Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6164
HR, 16-02-2016, nr. 15/00976
ECLI:NL:HR:2016:249
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-02-2016
- Zaaknummer
15/00976
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:249, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑02‑2016; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:46, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:46, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:249, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0112
Uitspraak 16‑02‑2016
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag. Beslag, artt. 94 en 552a Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BL2823 m.b.t. de aan te leggen maatstaf. Zo al moet worden aangenomen dat de Rb met haar oordeel dat het klaagschrift gegrond is de juiste maatstaf heeft toegepast, is dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Partij(en)
16 februari 2016
Strafkamer
nr. S 15/00976 B
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 30 januari 2015, nummer RK 14/2247, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat het beklag gegrond is, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dit oordeel ontoereikend gemotiveerd is.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift dat strekt tot teruggave van het onder de klager op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen geldbedrag, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank is van oordeel dat thans enkel strafvorderlijk beslag ligt op het bedoelde geldbedrag. Uit de stukken valt genoegzaam op te maken dat aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel en de waarheidsvinding thans niet meer gediend is met het in beslag houden. Naar het oordeel van de rechtbank is het hoogst onaannemelijk dat een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het geldbedrag zal volgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen strafvorderlijk belang is bij in beslag houden van dit geldbedrag en dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard als hierna te melden."
2.3.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4, Sr in verbinding met art. 552f Sv (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
2.4.
Zo al moet worden aangenomen dat de Rechtbank in haar hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen heeft bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal bevelen, en aldus de juiste maatstaf heeft toegepast, is dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.5.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2016.
Conclusie 05‑01‑2016
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag. Beslag, artt. 94 en 552a Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BL2823 m.b.t. de aan te leggen maatstaf. Zo al moet worden aangenomen dat de Rb met haar oordeel dat het klaagschrift gegrond is de juiste maatstaf heeft toegepast, is dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Nr. 15/00976 B Zitting: 5 januari 2016 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
1. De Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft op 30 januari 2015 het op de voet van art. 552a Sv door klager ingediend klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave gelast aan klager van het inbeslaggenomen geldbedrag.
2. Tegen deze beschikking heeft de officier van justitie, mr. H.A.A. Vrijhoeven, cassatieberoep ingesteld. Mr. H.H.J. Knol, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3. De beoordeling van het middel
3.1. Het middel houdt in dat het oordeel van de Rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
3.2. Klager is op Schiphol aangehouden met in zijn broekzak een geldbedrag van € 8905,-. Klager is hierop verdacht van witwassen en het geldbedrag is in beslag genomen. Blijkens het door klager ingediende klaagschrift alsook blijkens het ter zitting aangevoerde stelt klager zich op het standpunt dat hij eigenaar is van een coffeeshop in Eindhoven en dat het in zijn wereld, de wiethandel, normaal is om over grote contante geldbedragen te beschikken. Hij zou met het geld op weg zijn geweest naar Turkije voor onder meer een tandartsbehandeling. Blijkens de op schrift gestelde ‘Conclusie OM’ die zich bij de gedingstukken bevindt, acht het Openbaar Ministerie de verklaring van klager ongeloofwaardig.
3.3. De Rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard en de beslissing als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank is van oordeel dat thans enkel strafvorderlijk beslag ligt op het bedoelde geldbedrag. Uit de stukken valt genoegzaam op te maken dat aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel en de waarheidsvinding thans niet meer gediend is met het in beslag houden. Naar het oordeel van de rechtbank is het hoogst onaannemelijk dat een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het geldbedrag zal volgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen strafvorderlijk belang is bij in beslag houden van dit geldbedrag en dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard als hierna te melden.”
3.4. Voor zover het middel er over klaagt dat de Rechtbank een verkeerde maatstaf heeft aangelegd, kan die klacht geen doel treffen. Weliswaar stelt het middel terecht dat de Rechtbank niet had dienen te toetsen of het hoogst onaannemelijk is dat een verbeurdverklaring of een onttrekking aan het verkeer zal volgen, maar of het hoogst onwaarschijnlijk is dat zulks zal gebeuren. Het moet er voor worden gehouden dat de Rechtbank de juiste maatstaf voor ogen heeft gehad en de beslissing kan aldus worden gelezen dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend tot een verbeurdverklaring of een onttrekking aan het verkeer zal besluiten1.. Aldus verbeterd gelezen mist het middel in zoverre feitelijke grondslag.
3.5. Resteert de klacht omtrent de begrijpelijkheid van het gegeven oordeel. Ik stel voorop dat de beslissing van de Rechtbank uiterst summier is gemotiveerd. Waarom het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal komen tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer is niet toegelicht. Desalniettemin is het oordeel voor zover het daarbij gaat om de onttrekking aan het verkeer niet onbegrijpelijk. Geld kan immers niet worden onttrokken aan het verkeer.2.Anders ligt het met betrekking tot de verbeurdverklaring. Kennelijk heeft de Rechtbank klager gevolgd in zijn stelling dat het geld legaal was verdiend met de door hem gedreven coffeeshop en dat een veroordeling wegens witwassen daarom hoogst onwaarschijnlijk moet worden geacht. Hoe de Rechtbank tot dat oordeel is kunnen komen zonder te ver vooruit te lopen op het oordeel van de strafrechter wordt uit de bestreden beschikking niet duidelijk.
3.6. Dat wordt niet anders als de beschikking wordt gelezen in het licht van het summiere proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer en van de overige gedingstukken. In raadkamer heeft de officier van justitie, kennelijk in aansluiting op de genoemde ‘Conclusie OM’, aangevoerd:
“Het openbaar ministerie heeft een ander standpunt (dan klager, GK). Klager heeft een onlogisch verhaal verteld over de besteding van het geld. Eén en ander wijst eerder op het ontlopen van de boekhouding. Ik verwacht een verbeurdverklaring in een latere strafzaak.”
In de ‘Conclusie OM’ heeft het Openbaar Ministerie gemotiveerd aangevoerd dat er sprake is van witwas-typologieën, dat klager wisselend heeft verklaard omtrent de herkomst en het doel van het geld en dat een strafzaak wegens witwassen zal volgen. Dat maakt niet dat het oordeel van de Rechtbank er begrijpelijk op wordt.
3.7. Het middel is gegrond.
4. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑01‑2016
HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6712.