Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-04-2014, nr. 200.102.851
ECLI:NL:GHARL:2014:3101
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-04-2014
- Zaaknummer
200.102.851
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:3101, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑04‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Eindarrest in procedure ex art. 5:54 BW: vestiging van erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand tegen schadeloosstelling. Bij de begroting van de schadeloosstelling was de deskundige (en is thans het hof) niet gebonden aan de door appellante eerder in dit geding benoemde redenen voor waardevermindering. Dit volgt uit de strekking van de regeling van art. 5:54 lid 1 BW, volgens welke als compensatie voor de gedeeltelijke ontneming van de eigendom schadeloosstelling plaatsvindt. Die regeling dient te worden uitgelegd in overeenstemming met de principes van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM, waarbij bij de ontneming van eigendom volledige schadeloosstelling het uitgangspunt is, terwijl de aard en hoogte van de schade naar zijn aard veelal eerst zal blijken nadat een deskundige zich daarover heeft uitgelaten.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.102.851
(zaaknummer rechtbank 213748)
arrest van de tweede kamer van 15 april 2014
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats appellante], gemeente [gemeente 1],
appellante,
advocaat: mr. R.A.A. Maat,
tegen:
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats geïntimeerden], gemeente [gemeente 2],
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.J. Noteboom.
Appellante zal hierna [appellante] worden genoemd. Geïntimeerden zullen hierna gezamenlijk [geïntimeerden] worden genoemd.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Voor het verloop van de procedure tot aan de arresten van 6 november 2012, 26 maart 2013 en 2 juli 2013, verwijst het hof naar die arresten.
1.2
Het vervolg van de procedure blijkt uit:
het deskundigenbericht van 22 oktober 2013;
de begrotingsbeschikking van 25 november 2013;
de memorie na deskundigenbericht, houdende wijziging en vermeerdering van eis;
de antwoordmemorie na deskundigenbericht.
1.3
Vervolgens hebben partijen andermaal de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1
Het hof roept in herinnering dat in deze zaak [appellante] in conventie onder meer verwijdering van de afvoerpijp en de overstekken en schadevergoeding heeft gevorderd en [geïntimeerden] in reconventie onder meer veroordeling van [appellante] om tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand te verlenen. De grieven 1, 2, 3 en 6 zagen op de beslissing in conventie. Die grieven heeft het hof bij de arresten van 6 november 2012 en 26 maart 2013 alle verworpen. Uitsluitend de grieven 4 en 5, die betrekking hebben op de beslissing in reconventie en de hoogte van de schadeloosstelling betreffen, staan nog ter beoordeling.
2.2
Naar aanleiding van het deskundigenbericht heeft [appellante] haar eis vermeerderd. Eisvermeerdering is in dit stadium van de appelinstantie echter niet toegestaan. Dat betekent niet dat het hof niet de door [appellante] bedoelde schadeloosstelling ad € 8.750,— zou kunnen toewijzen. Met de grieven 4 en 5 valt de vraag op welk bedrag de schadeloosstelling dient te worden vastgesteld, reeds binnen de grenzen van de rechtsstrijd.
2.3
De deskundige heeft de waardevermindering van het aan [appellante] in eigendom toebehorend onroerend goed als gevolg van de vestiging van de erfdienstbaarheid begroot op € 8.750,—. Naar volgt uit zijn bericht heeft de deskundige daarbij niet alleen rekening gehouden met de visuele schade, maar ook met de geluidsproductie door het afzuigsysteem dat op de afvoerpijp is aangesloten en met (de mogelijkheid van) geur/stankoverlast.
2.4
[geïntimeerden] betogen dat met de bedoelde geluidsproductie en eventuele geur/stankoverlast geen rekening mag worden gehouden. Daarbij verwijzen zij naar het arrest van 26 maart 2013 onder 2.1, waar het hof heeft beslist dat overlast niet is komen vast te staan. [geïntimeerden] zien aldus ten onrechte eraan voorbij dat bedoelde beslissing is gegeven in het kader van de beoordeling van grief 1 en dus van de vordering in conventie. Er bestaat geen grond om die beslissing in conventie door te trekken naar de zaak in reconventie. Het gaat om twee te onderscheiden procedures, zodat het zeer wel mogelijk is dat wat in conventie vaststaat dat in reconventie niet doet, of andersom. Bij de begroting van de schadeloosstelling was de deskundige (en is thans het hof) ook niet gebonden aan de door [appellante] eerder in dit geding benoemde redenen voor waardevermindering. Dit volgt uit de strekking van de regeling van art. 5:54 lid 1 Burgerlijk Wetboek, volgens welke als compensatie voor de gedeeltelijke ontneming van de eigendom schadeloosstelling plaatsvindt. Die regeling dient te worden uitgelegd in overeenstemming met de principes van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM, waarbij bij de ontneming van eigendom volledige schadeloosstelling het uitgangspunt is, terwijl de aard en hoogte van de schade naar zijn aard veelal eerst zal blijken nadat een deskundige zich daarover heeft uitgelaten.
2.5
Alle door de deskundige geconstateerde schade behoort dus in aanmerking te worden genomen. Wat betreft de geur/stankoverlast hebben [geïntimeerden] nog aangevoerd dat de deskundige die niet heeft kunnen vaststellen (antwoordmemorie na deskundigenbericht onder 6), naar het hof begrijpt omdat ten tijde van de bezichtiging door de deskundige de frituur niet in werking was. Ook dit standpunt verwerpt het hof. De deskundige heeft op grond van algemene ervaringsregels rekening kunnen houden met, afhankelijk van de windrichting, enige geur/stankoverlast. Voor zover [geïntimeerden] meenden dat de inschatting van de deskundige onjuist is, lag het op hun weg om dat gemotiveerd uiteen te zetten (eventueel ondersteund door de opinie van een partijdeskundige), hetgeen zij hebben nagelaten.
2.6
Ook overigens komt het hof de door de deskundige voor zijn conclusies gegeven motivering overtuigend voor. Het hof zal de door [geïntimeerden] verschuldigde schadeloosstelling daarom vaststellen op het door de deskundige getaxeerde bedrag van € 8.750,—. De deskundige heeft nog de mogelijkheid benoemd dat [geïntimeerden] de schade beperken door de afvoerpijp volgens de door de deskundige omschreven specificaties te vernieuwen, maar [geïntimeerden] hebben niet aangevoerd dat een dergelijke vernieuwing binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden, zodat de bedoelde mogelijkheid buiten beschouwing kan blijven.
2.7
De slotsom is dat de grieven 4 en 5 doel treffen. Het hof zal het vonnis van 16 november 2011 in reconventie gedeeltelijk vernietigen en aan de toewijzing van de vordering van [geïntimeerden] tot vestiging van een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand alsnog een schadeloosstelling ad € 8.750,— verbinden. Bedoelde schadeloosstelling is verschuldigd vanaf het moment van het wijzen van dit arrest, zodat ook eerst vanaf dat moment wettelijke rente is verschuldigd. Het hof zal [geïntimeerden] veroordelen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg in reconventie en zal die kosten begroten op € 226,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (half punt tarief II). De kosten van het hoger beroep zal het hof compenseren, met uitzondering van de kosten van de deskundige, die ten laste van [geïntimeerden] behoren te komen.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 16 november 2011 wat betreft de beslissing in reconventie omtrent de hoogte van de schadeloosstelling en de proceskosten, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling van een schadeloosstelling aan [appellante] ad € 8.750,—, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf heden;
veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding in reconventie en begroot die kosten op € 226,— voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
bekrachtigt genoemd vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het deskundigenbericht en begroot die kosten op € 1.400 inclusief BTW, met compensatie van de kosten van de appelinstantie voor het overige;
verklaart dit arrest wat betreft voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, H.E. de Boer en D. Stoutjesdijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.