 1 B.V.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Esso worden begroot op € 3.211,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief € 3.211,00).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vordering af,
in reconventie
5.2.
wijst de vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [naam 1 B.V.] in de proceskosten, aan de zijde van Esso tot op heden begroot op € 3.211,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [naam 1 B.V.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam 1 B.V.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.