RBP 2019/28
IPR. Hoe moet het criterium van het gewoonlijke werkland worden verstaan?
HR 23-11-2018, ECLI:NL:HR:2018:2165
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23 november 2018
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
17/03684
- Conclusie
A-G mr. B.J. Drijber
- JCDI
JCDI:ADS33890:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Europees arbeidsrecht
Internationaal privaatrecht (V)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:2165, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑11‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:942, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑09‑2017
- Wetingang
Art. 6 lid 2 aanhef en onder a EVO; art. 8 lid 2 aanhef en onder a en lid 4 Rome I
Essentie
IPR. Toepasselijk recht. Arbeidsrecht. Hoe moet, ter bepaling van het recht dat op een arbeidsovereenkomst van toepassing is, het criterium van het gewoonlijke werkland worden verstaan?
Samenvatting
De Hongaarse vennootschap Silo-Tank, zustervennootschap van een Nederlandse transportonderneming, had op basis van arbeidsovereenkomsten een aantal internationale vrachtwagenchauffeurs in dienst, die in Hongarije wonen. Deze overeenkomsten bevatten geen rechtskeuze. Ritten waarop de chauffeurs werden ingezet begonnen en eindigden in Nederland. De chauffeurs werden niet conform het Nederlandse arbeidsrecht, waaronder toepasselijke cao’s, voor hun arbeid beloond. Nadat zij daarop alsnog aanspraak maakten beëindigde Silo-Tank de arbeidsovereenkomsten.
De chauffeurs vorderden vervolgens bij ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.