Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet grondkamers
Artikel 20 [Verklaringen i.v.m. bestemmingsplan]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 172 (uitgifte: 17-06-2020, kamerstukken: 34986)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht / Pachtrecht
Ruimtelijk bestuursrecht / Bijzondere onderwerpen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
1.
Bij het verzoek, bedoeld in artikel 381, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt een verklaring overgelegd van burgemeester en wethouders, waaruit blijkt, dat die doeleinden niet in strijd zijn met een geldend of een in ontwerp ter inzage gelegd omgevingsplan.
2.
Indien de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een veenschap of een veenpolder de in artikel 381, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde derde is, zijn slechts Gedeputeerde Staten bevoegd de in dat lid bedoelde verklaring af te geven.
3.
Het bevoegde college beslist binnen drie weken na de indiening van het verzoek.
4.
De in dit artikel bedoelde verklaringen zijn slechts geldig gedurende zes maanden na de dagtekening daarvan, tenzij de verklaring zelf een kortere geldigheidsduur vermeldt.
5.
De verklaring, bedoeld in het eerste of tweede lid, vermeldt tevens de datum van de terinzagelegging en de datum en wijze van bekendmaking daarvan.
6.
De grondkamer neemt een verklaring, waarin een of meer van de in het vijfde lid bedoelde gegevens ontbreken, niet in aanmerking.