Rb. Amsterdam, 09-06-2020, nr. 13/304826-19 (A), 13/684080-19 (B), 13/001982-20 (C) en 13/741108-18 (TUL)
ECLI:NL:RBAMS:2020:3172
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-06-2020
- Zaaknummer
13/304826-19 (A), 13/684080-19 (B), 13/001982-20 (C) en 13/741108-18 (TUL)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:3172, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑06‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Oplegging ISD-maatregel. Verdachte heeft zich in zaak A schuldig gemaakt aan afpersing en in zaak C aan vernieling. Vrijspraak ten aanzien van zaak B.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/304826-19 (A), 13/684080-19 (B), 13/001982-20 (C) en
13/741108-18 (TUL)
Datum uitspraak: 9 juni 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [plaats 1] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie] te [plaats 2] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2020. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter zitting gevoegd. Deze zaken worden hierna aangeduid als zaak A, zaak B en zaak C.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.M.A. Schwartz, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Verdachte wordt er – kort samengevat – van beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A: afpersing (in vereniging) van [persoon] op 21 december 2019 te Amsterdam, met (bedreiging van) geweld;
Zaak B: het (in vereniging) voorhanden hebben van een revolver en munitie in de periode van 4 mei 2019 tot en met 11 mei 2019 te Amsterdam;
Zaak C: vernieling van een kerstboom en een tafeltennistafel van [naam stichting] op 8 december 2019 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1
Zaak A – Afpersing van [persoon]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aangever verdachte heeft herkend als een van de twee personen die hem heeft beroofd. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte in het bezit was van een van de jassen die is weggenomen bij de beroving en dat aangever – voorafgaand aan de beroving – via WhatsApp contact heeft gehad met het telefoonnummer van verdachte. Het medeplegen van afpersing kan dus bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte er niet bij heeft nagedacht en dat hij niet diegene was die de bedreigende woorden tegen aangever heeft geuit. De raadsman kan zich wel voorstellen dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het medeplegen van afpersing.
Het oordeel van de rechtbank
Aangever heeft verklaard dat verdachte en een medeverdachte hem hebben beroofd en dat de medeverdachte diegene was die de bedreigende woorden heeft geuit. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte een van de weggenomen jassen in zijn bezit had. Gelet op deze omstandigheden, de verklaring van verdachte dat hij bij de beroving aanwezig was en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat hij samen was met verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte aangever heeft gedwongen tot afgifte van zijn jas. Het medeplegen van afpersing wordt dus bewezen verklaard.
3.2
Zaak B – Wapenbezit
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte een wapen (met munitie) voorhanden heeft gehad. Het wapen is in de buddyseat van een scooter aangetroffen en uit diverse processen-verbaal blijkt dat verdachte op 11 mei 2019 20 tot 25 minuten op de scooter heeft gezeten. Op het wapen is ook DNA van verdachte aangetroffen, hieruit blijkt dat hij het wapen vast heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een wapen (met munitie). Niet kan worden vastgesteld op welke datum verdachte het wapen voor handen zou hebben gehad. Uit het DNA-onderzoek kan ook niet worden geconcludeerd dat hij het wapen heeft vastgehouden. Verdachte heeft immers verklaard dat hij vaker op de scooter reed en met zijn handen de buddyseat van de scooter heeft aangeraakt. Op de ruwe delen van het wapen is een mengprofiel aangetroffen, dus de mogelijkheid van ‘secundary transfer’ kan niet worden uitgesloten. Verder is zijn DNA ook niet op de munitie aangetroffen. Tot slot heeft verdachte op 11 mei 2019 slechts één minuut op de scooter gezeten en niet 20 tot 25 minuten.
Het oordeel van de rechtbank
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een wapen (met munitie). Hoewel het gelet op de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aannemelijk is dat verdachte het wapen op enig moment heeft vastgehad, blijkt uit het rapport van het NFI niet wanneer dat is geweest. Uit de overige informatie in het dossier kan evenmin worden vastgesteld wanneer en onder welke omstandigheden verdachte in contact is gekomen met het wapen. Daarbij komt dat de raadsman, onder overlegging van stukken, heeft betwist dat verdachte op 11 mei 2019 gedurende langere tijd op de scooter heeft gezeten. De officier van justitie heeft dit niet weersproken. Al met al kan dus niet bewezen worden dat verdachte het wapen (met munitie) in de ten laste gelegde periode van 4 mei 2019 tot en met 11 mei 2019 voorhanden heeft gehad.
3.3
Zaak C – Vernieling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde vernieling bewezen kan worden, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de vernieling van de kerstboom, omdat in het dossier niet staat vermeld dat de kerstballen stuk zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt gedeeltelijk vrijgesproken, namelijk van de vernieling van de kerstboom omdat uit foto’s niet blijkt dat de kerstboom en kerstballen stuk zijn. Vernieling van de kerstboom kan dan niet bewezen worden. Gelet op de aangifte, de foto’s en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank wel bewezen dat hij de tafeltennistafel heeft beschadigd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A:
op 21 december 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon] heeft gedwongen tot de afgifte van jassen van het merk Stone Island en North Face met inhoud, waaronder een telefoon van het merk Huawei en ov-passen, die aan voornoemde [persoon] toebehoorden, door op dreigende toon te zeggen: "je verkoopt me gescheurde jassen en lever nu maar je jassen en telefoon in" en "Ik heb een gannoe bij me en als je het niet snel doet moet ik 'm pakken" en "als je niet blijft dan slopen we je", althans woorden van die dreigende aard en/of strekking;
Zaak C:
op 8 december 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een tafeltennistafel, die aan een ander, te weten aan [naam stichting] toebehoorde, heeft beschadigd.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen oplegging van de ISD-maatregel. Hij heeft wel verzocht om een tussentijdse toetsing van de maatregel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in zaak A – samen met een ander – schuldig gemaakt aan afpersing. Het slachtoffer moest drie jassen afgeven aan beide verdachten onder bedreiging met geweld. In één van de jassen zat ook geld, een huissleutel, een ID-kaart, OV-chipkaarten en de mobiel van het slachtoffer. Uit de aangifte blijkt dat het slachtoffer zich heel bang voelde. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige delicten, naast de overlast en financiële schade die zij daardoor ondervinden, daar nog gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen van kunnen ondervinden.
In zaak C heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de beschadiging van een tafeltennistafel van een stichting voor begeleid wonen. Hij heeft in een boze bui de tafel omgegooid, waardoor delen van de tafel zijn beschadigd. Door zo te handelen heeft hij op agressieve wijze schade toegebracht aan de stichting en hen nadeel en overlast bezorgd.
Uit het strafblad van verdachte van 10 maart 2020 blijkt dat hij al vele malen eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder vele vermogensdelicten.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Inforsa (ongedateerd, ingekomen op 16 maart 2020), opgemaakt door C. Vrugteveen. Op de zitting heeft de rechtbank voornoemde reclasseringsmedewerkster als getuige gehoord en zij bevestigt hetgeen in het rapport staat vermeld. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Betrokkene voldoet aan de harde ISD criteria en Reclassering Inforsa is van mening dat betrokkene ook voldoet aan de zachte ISD criteria. Hij is eerder veroordeeld voor meerdere vermogens- en geweldsdelicten en er is sprake van een uitgebreide Justitiële Documentatie. Ook is sprake van meerdere criminogene factoren, die onderling samenhang hebben en elkaar versterken. Zo speelden het sociale netwerk, het gebrek aan dagbesteding, een pro criminele houding en een licht verstandelijke beperking een rol in eerder delict gedrag. Blijkens een Pro Justitia rapport uit augustus 2018 had betrokkene, vanwege zijn licht verstandelijke beperking, altijd externe sturing en begeleiding nodig om zichzelf staande te houden. In alle lopende toezichten zijn medio en eind 2019 adviezen tot tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke straffen uitgebracht, omdat hij zich niet houdt aan de bijzondere voorwaarden en omdat sprake is van een hoge kans op recidive. Het toezichtskader is daarom tot op heden onvoldoende gebleken om een sociaal maatschappelijk stabiele situatie te creëren en delict gedrag te voorkomen. Daarbij komt dat aan betrokkene op 13 november 2019 inmiddels een beschikking is uitgereikt door de IND, waarin is vastgelegd dat hij per direct het land dient te verlaten, gekoppeld aan een inreisverbod voor de duur van 12 jaren. In het kader van de ISD-maatregel kan door de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V) onderzoek worden gedaan naar repatriëringsmogelijkheden.
Bij een veroordeling wordt geadviseerd de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op te leggen. Onder de huidige vreemdelingrechtelijke omstandigheden zal betrokkene worden geplaatst in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) Norgerhaven. Aldaar wordt hem zorg en begeleiding in het kader van repatriëring met zachte landing geboden. Binnen de ISD-maatregel heeft betrokkene, afhankelijk van zijn responsiviteit, de mogelijkheid om in de intramurale fase gebruik te maken van het zorg- en begeleidingsaanbod van de PI Norgerhaven.
Motivering
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 10 maart 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 10 maart 2020 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet geen reden om nu reeds te bepalen dat een tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel dient plaats te vinden. De verdediging kan uiteraard wel na zes maanden een verzoek voor een tussentijdse beoordeling indienen.
8. Beslag
Onder verdachte zijn in zaak A de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Nummer Voorwerp
Eén gsm, merk: iPhone [nummer], goednummer: 5856157;
Eén OV-chipkaart, goednummer: 5856160;
Eén OV-chipkaart, goednummer: 5856161;
Eén OV-chipkaart, goednummer: 5856165;
Eén OV-chipkaart, goednummer: 5856168;
Eén jas, merk Stone Island, goednummer: 5856043.
Uit dossier blijkt niet dat er een beslissing is genomen ten aanzien van het beslag. Om die reden neemt de rechtbank daar alsnog een beslissing over.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen onder nummer 2 tot en met 6 dienen te worden teruggegeven aan [persoon] , nu uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon onder nummer 1 is uit het dossier niet gebleken aan wie de telefoon toebehoort. Dit voorwerp dient dan ook worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [persoon] (zaak A) vordert in totaal € 1.396,67 aan schadevergoeding, waarvan € 506,67 aan materiële schade en € 890,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering volledig toe te wijzen, inclusief de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de bewindvoerder van verdachte niet ter terechtzitting is opgeroepen. Subsidiair is verzocht om de vordering ten aanzien van een aantal kostenposten te matigen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gebleken is dat verdachte onder bewind is gesteld ex artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank verwijst naar de bestendige rechtspraak van de rechtbank Amsterdam en het Gerechtshof Amsterdam (het arrest van 2 september 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2873)). Een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld mist ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid, wat met zich brengt dat hij of zij met betrekking tot die goederen niet als eisende of verwerende partij in een procedure kan optreden. Een onder bewind gestelde verdachte is dus procesonbevoegd. Wanneer iemand onder bewind is gesteld, vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende, ook tijdens een procedure (zie ook artikel 1:441, eerste lid, van het BW). De bewindvoerder moet dan worden opgeroepen voor de zitting. In deze zaak is dat niet gebeurd en de bewindvoerder heeft de raadsman van verdachte ook geen machtiging gegeven om namens de bewindvoerder op te treden. Dit betekent dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het in dit stadium van de procedure alsnog oproepen van de bewindvoerder levert naar het oordeel van de rechtbank namelijk een te grote belasting van het strafproces op. Te meer, nu de rechtbank op de pro forma zitting van 20 maart 2020 het Openbaar Ministerie al heeft bevolen om de bewindvoerder van verdachte voor de inhoudelijke zitting op te roepen. Het Openbaar Ministerie heeft er ondanks die beslissing welbewust voor gekozen om de bewindvoerder niet op te roepen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
10. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 15 mei 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741108-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 14 september 2018 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen, omdat de rechtbank het toewijzen van de vordering niet opportuun acht, omdat verdachte de ISD-maatregel krijgt opgelegd.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p, 47, 57, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
12. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van zaak C:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Gelast de teruggave aan [persoon] van:
- -
Voorwerp 2, zijnde één OV-chipkaart, vallende onder goednummer: 5856160 (zaak A);
- -
Voorwerp 3, zijnde één OV-chipkaart, vallende onder goednummer: 5856161 (zaak A);
- -
Voorwerp 4, zijnde één OV-chipkaart, vallende onder goednummer: 5856165 (zaak A);
- -
Voorwerp 5, zijnde één OV-chipkaart, vallende onder goednummer: 5856168 (zaak A);
- -
Voorwerp 6, zijnde één jas, merk Stone Island, vallende onder goednummer: 5856043 (zaak A).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- Voorwerp 1, zijnde één gsm, merk: iPhone [nummer], vallende onder goednummer: 5856157 (zaak A).
Verklaart [persoon] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/741108-18.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2020.
[...]