Einde inhoudsopgave
Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht
Artikel 2 Nationale verbindingsorganen
Geldend
Geldend vanaf 17-12-1969
- Bronpublicatie:
07-06-1968, Trb. 1968, 142 (uitgifte: 29-10-1968, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
17-12-1969
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-02-1977, Trb. 1977, 15 (uitgifte: 01-02-1977, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Rechtsbescherming
1.
Ter uitvoering van de bepalingen van deze Overeenkomst dient elke Overeenkomstsluitende Partij één orgaan (hierna te noemen ‘ontvangend orgaan’) in het leven te roepen of aan te wijzen dat tot taak zal hebben:
- (a)
het in ontvangst nemen van verzoeken om inlichtingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van een andere Overeenkomstsluitende Partij;
- (b)
gevolg te geven aan die verzoeken, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.
Het ontvangend orgaan kan een onder een ministerie ressorterende dienst of een ander orgaan van de Staat zijn.
2.
Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan een of meer organen (hierna te noemen ‘verzendend orgaan’) in het leven roepen of aanwijzen welks taak het zal zijn verzoeken om inlichtingen afkomstig van haar rechterlijke autoriteiten, in ontvangst te nemen en door te zenden aan het bevoegde buitenlandse ontvangend orgaan. Het werk van het verzendend orgaan kan worden opgedragen aan het ontvangend orgaan.
3.
Iedere Overeenkomstsluitende Partij geeft de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa kennis van de naam en het adres van haar ontvangend orgaan en, zo nodig, van haar verzendend orgaan of verzendende organen.