HR, 18-06-2010, nr. 09/01690
ECLI:NL:HR:2010:BM1075
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18-06-2010
- Zaaknummer
09/01690
- Conclusie
Mr. De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
BM1075
- Vakgebied(en)
Personeelsaangelegenheden (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM1075, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑06‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2008:BD9380, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5329, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM1075
ECLI:NL:PHR:2010:BM1075, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2010
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2008:BD9380
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM1075
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5329
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Familierecht. Partneralimentatie. Samenleven met een ander als waren zij gehuwd, in de zin van art. 1:160 BW, op grond waarvan alimentatieplicht eindigt? Bewijslast. (Art. 81 RO).
18 juni 2010
Eerste Kamer
09/01690
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.M. van Asperen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 279213/FA RK 06-7592 van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 juni 2007,
b. de beschikkingen in de zaak 105.011.868/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 juli 2008 en 28 januari 2009.
De eindbeschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de eindbeschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere
motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 18 juni 2010.
Conclusie 09‑04‑2010
Mr. De Vries Lentsch-Kostense
Partij(en)
Conclusie inzake
[De vrouw]
tegen
[De man]
Inleiding
1.
Partijen, verder: de vrouw en de man, zijn gewezen echtgenoten. Het onderhavige cassatieberoep van de vrouw houdt nauw verband met haar cassatieberoep in de zaak met nr. 08/04284. In die cassatiezaak, waarnaar het cassatiemiddel ook verwijst, wordt heden eveneens geconcludeerd.
Het gaat in beide cassatieberoepen om beschikkingen van het hof 's‑Gravenhage die in hetzelfde geding tussen partijen zijn gewezen. Het geding betreft het op art. 1:401 lid 4 BW gebaseerde verzoek van de man tot wijziging van de beschikking waarbij de door hem te betalen alimentatie voor de drie minderjarige kinderen van partijen en voor de vrouw is vastgesteld, alsmede het verzoek de alimentatieplicht jegens de vrouw te beëindigen op de voet van art. 1:160 BW.
Het hof heeft bij zijn beschikking van 9 juli 2008 het wijzigingsverzoek met betrekking tot de kinderalimentatie gehonoreerd en de voor de kinderen te betalen bijdrage op een lager bedrag bepaald. Het hof heeft voorts voor zover het de partneralimentatie betreft onder aanhouding van iedere verdere beslissing de vrouw toegelaten door middel van getuigen te bewijzen dat tussen haar en haar vriend geen financiële verwevenheid heeft bestaan en het heeft de partneralimentatie voorlopig en in afwachting van de beslissing omtrent het op art. 1:160 BW gebaseerde verzoek van de man, op nihil gesteld wegens gebrek aan draagkracht van de man.
2.
Het door de vrouw tegen deze beschikking van 9 juli 2008 gerichte cassatieberoep (de zaak 08/04284) richt zich tegen 's hofs oordeel omtrent de kinderalimentatie (en daarmede tegen dat deel van de beschikking dat als ‘eindbeschikking’ moet worden gekwalificeerd) alsmede tegen 's hofs oordeel inzake het beroep op art. 1:160 BW inhoudende dat de vrouw dient te bewijzen dat tussen haar en haar vriend met wie zij een affectieve relatie van duurzame aard had, over en weer geen financiële verwevenheid heeft bestaan (het interlocutoire gedeelte van de beschikking). Zoals ik in mijn conclusie in die zaak heb toegelicht, is de vrouw in die zaak ontvankelijk in haar cassatieberoep tegen die beschikking ook voor zover dat is gericht tegen het interlocutoire gedeelte daarvan.
3.
Het hof heeft getuigenverhoren gehouden ondanks het door de vrouw (tijdig) tegen de beschikking van 9 juli 2009 ingediende cassatieberoep waarvan het hof op de hoogte is gebracht door de man, zoals blijkt uit het zich bij de stukken bevindende proces-verbaal van het getuigenverhoor op 20 oktober 2008.
Het hof heeft vervolgens bij eindbeschikking van 28 januari 2009 overwogen dat de vrouw niet is geslaagd in het leveren van het aan haar opgedragen bewijs. Dit oordeel brengt mee, aldus het hof in zijn beschikking, dat kan worden vastgesteld dat sprake is — geweest — van een situatie als bedoeld in art. 1:160 BW en dat de verplichting van de man tot betaling van partneralimentatie met ingang van medio 2005 is geëindigd en dat het hof dan ook als einddatum zal aanhouden 1 juli 2005. Het hof overwoog voorts dat het door de vrouw niet betwiste verzoek van de man de vrouw tot terugbetaling te veroordelen, kan worden toegewezen. Het hof heeft ten slotte vastgesteld — in zoverre met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 6 maart 2006 van de rechtbank te 's‑Gravenhage — dat de verplichting van de man tot betaling van kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 juli 2005 is geëindigd. Het hof heeft voorts de vrouw veroordeeld tot terugbetaling aan de man van het bedrag dat zij vanaf 1 juli 2005 ter zake van de partneralimentatie van de man heeft ontvangen.
4.
De vrouw heeft in de onderhavige cassatiezaak (tijdig) cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van 28 januari 2009 en — zonodig — opnieuw tegen de beschikking van 9 juli 2008. De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Het cassatiemiddel
5.
Het cassatiemiddel richt zich met een aantal klachten tegen de beschikking van het hof van 9 juli 2008 voor zover de vrouw in haar eerder ingestelde cassatieverzoekschrift tegen deze beschikking (de zaak 08/04284) niet zou kunnen worden ontvangen dan wel uw Raad anderszins niet zou toekomen aan de beoordeling van de tweede ‘klacht’ (middelonderdeel 2), gericht tegen 's hofs oordeel omtrent de bewijslevering in het kader van 1:160 BW. Deze klachten zijn gelijkluidend aan de klachten vervat in middelonderdeel 2 (‘klacht 2’) van bedoeld cassatieverzoekschrift. Deze klachten behoeven geen behandeling omdat de vrouw, zoals hiervoor reeds aangegeven, wél in haar cassatieberoep tegen de beschikking van 9 juli 2008 kan worden ontvangen, zodat de voorwaarde waaronder deze klachten zijn aangevoerd, niet is vervuld nu ook niet valt in te zien op welke grond uw Raad niet aan de behandeling van die klachten zou toekomen.
6.
Het cassatiemiddel richt zich met onderdeel 1.12 tegen de beschikking van 28 januari 2009. Het klaagt dat het hof, door te oordelen dat de vrouw niet is geslaagd in het leveren van het aan haar opgedragen bewijs, heeft miskend dat het niet aan de vrouw was het ontbreken van financiële verwevenheid te bewijzen. Het betoogt dat het hof derhalve evenzeer ten onrechte aan het falen van de vrouw in het leveren van het aan haar opgedragen bewijs de conclusie heeft verbonden dat sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW met als gevolg dat de verplichting van de man tot betaling van partneralimentatie met ingang van 1 juli 2005 is geëindigd en voorts dat de vrouw gehouden is tot terugbetaling aan de man van het bedrag dat zij van hem ter zake van partneralimentatie na 1 juli 2005 heeft ontvangen.
Dit middelonderdeel bouwt voort op de klachten gericht tegen de beschikking van 9 juli 2008 en moet derhalve het lot daarvan delen, zoals ook het middelonderdeel onderkent. Die klachten moeten naar mijn oordeel falen, zoals moge volgen uit mijn conclusie in de zaak 08/04284. Ik volsta hier met een verwijzing naar die conclusie.
7.
Nu de aangevoerde klachten geen doel treffen, moet het cassatieberoep falen.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden