Hof Den Haag, 20-08-2014, nr. 200.146.238-01
ECLI:NL:GHDHA:2014:2801
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
20-08-2014
- Zaaknummer
200.146.238-01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2801, Uitspraak, Hof Den Haag, 20‑08‑2014; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
ECLI:NL:GHDHA:2014:2700, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑07‑2014; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2014-0233
Uitspraak 20‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Verlenging uithuisplaatsing. Getuigenverhoor zoals bepaald in beschikking van 16 juli 2014 niet doorgegaan. Bestreden beschikking niet tijdig voor afloop van de termijn van de verlenging van de uithuisplaatsing tot stand gekomen. Verzoek afgewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 augustus 2014
Zaaknummer : 200.146.238/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-3883, JE RK 13-4096 en JE RK 13-4091
Zaaknummer rechtbank : C/10/438617, C/10/439908 en C/10/439844
1.
[De moeder],
hierna te noemen: de moeder,
2.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
gevestigd te Dordrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. S. Sedlick, in dienst van Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1.
de pleegouders van de hierna nader te noemen minderjarige [naam minderjarige sub 8],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
2.
de pleegouders van de hierna nader te noemen minderjarigen [naam minderjarige sub 4], [naam minderjarige sub 5], [naam minderjarige sub 6] en [naam minderjarige sub 7],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
3.
mevrouw [naam pleegmoeder],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst naar de tussenbeschikking van 16 juli 2014. Bij die beschikking zijn de ouders toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat de bestreden beschikking, uitgesproken door de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, niet is uitgesproken vóór de afloop van de termijn van de machtiging uithuisplaatsing, door middel van een getuigenverhoor.
Op 25 juli 2014 is bij het hof ingekomen een brief van mr. [naam kinderrechter], de rechter in eerste aanleg, en op 30 juli 2014 een brief van de advocaat van de ouders.
Gelet op de inhoud van deze brieven heeft het getuigenverhoor geen doorgang gevonden, waarvan door de griffier bericht is gegeven aan de getuigen en aan partijen met de mededeling dat op 20 augustus 2014 uitspraak zal volgen.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.
In de hiervoor genoemde brief schrijft de rechter in eerste aanleg, dat inderdaad op de zitting van 15 januari 2014 geen mondelinge uitspraak is gedaan en aan partijen is medegedeeld dat op 29 januari 2014 uitspraak zou worden gedaan. Zij vervolgt de brief met:
“De beschikking, waarin de uitspraak vervat is, was op 29 januari 2014, derhalve op de aangezegde datum, in concept klaar. Op die datum was ik echter niet in staat om de beschikking na te kijken en tekenen. Ook de dagen daarna was ik daartoe niet in de gelegenheid.
Nu op 30 januari 2014 door de gezinsvoogd naar de uitspraak werd geïnformeerd, heb ik mevrouw [naam juridisch medewerkster] op 31 januari 2014 verzocht de uitspraak mondeling door te (laten) geven. Dit is op 3 februari 2014 gebeurd. Op die datum is de gezinsvoogd gebeld en is de uitspraak aan de gezinsvoogd doorgegeven (.......)
Vervolgens heb ik op 5 februari 2014 de beschikking nagekeken en getekend, waarna deze diezelfde dag is verzonden.
Mede gezien uw beschikking van 28 augustus 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:3682) is gelet op het voorgaande de conclusie gerechtvaardigd dat niet op rechtsgeldige wijze uitspraak in de zaak is gedaan en de uitspraak derhalve niet is gedaan voor afloop van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing......”
2.
Het hof heeft in de tussenbeschikking vermeld dat, nu er sprake is van een authentieke akte in de zin van artikel 156 lid 2 Rv, iedereen ervan uit mag gaan dat een door een rechter getekende uitspraak die gedateerd is op 29 januari 2014 ook daadwerkelijk op die dag is uitgesproken. Blijkens het hiervoor gegeven citaat is daarvan in dit geval geen sprake. In de hiervoor geciteerde brief wordt niet verklaard waarom de beschikking die op 5 februari 2014 is getekend op 29 januari 2014 werd gedateerd.
Dat een rechter aan een secretaris verzoekt de uitspraak mondeling aan partijen door te geven, in de wetenschap dat op dat moment nog slechts een concept daarvan voor handen is, is niet in overeenstemming met artikel 28 lid 1 Rv, zodat van ‘uitspreken’ geen sprake kan zijn. Nu uit het bovenstaande blijkt, dat de uitspraak niet is gedaan op 29 januari 2014 omdat de beschikking eerst op 5 februari 2014 door de rechter is nagekeken en getekend, zijn de ouders geslaagd in het aan hen opgedragen tegenbewijs.
3.
Het hof voegt hieraan toe: het feit dat de rechtbank uitspraken in verzoekschriftprocedures kennelijk niet in het openbaar uitspreekt, klemt te meer nu – zoals blijkt uit de hiervoor genoemde uitspraak van 28 augustus 2013 van dit hof en de daaraan voorafgegane tussenbeschikking van dit hof van 27 maart 2013 – deze praktijk al langere tijd bestaat.
4.
Gelet op voormelde gang van zaken zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, uitsluitend voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Aangezien vaststaat dat de bestreden beschikking niet tijdig voor afloop van de termijn van de verlenging van de uithuisplaatsing tot stand is gekomen, bestaat voor het hof geen andere mogelijkheid dan het verzoek tot verlenging van Jeugdzorg alsnog af te wijzen.
5.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, uitsluitend voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen van Jeugdzorg af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Stille en Van Montfoort, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2014.
Uitspraak 16‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Tussenbeschikking verzoek verlenging uithuisplaatsing. Ouders zijn toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat de bestreden beschikking niet is uitgesproken vóór de afloop van de termijn van de machtiging uithuisplaatsing door middel van een getuigenverhoor
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 juli 2014
Zaaknummer : 200.146.238/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-3883, JE RK 13-4096 en JE RK 13-4091
Zaaknummer rechtbank : C/10/438617, C/10/439908 en C/10/439844
1.
[De moeder],
hierna te noemen: de moeder,
2.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
gevestigd te Dordrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
advocaat mr. S. Sedlick, in dienst van Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1.
de pleegouders van de hierna nader te noemen minderjarige [naam minderjarige sub 8],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [naam minderjarige sub 8],
2.
de pleegouders van de hierna nader te noemen minderjarigen [naam minderjarige sub 4], [naam minderjarige sub 5], [naam minderjarige sub 6] en [naam minderjarige sub 7],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [naam minderjarige sub 4], [naam minderjarige sub 5], [naam minderjarige sub 6] en [naam minderjarige sub 7],
3.
mevrouw [naam pleegmoeder],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder van de hierna nader te noemen minderjarige [naam minderjarige sub 3].
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 25 april 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, gedagtekend 29 januari 2014.
Jeugdzorg heeft op 3 juni 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de ouders:
op 4 juni 2014 een brief van 4 juni 2014 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 26 mei 2014 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 4 juni 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
de ouders, bijgestaan door hun advocaat, alsmede door de heer A.H. Hassan, tolk in de Somalische taal;
mr. S. Sedlick, en mevrouw M. Peeters namens Jeugdzorg;
de pleegmoeder van de minderjarige [naam minderjarige sub 3].
De pleegouders van de minderjarige [naam minderjarige sub 8], alsmede die van de minderjarigen [naam minderjarige sub 4], [naam minderjarige sub 5], [naam minderjarige sub 6] en [naam minderjarige sub 7], zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige [naam minderjarige sub 3] is in raadkamer gehoord. De hierna te noemen minderjarigen [naam minderjarige sub 2] en [naam minderjarige sub 4] hebben geen gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om hun mening kenbaar te maken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
- -
[de minderjarige sub 1], geboren [in] 1998 te [geboorteplaats], Somalië;
- -
[de minderjarige sub 2], geboren [in]2000 te [geboorteplaats], Somalië;
- -
[de minderjarige sub 3], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats], Somalië;
- -
[de minderjarige sub 4], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], Somalië;
- -
[de minderjarige sub 5], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], Somalië;
- -
[de minderjarige sub 6], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats], Somalië;
- -
[de minderjarige sub 7], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats];
- -
[de minderjarige sub 8], geboren[in] 2011 te [geboorteplaats],
(hierna te noemen: de minderjarigen) verlengd tot 1 februari 2015. Voorts is met ingang van 1 februari 2014 de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen[naam minderjarige sub 1] en [naam minderjarige sub 2] in een accommodatie van een zorgaanbieder verlengd tot 1 februari 2015 en is met ingang van 1 februari 2014 de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarigen [naam minderjarige sub 3], [naam minderjarige sub 4], [naam minderjarige sub 5], [naam minderjarige sub 6], [naam minderjarige sub 7] en [naam minderjarige sub 8] in een vorm van pleegzorg verlengd tot 1 februari 2015.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.
In geschil is de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de periode van 1 februari 2014 tot 1 februari 2015.
2.
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- -
primair: Jeugdzorg niet-ontvankelijk te verklaren in de onderhavige verzoeken;
- -
subsidiair: voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing voor dag en nacht voor de duur van langer dan zes maanden is verlengd ten aanzien van de minderjarigen [naam minderjarige sub 2], [naam minderjarige sub 3], [naam minderjarige sub 4],[naam minderjarige sub 5], [naam minderjarige sub 6], [naam minderjarige sub 7] en [naam minderjarige sub 8];
- -
primair en subsidiair: en te bepalen dat de minderjarigen aan de gezagsouders dienen te worden toevertrouwd binnen een door het hof vast te stellen termijn.
3.
Zowel in het beroepschrift als ter terechtzitting van het hof hebben de ouders betoogd dat de kinderrechter de bestreden beschikking niet heeft gegeven vóór de afloop van de termijn van de voorafgaande machtiging uithuisplaatsing, die laatstelijk was verlengd tot 1 februari 2014. Gelet hierop stellen de ouders dat de machtiging van rechtswege is geëindigd op 31 januari 2014. Ter onderbouwing van hun stelling hebben de ouders aangevoerd dat de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, ter zitting op 15 januari 2014 heeft meegedeeld dat met een termijn van veertien dagen uitspraak zou worden gedaan, derhalve op 29 januari 2014. Volgens de ouders is geen mondelinge uitspraak ter zitting gedaan.
Voorts voeren de ouders aan dat hun advocaat op 5 februari 2014 contact heeft opgenomen met de griffie van voormelde rechtbank en dat door mevrouw[naam griffiemedewerkster] van de rechtbank is meegedeeld dat er nog geen (definitieve en getekende) uitspraak was, maar dat de uitspraak mondeling kon zijn gedaan op zitting. Volgens mevrouw [naam griffiemedewerkster] was wel sprake van een (concept)beschikking die nog ter tekening bij de rechter te Rotterdam lag en waarop werd gewacht. Voorts heeft mevrouw[naam griffiemedewerkster]meegedeeld dat enkele dagen eerder ook al was gebeld door Bureau Jeugdzorg in verband met het verstrijken van de termijn en dat toen ook reeds was gerappelleerd bij de rechter.
4.
Kort weergegeven heeft mr. Sedlick namens Jeugdzorg gesteld dat moet worden uitgegaan van de datum die op de bestreden beschikking staat vermeld, mede gezien het feit dat het geen vereiste is dat een uitspraak op dezelfde dag wordt verzonden.
5.
Het hof is van oordeel dat, alvorens de zaak eventueel inhoudelijk kan worden getoetst, eerst moet worden beoordeeld of de machtiging uithuisplaatsing al dan niet van rechtswege door tijdsverloop is geëindigd op 31 januari 2014.
Ter terechtzitting van het hof is de advocaat van de ouders in de gelegenheid gesteld om een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 29 januari 2014 van de rechtbank Rotterdam op te vragen waarop de uitspraken staan vermeld die op die dag zijn uitgesproken. Afgesproken is dat de advocaat van de ouders het hof binnen twee weken zou berichten.
Vervolgens zijn bij het hof brieven van de advocaat van de ouders ingekomen, respectievelijk gedateerd 17 juni 2014 (abusievelijk gedateerd 25 april 2014) en 18 juni 2014.
6.
Uit de na de zitting van het hof ingekomen correspondentie heeft de advocaat van de ouders aan het hof medegedeeld dat de rechtbank Rotterdam geen proces-verbaal van de uitspraakrol waarop de bestreden beschikking staat vermeld kan geven omdat een dergelijk stuk volgens de informatie, verstrekt aan de advocaat van de ouders door mevrouw [naam juridisch medewerkster] (juridisch medewerkster bij de rechtbank Rotterdam, genoemd als griffier onder de bestreden beschikking), niet bestaat, nu daar niet mee wordt gewerkt. Bovendien heeft mevrouw [naam juridisch medewerkster] in een telefonisch onderhoud op 13 juni 2014 aan de advocaat van de ouders meegedeeld dat, voor zover haar bekend, de uitspraakdatum van beschikkingen in familiezaken ook niet op een andere manier en evenmin intern wordt geregistreerd.
Hierop heeft de advocaat van de ouders de rechtbank verzocht na te gaan of op een andere manier aangetoond kan worden dat de bestreden beschikking daadwerkelijk op 29 januari 2014 is gegeven/uitgesproken. Voorts is de vraag gesteld welke gevolgen de rechtbank heeft verbonden aan de eerdere jurisprudentie van dit hof waarin is geoordeeld dat de gegeven uitspraakdatum niet juist was. Als reactie hierop heeft de rechtbank bij brief van 17 juni 2014 medegedeeld dat de bestreden beschikking is gedateerd op 29 januari 2014 en is verzonden op 5 februari 2014. Voorts is nogmaals medegedeeld dat de rechtbank niet met een proces-verbaal werkt waarop de uitspraken staan vermeld die op een desbetreffende dag zijn uitgesproken.
7.
Het hof oordeelt als volgt. De door de rechtbank gegeven beschikking is een authentieke akte die tegen een ieder dwingend bewijs oplevert van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. Dit brengt met zich dat het hof er in beginsel van uit moet gaat dat de datum die op de bestreden beschikking staat vermeld, juist is, behoudens bewijs van het tegendeel.
Bewijs van het tegendeel dient door de ouders te worden geleverd. Om die reden passeert het hof het verzoek van de advocaat van de ouders, om het hof schriftelijke vragen te laten stellen aan de behandelend kinderrechter en de behandelend gerechtssecretaris met betrekking tot de datering en verzending van de bestreden beslissing, en het registratiebeleid van de rechtbank Rotterdam aangaande uitspraken in verzoekschriftprocedures.
Nu de ouders ter zitting van het Hof van 4 juni 2014 uitdrukkelijk hebben aangeboden bewijs te leveren van hun stelling dat de uitspraakdatum die op de bestreden beschikking staat vermeld, niet juist is, zal het hof hen in de gelegenheid stellen dat bewijs te leveren door middel van het horen van getuigen. Dit geldt te meer nu het niet-registreren van uitspraken, zoals uit de mededelingen van de advocaat blijkt, op gespannen voet lijkt te staan met wat de wetgever in artikel 28 Rv. voor ogen staat.
8.
Gelet op artikel 284 Rv. bepaalt het hof, dat in ieder geval als getuigen zullen worden gehoord: mr. [naam kinderrechter], mevrouw [naam juridisch medewerkster] en mevrouw [naam griffiemedewerkster], zoals in deze beschikking genoemd. Het hof zal daarbij voorts bepalen dat deze getuigen zullen worden opgeroepen door de griffier en dat bij de oproeping kan worden volstaan met toezending van deze beschikking aan de rechtbank Rotterdam met het verzoek voor onverwijlde doorzending aan betrokkenen en oproeping namens het hof zorg te dragen.
9.
Het hof zal het getuigenverhoor bepalen op [dag en datum] te 9.30 uur, waarbij in ieder geval genoemde getuigen zullen worden gehoord. Het getuigenverhoor zal geschieden ten overstaan van mr. L.F.A. Husson als de te benoemen raadsheer-commissaris.
10.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens verder te beslissen:
laat de ouders toe tot het bewijs van hun stelling dat de bestreden beschikking, uitgesproken door de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, niet is uitgesproken vóór de afloop van de termijn van de machtiging uithuisplaatsing, door middel van een getuigenverhoor;
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in één der zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag, ten overstaan van mr. L.F.A. Husson als raadsheer-commissaris, op [dag en datum] 2014 te 9.30 uur;
bepaalt dat als getuigen gehoord zullen worden mr. [naam kinderrechter], mevrouw [naam juridisch medewerkster] en mevrouw [naam griffiemedewerkster], allen werkzaam bij de rechtbank;
bepaalt dat daartoe de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking zal zenden aan de rechtbank Rotterdam met het verzoek ervoor zorg te dragen dat een kopie van deze beschikking onverwijld aan deze getuigen ter hand zal worden gesteld en bepaalt dat deze doorzending volstaat als (wijze van) oproeping;
bepaalt dat de ouders voor het verhoor de namen en woonplaatsen van eventuele overige getuigen aan Jeugdzorg en aan de griffier dienen op te geven en voor oproeping van de getuigen dienen zorg te dragen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Husson en Van Montfoort, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2014.