Rb. Overijssel, 13-05-2015, nr. 08.7600221-14
ECLI:NL:RBOVE:2015:2290
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
13-05-2015
- Zaaknummer
08.7600221-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2015:2290, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 13‑05‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 13‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Onttrekking van een minderjarige aan het wettig over haar gestelde gezag.
Partij(en)
Rechtbank Overijssel
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.7600221-14 (P)
Datum vonnis: 13 mei 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] in [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 april 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E. Postma en van hetgeen door de verdachte en diens raadsmanmr. T. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
de [minderjarige] heeft onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag.
Voluit luidt de tenlastelegging –zoals gewijzigd ter terechtzitting d.d. 30 april 2015- aan de verdachte, dat:
hij op (een of meer tijdstippen in) of omstreeks de periode van 03 december 2014 tot en met 04 december 2014 te [plaats 1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of een meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) minderjarige(n), te weten [minderjarige], geboren op [2001], heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige(n) gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige(n) uitoefende, (te weten [X] en/of [Y] en/of Bureau Jeugdzorg en/of [A] en/of [B]),
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)(in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van [X] en/of [Y] en/of [A] en/of [B] en/of Bureau Jeugdzorg)
- contact gelegd en/of onderhouden met die [minderjarige] en/of
- een afspraak gemaakt met die [minderjarige] en/of
- die [minderjarige] opgepikt en/of opgehaald en/of opgewacht (op het station te [plaats 1]) en/of
- die [minderjarige] verder vervoerd en/of haar vervoer (vanuit [plaats 1]) verder verzorgd en/of geregeld
- onderdak/een slaapplaats geregeld voor die [minderjarige] en/of
- die [minderjarige] instructies gegeven over het wissen van (een) chatgesprek(ken) en/of
- die [minderjarige] geïnstrueerd dat zij haar mobiele telefoon uit moest zetten en/of de batterij uit haar mobiele telefoon moest verwijderen en/of
- die [minderjarige] geïnstrueerd dat zij met niemand mocht spreken over het weglopen
(en aldus voornoemde minderjarige(n) (telkens) buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [X] en/of [Y] en/of [A] en/of [B] en/of Bureau Jeugdzorg gebracht en/of gehouden).
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [minderjarige].
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De feiten die niet ter discussie staan
De rechtbank constateert dat de onderstaande feiten bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan.
Op 3 en 4 december 2014 heeft verdachte via de chat contact gehad met de 13-jarige [minderjarige], onder gezag staand van Bureau Jeugdzorg en wonende in een pleeggezin te [plaats 1]. [minderjarige] wilde weglopen. Verdachte heeft een oproep om hulp geplaatst op zijn Facebookgroep ‘Jeugdzorgmissers’. [H] heeft op die oproep gereageerd en heeft aangegeven dat [minderjarige] bij haar terecht zou kunnen. Na nagevraagd te hebben wie deze [H] was, heeft verdachte met haar afgesproken dat [minderjarige] bij haar zou verblijven. Verdachte heeft geregeld dat zijn broer [minderjarige] op 3 december 2014 naar [plaats 2] zou brengen waar [H] haar zou opwachten. Verdachte heeft [minderjarige] via de chat opgedragen dat zij de chatgesprekken tussen haar en verdachte moest wissen en dat ze, voordat ze weg zou gaan, haar mobiel moest uitzetten en de batterij eruit moest halen. Op5 december 2014, vroeg in de ochtend, werd [minderjarige] aangetroffen bij [H] thuis.
Verdachte heeft Bureau Jeugdzorg niet ingelicht over de plannen van [minderjarige] om weg te lopen en evenmin over zijn acties om haar daarbij te helpen.
5.2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daarbij gesteld dat het niet uitmaakt dat [minderjarige] zelf weg wilde. Verdachte heeft een beslissende invloed gehad op het daadwerkelijk weglopen van [minderjarige], hij heeft vervoer en opvang geregeld, haar via hun chatcontacten bestookt met zijn eigen negatieve ideeën over Bureau Jeugdzorg en [minderjarige] instructies gegeven over het verbergen van haar fiets, het wissen van hun chats en het uitzetten van haar mobiel. Verdachte wist dat [minderjarige] onder gezag van Bureau Jeugdzorg stond en door op deze wijze te handelen heeft hij haar, samen met zijn broer, onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [minderjarige] opzettelijk c.q. tegen haar wil heeft onttrokken aan het over haar gestelde wettig gezag. [minderjarige] heeft zichzelf willen onttrekken aan het wettig over haar gestelde gezag, hetgeen volgens verdachte wel eens fout zou hebben kunnen aflopen. Verdachte zag het gevaar en heeft erger voorkomen door voor [minderjarige] een veilige plek te creëren.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank constateert dat niet ter discussie staat dat verdachte betrokken is geweest bij het weglopen van de minderjarige [minderjarige]. De vraag die moet worden beantwoord is of die betrokkenheid van verdachte te kwalificeren is als het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het over haar gestelde wettig gezag.
Voor een bewezenverklaring van onttrekking is van belang is dat de onttrekker beslissende invloed heeft gehad op het onttrekken of het onttrokken houden van de minderjarige. De mate van invloed bepaalt of sprake is van overtreding van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor het bepalen van de mate van invloed is niet van belang wie het initiatief heeft genomen. Dat de minderjarige aan de onttrekking heeft meegewerkt, kan ook geen rol spelen bij het bepalen van de mate van invloed. Het betoog van de raadsman dat de wil van [minderjarige] aan een bewezenverklaring in de weg staat, treft gelet hierop geen doel.
Op basis van de vaststaande feiten concludeert de rechtbank dat verdachte beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige [minderjarige] en degene die over haar het gezag uitoefent. Verdachte heeft, terwijl hij wist dat [minderjarige] onder gezag stond van Bureau Jeugdzorg, geregeld dat [minderjarige] kon verblijven bij een voor haar onbekende persoon ([H]) en hij heeft het vervoer naar [H] geregeld. Verder heeft verdachte [minderjarige] instructies gegeven om te voorkomen dat ze snel gevonden zou worden. Verdachte heeft Bureau Jeugdzorg toestemming gevraagd noch hen ingelicht over zijn acties. Dat verdachte uitsluitend goede bedoelingen had, doet aan het vorenstaande niets af.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in zodanige mate heeft bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige [minderjarige] en Bureau Jeugdzorg, waardoor deze buiten het gezag van Bureau Jeugdzorg kwam te verkeren, dat kan worden gesproken van onttrekking aan het wettig gezag in de zin van artikel 279, eerste lid, Sr. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte het feit niet samen met zijn broer, maar samen met [H] heeft gepleegd.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 03 december 2014 tot en met 04 december 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige], geboren op [2001], heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag, (te weten Bureau Jeugdzorg),
immers heeft verdachte en/of zijn mededader, in strijd met de afspraken en zonder medeweten of toestemming van Bureau Jeugdzorg
- contact gelegd en onderhouden met die [minderjarige] en
- een afspraak gemaakt met die [minderjarige] en
- die [minderjarige] haar vervoer vanuit [plaats 1] verzorgd en geregeld en
- onderdak/een slaapplaats geregeld voor die [minderjarige] en
- die [minderjarige] instructies gegeven over het wissen van chatgesprekken en
- die [minderjarige] geïnstrueerd dat zij haar mobiele telefoon uit moest zetten en de batterij uit haar mobiele telefoon moest verwijderen
en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en de invloedssfeer van Bureau Jeugdzorg gebracht en gehouden.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 279 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag.
7. 7. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van een overmacht-/noodtoestand. Door de zeer verontrustende berichten die hij van [minderjarige] ontving, kon hij niet anders dan een veilige plek voor haar creëren en ervoor zorgen dat ze daarnaar toe kon gaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep juridisch gepasseerd kan worden nu verdachte al op 1 december over de situatie van [minderjarige] had gehoord en hij niets heeft gedaan om die situatie te verifiëren.
De rechtbank verwerpt het beroep op overmacht in de vorm van noodtoestand omdat een acute noodtoestand niet aannemelijk is geworden. Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel en de gronden daarvoor
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van de voor hem onbekende13-jarige [minderjarige] aan het wettig over haar gestelde gezag door voor haar, zonder medeweten en toestemming van Bureau Jeugdzorg, onderdak en vervoer te regelen en haar op deze wijze te helpen bij het weglopen van het pleeggezin waar ze al 13 jaar verbleef.
Door zo te handelen heeft hij het voor Bureau Jeugdzorg onmogelijk gemaakt haar taak als degene die met het gezag was belast uit te voeren. Uit de verklaring van de voogd leidt de rechtbank af dat het handelen van verdachte heeft veroorzaakt dat [minderjarige] erg in de war is geraakt en dat de voogd bang is dat deze actie haar geschaad heeft.
De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan een rapportage door een psycholoog, zodat niet kon worden vastgesteld of verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De rechtbank acht verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar.
Ter terechtzitting van 30 april 2015 heeft verdachte verklaard te zullen doorgaan met het helpen van kinderen en ouders in de strijd tegen Jeugdzorg. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, bedoeld als waarschuwing voor verdachte om niet nogmaals een minderjarige aan het wettige gezag te onttrekken.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Alles afwegende acht de rechtbank de straf zoals geëist door de officier van justitie passend. Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [minderjarige], wordt aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een contactverbod met [minderjarige] gekoppeld. De rechtbank is daarbij van oordeel dat dit contactverbod en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu, gelet op de uitlatingen van verdachte over zijn strijd tegen Jeugdzorg, ernstig rekening moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- -
verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- -
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- -
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag;
- -
verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren;
- -
bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- -
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [minderjarige] (dus ook niet via zijn zoon of de biologische moeder van [minderjarige] en ook niet als [minderjarige] zelf contact opneemt met veroordeelde), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
draagt de reclassering op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- -
beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarde en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. S. Taalman en mr.
J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.
Mr. Taalman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, IJsselland Team [plaats 1], met nummer PL0600-2014200140. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Omdat verdachte de handelingen in de bewezenverklaring bekend heeft, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 april 2015;
- de aangifte van [G] d.d. 9 december 2014, pag. 11;
- het proces-verbaal verhoor verdachte [H] d.d. 6 december 2014, pag. 80 tot en met 85;
- het proces-verbaal verhoor benadeelde [minderjarige] d.d. 10 december 2014, pag. 17 tot en met 20;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2015, pag. 43 tot en met 57 (incl. bijlage).