Rb. Zwolle-Lelystad, 20-12-2007, nr. 138592 / KG ZA 07-497
ECLI:NL:RBZLY:2007:BC1286
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
20-12-2007
- Zaaknummer
138592 / KG ZA 07-497
- LJN
BC1286
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2007:BC1286, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 20‑12‑2007; (Kort geding)
- Wetingang
art. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JA 2008/24
GJ 2008/9
Uitspraak 20‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Artikel 843a Rv. Belangenafweging.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 138592 / KG ZA 07-497 Tel/Jaa
Vonnis in kort geding van 20 december 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. G. Öntas,
advocaat mr. J.M. Beer te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING IJSSELMEERZIEKENHUIZEN,
gevestigd te Lelystad,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. de Groot te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en IJsselmeerziekenhuizen genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met producties
- -
de brief van J. Vesseur, Project-hoofdinspecteur patiëntveiligheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg
- -
het evaluatierapport calamiteit 17 mei 2006 van de Raad van bestuur van IJsselmeerziekenhuizen
- -
de mondelinge behandeling ter openbare terechtzitting van 6 december 2007
- -
de pleitnota van [eiser]
- -
de pleitnota van IJsselmeerziekenhuizen
- -
het relaas van [eiser] van 6 december 2007.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 17 mei 2006 werd mevrouw [echtgenote], de echtgenote van [eiser] (hierna: mevrouw [echtgenote]), in het door IJsselmeerziekenhuizen geëxploiteerde Zuiderzeeziekenhuis te Lelystad geopereerd. Door [KNO-arts], KNO-arts, is een sanering van de neusbijholten verricht.
2.2.
Mevrouw [echtgenote] ontwaakte niet na de narcose en blijkens een vervolgens met spoed vervaardigde CT-scan was er een (of multipele) intracraniële bloeding(en). Mevrouw [echtgenote] werd hierop overgeplaatst naar het AMC te Amsterdam, waar zij op 18 mei 2006 is overleden.
2.3.
De Officier van Justitie van het Arrondissement Zwolle-Lelystad is op de hoogte gesteld van de hiervoor beschreven calamiteit en in de periode van november 2006 tot en met februari 2007 zijn alle medewerkers die betrokken zijn geweest bij de operatie verhoord door de politie.
2.4.
Op verzoek van IJsselmeerziekenhuizen heeft prof. dr. K. Graafmans, KNO-arts (hierna: Graafmans), het dossier van [echtgenote], waaronder het operatieverslag van 17 mei 2006, bestudeerd in verband met de vraag of de operatie “lege artis” is uitgevoerd conform de professionele standaard zoals die gold in mei 2006 voor operaties als de onderhavige. In het rapport dat Graafmans op 6 maart 2007 heeft uitgebracht is onder meer te lezen:
De operatie op 17-05-2006
Relevante data uit het dossier
(…)
Ten aanzien van de chirurgische behandeling van de pathologie in het ethmoïd en de sinus maxillaris beiderzijds is op grond van dit verslag dus geen oordeel mogelijk, dit vooral omdat de verslaglegging nogal summier is.
Ten aanzien van de pathologie in de sinus sfenoïdalis wordt vermeld dat de sinus sfenoïdalis beiderzijds is geopend en dat met (“Shaver”) randen zijn afgevlakt. (…)
Onduidelijk is of dit deel van de ingreep niet zorgvuldig of/en niet lege artis is uitgevoerd. De verslaglegging hieromtrent is te summier om hierover een oordeel te geven.
(…)
Conclusies en samenvatting
Bij patiënte, mevrouw [echtgenote], geboren [datum]1952, waren er blijkens dossier klachten en verschijnselen die wezen op een sinusitis maxillaris, ethmoïdalis en sfenoïdalis beiderzijds en een sinusitis frontalis aan de rechterzijde. De indicatiestelling voor chirurgische behandeling van deze sinusproblematiek is waarschijnlijk wel correct maar schriftelijke motivering en nadere documentatie hieromtrent ontbreken in het dossier. Dit is als een onzorgvuldigheid aan te merken.
Bij het preoperatieve traject en de voorlichting aan de patiënte kan de volgende opmerking gemaakt worden. In het dossier is niet vermeld of adequaat voorlichting heeft plaatsgevonden. Dit kan eveneens worden opgevat als een verwijtbare omissie.
Bij de uitvoering van de operatie is abusievelijk de verkeerde sinus frontalis geopend, is een betrekkelijk obsolete techniek gebruikt bij de benadering van de sinus frontalis. Voort is het operatieverslag onvoldoende gedetailleerd om een indruk te kunnen krijgen over hetgeen de facto is gepasseerd en welke verdere technieken zijn gebruikt. Ook staat vast dat sanering van de linker sinus sfenoïdalis niet ongestoord en volgens plan is verlopen.
(…)
2.5.
Bij brief van 22 juni 2007 is namens IJsselmeerziekenhuizen aan de raadsman van [eiser] het volgende bericht:
Naar aanleiding van uw verzoek doe ik u hierbij een kopie van het medisch dossier van mevrouw
[echtgenote], overleden op 18 mei 2006, en een CD-rom van de röntgenonderzoeken toekomen.
Tevens vraagt u een kopie van de verslaglegging van het interne onderzoek. Dit is een onderzoek dat is verricht door de MIP-commissie. Deze gegevens zijn vertrouwelijk en niet ter inzage voor derden.
2.6.
Nadat de raadsman van [eiser] daarom had verzocht heeft IJsselmeerziekenhuizen hem bij brief van 13 september 2007 een uitgetypte versie van het operatieverslag en een kopie van het rapport van Graafmans van 6 maart 2007 gezonden.
2.7.
Bij brief van 5 december 2007 heeft J. Vesseur, Project-hoofdinspecteur patiëntveiligheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan de raadsvrouwe van IJsselmeerziekenhuizen in verband met het onderhavige kort geding onder meer bericht:
Standpunt
Instellingen moeten ervoor zorgen dat het melden van incidenten veilig kan en moeten om die reden geen informatie, rechtstreeks afkomstig uit het systeem van Veilig Incident Melden, aan derden verstrekken.
2.8.
Kort voor de zitting van 6 december 2007 ontving (de raadsman van) [eiser] van (de raadsvrouwe van) IJsselmeerziekenhuizen het door de raad van bestuur van IJsselmeerziekenhuizen opgemaakte “EVALUATIERAPPORT CALAMITEIT
- 17.
mei 2006” (hierna: het evaluatieraport).
2.9.
Tijdens de zitting van 6 december 2007 heeft de raadsvrouwe van IJsselmeerziekenhuizen [eiser] inzage verleend in het obductierapport.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, IJsselmeerziekenhuizen zal veroordelen om binnen 10 dagen na het wijzen van het vonnis aan [eiser] afschrift te verschaffen van alle feitenrelazen die zijn opgemaakt in het kader van het door IJsselmeerziekenhuizen gehouden interne onderzoek naar aanleiding van de behandeling van mevrouw [echtgenote] op 17 mei 2006, één en ander op straffe van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag voor elke dag dat IJsselmeerziekenhuizen na betekening van het vonnis in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen en met veroordeling van IJsselmeerziekenhuizen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op de stelling dat op IJsselmeerziekenhuizen de rechtsplicht rust om hem als nabestaande van een onder onduidelijke omstandigheden overleden patiënt optimaal te informeren. De verwerking van het verlies van zijn echtgenote wordt verstoord door de omstandigheid dat anderhalf jaar na haar overlijden nog onduidelijk is wat er tijdens de behandeling precies is gebeurd. Bovendien is de informatie van belang voor het vaststellen van de feiten in een eventuele juridische procedure.
De summiere verslaglegging in het medisch dossier verschaft onvoldoende informatie over hetgeen zich op 17 mei 2006 precies rond de behandeling van zijn echtgenote heeft afgespeeld. [eiser] heeft dan ook een rechtmatig belang bij het verkrijgen van een afschrift van de feitenrelazen van de gesprekken die zijn gevoerd met alle bij de ingreep betrokkenen.
3.3.
IJsselmeerziekenhuizen voert allereerst aan dat de gevorderde bescheiden niet voldoende bepaald zijn. Voorts voert zij aan dat zij door het verstrekken van het evaluatierapport heeft voldaan aan haar plicht voldoende gegevens te verschaffen, zodat [eiser] geen rechtmatig belang heeft bij het overleggen van de gevorderde gegevens. Bovendien zijn de gevraagde gegevens zuiver interne bescheiden, afkomstig van onderzoek van de commissie Melden Incidenten Patiëntenzorg (MIP-commissie). Er is dus een gewichtige reden om niet aan de vordering van [eiser] te voldoen, terwijl bewijs ook langs andere weg kan worden verkregen, bijvoorbeeld door getuigenverhoor.
IJsselmeerziekenhuizen verzoekt de voorzieningenrechter – indien de vordering wordt toegewezen – het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, aangezien iedere beroepsmogelijkheid dan zonder betekenis is.
4. De beoordeling
4.1.
Van het spoedeisend belang in deze zaak is in voldoende mate gebleken.
4.2.
Voor toewijzing van een vordering op grond van art. 843a Rv is vereist dat het gaat om bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Voorts is vereist dat de eiser een rechtmatig belang heeft bij inzage, uittreksel of afschrift.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gevorderde bescheiden betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin [eiser] partij is, zodat ook de voorzieningenrechter daarvan uitgaat.
4.4.
De bepaaldheid van de gevorderde bescheiden wordt door IJsselmeerziekenhuizen in twijfel getrokken. Volgens haar is er geen sprake van een algemene exhibitieplicht.
Namens [eiser] is daarop ter zitting aangegeven dat met ‘feitenrelazen’ wordt gedoeld op de verslagen van de gesprekken die gevoerd zijn met de betrokkenen, genoemd in het evaluatierapport, in het kader van het door IJsselmeerziekenhuizen gehouden interne onderzoek naar aanleiding van de behandeling van mevrouw [echtgenote]. In het evaluatierapport is vermeld: “Er zijn gesprekken gevoerd met de direct bij de ingreep betrokken professionals, waaronder de KNO-arts/operateur, de KNO-arts (2), de longarts, de anesthesioloog, de anesthesioloog/intensivist, de neuroloog, OK-assistente, anesthesie-assistente en de verkoeververpleegkundige”.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de bescheiden, gelet op deze nadere toelichting, voldoende bepaald.
4.5.
[eiser] stelt dat hij een rechtmatig belang heeft bij verschaffing van afschriften van de feitenrelazen. Doordat hij na anderhalf jaar nog steeds niet precies weet wat er destijds is gebeurd, wordt het verwerkingsproces van het verlies van zijn echtgenote verstoord. Bovendien is het voor hem van belang om de feitelijke gang van zaken vast te stellen in verband met een eventuele (civiele of tuchtrechtelijke) procedure.
Eerst in juli 2007 – meer dan een jaar na dato – is [eiser] het medisch dossier van zijn echtgenote toegezonden, nadat hij een raadsman in de arm heeft genomen die IJsselmeerziekenhuizen heeft gesommeerd. In september 2007 is, wederom na herhaald verzoek van de raadsman, een leesbare versie van het operatieverslag en het rapport van Graafmans verstrekt. Pas in de aanloop van dit kort geding is het evaluatierapport opgesteld en toegestuurd en eerst tijdens (een schorsing van) het kort geding is inzage verleend in het obductieverslag. Met andere woorden: de informatie is niet spontaan en integraal verschaft, maar slechts bij stukjes en beetjes en na lang aandringen. Verder is van belang dat het operatieverslag dermate summier is dat daaruit – blijkens het rapport van Graafmans, hetgeen door IJsselmeerziekenhuizen op dit punt niet wordt betwist – omtrent de werkelijke toedracht van de operatie geen conclusies zijn te trekken en dat het overgelegde evaluatierapport geen feitelijke informatie bevat.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser] een rechtmatig belang heeft om te weten wat er precies is gebeurd, nu zijn echtgenote - geheel onverwacht en (tot nu toe) onverklaard - na een operatie is overleden. Zowel in verband met de verwerking van het verlies als met het oog op een eventueel te voeren juridische procedure is het voor [eiser] van belang op de hoogte te geraken van de feiten. Met het verstrekken van het evaluatierapport heeft IJsselmeerziekenhuizen niet aan het verzoek om informatie voldaan. Het evaluatierapport is immers geen verslag van de feiten, maar een evaluatie van het feitenonderzoek van de MIP-commissie door de Raad van Bestuur van IJsselmeerziekenhuizen. Ook na overlegging van het evaluatierapport heeft [eiser] dus een rechtmatig belang om de gevorderde bescheiden te verkrijgen.
4.7.
IJsselmeerziekenhuizen voert aan dat er gewichtige redenen in de weg staan aan de verplichting tot afgifte van MIP-onderzoekgegevens. De gewichtige reden ligt in de aard van het meldingssysteem. Voor het goed functioneren van een dergelijk meldingssysteem is het van cruciaal belang dat hulpverleners veilig kunnen melden. Een instelling moet kunnen garanderen dat informatie uit het meldingssysteem niet aan derden wordt verstrekt. De ratio daarvan is dat de melder niet bang hoeft te zijn dat op basis van de melding maatregelen tegen hem worden genomen. IJsselmeerziekenhuizen heeft ter onderbouwing van haar verweer een brief overgelegd van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (deels geciteerd in rechtsoverweging 2.7.). De Inspectie voor de gezondheidszorg is blijkens de in de brief gegeven toelichting voorstander van een systeem waarin zorgverleners 100% veilig incidenten kunnen melden.
4.8.
[eiser] wijst er echter op dat de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg vraagtekens plaatst bij het standpunt van de Inspectie voor de Volksgezondheid. In zijn Nieuwsberichten van 13 maart 2007 schrijft de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg :
“De consequentie van veilig melden is echter ook dat meldingen niet kunnen worden gebruikt om disfunctionerende hulpverleners op te sporen. En is dat wat we willen? Laden artsen en andere hulpverleners daarmee niet de verdenking op zich dat zij elkaar de hand boven het hoofd houden?”
4.9.
In de onderhavige zaak is niet in discussie dat sprake is van een calamiteit. Evenmin is betwist dat het operatieverslag dermate summier is dat op basis daarvan geen conclusies kunnen worden getrokken omtrent de gang van zaken tijdens de operatie. Onder die omstandigheden dient het belang van de melder (om niet bang te hoeven zijn dat maatregelen worden genomen) minder zwaar te wegen dan het belang van [eiser] (om op de hoogte te raken van de feiten).
4.10.
IJsselmeerziekenhuizen voert nog aan dat er in de onderhavige zaak geen goede grond is voor een exhibitieplicht omdat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Volgens haar kunnen de feiten ook langs een andere weg, bijvoorbeeld door het horen van getuigen, worden vastgesteld.
Hoewel het wellicht mogelijk zal blijken om de betrokkenen in een nog te voeren procedure als getuigen te horen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarmee niet de grondslag aan de exhibitieplicht is komen te ontvallen. Immers, indien de betrokkenen straks in een nog op te starten civiele of tuchtrechtelijke procedure zullen worden gehoord, zal er inmiddels bijna twee jaar verstreken zijn. In de tussenliggende periode zijn alle betrokkenen verhoord door de politie en er is vanzelfsprekend veel over de gebeurtenissen nagedacht en gesproken. Het komt de voorzieningenrechter dan ook niet onwaarschijnlijk voor dat, nog afgezien van het loutere tijdsverloop, betrokkenen tijdens die nog te houden getuigenverhoren minder onbevangen zullen zijn dan zij waren tijdens de eerste gesprekken die direct na 17 mei 2006 hebben plaatsgevondenen. De waarheidsvinding kan daaronder lijden, waardoor [eiser] benadeeld wordt. Uit recente jurisprudentie komt naar voren dat bewijsvoering op deze wijze erg omslachtig is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een behoorlijke rechtsbedeling niet gewaarborgd wanneer [eiser] niet de beschikking krijgt over gegevens ‘uit de eerste hand’.
4.11.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het belang van [eiser] - om te weten/vast te stellen wat er precies tijdens de behandeling van zijn echtgenote op 17 mei 2006 is gebeurd – zowel in verband met de verwerking van zijn verlies als in verband met eventuele te voeren juridische procedures, zwaarder weegt dan het belang van IJsselmeerziekenhuizen om de gegevens niet aan derden te verstrekken. Met name weegt zwaar dat sprake is van een calamiteit en dat er niet voldaan is aan de plicht tot het maken van een behoorlijk operatieverslag, met andere woorden: er is niet voldaan aan de dossierplicht. De dossierplicht is met name bedoeld om duidelijkheid omtrent de feiten te verschaffen. Bij afwijzen van de vordering zou het onvoldoende naleven van de wettelijke plicht tot dossiervorming gesanctioneerd worden. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.12.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat uitvoerbaarverklaring bij voorraad inherent is aan de toewijzing van de onderhavige vordering in kort geding, waarbij een spoedeisend karakter aanwezig is en de gevraagde voorziening gerechtvaardigd wordt door een billijke afweging van de belangen van partijen..
4.13.
IJsselmeerziekenhuizen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
vast recht 251,00
salaris procureur 904,00 (2x tarief 452,00)
Totaal EUR 1.155,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt IJsselmeerziekenhuizen om binnen 10 dagen na het betekenen van dit vonnis aan [eiser] afschrift te verschaffen van alle verslagen van de gesprekken die gevoerd zijn met de betrokkenen, genoemd in het evaluatierapport, in het kader van het door IJsselmeerziekenhuizen gehouden interne onderzoek naar aanleiding van de behandeling van mevrouw [echtgenote] op 17 mei 2006;
5.2.
bepaalt dat IJsselmeerziekenhuizen voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis in strijd handelt met het onder 5.1. bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 1.000,- tot een maximum van EUR 100.000,-;
5.3.
veroordeelt IJsselmeerziekenhuizen in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.155,00;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Telenga en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2007.