ABRvS, 04-09-2019, nr. 201805921/1/R1
ECLI:NL:RVS:2019:3056
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
04-09-2019
- Zaaknummer
201805921/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:3056, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 04‑09‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JOM 2019/879
Uitspraak 04‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 mei 2018 heeft de raad van de gemeente Heerde het bestemmingsplan "De Kolk fase 2" vastgesteld.
201805921/1/R1.
Datum uitspraak: 4 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Wapenveld, gemeente Heerde,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen: [appellant sub 2]), wonend te Wapenveld, gemeente Heerde,
en
1. de raad van de gemeente Heerde,
2. het college van burgemeester en wethouders van Heerde,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "De Kolk fase 2" vastgesteld.
Bij besluit van 29 mei 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 36 woningen.
De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2019, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door T.J.G. Melenhorst en J.J. Spronk, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Geveke Bouw B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de realisatie van 36 woningen op het perceel gelegen tussen de Zwartekolk 12 en de Boskolk 22. Aan het perceel zijn de bestemmingen "Wonen", "Groen" en "Water" toegekend. De woningbouw is onderdeel van het woningbouwproject "De Kolk", waarbij aanvankelijk 104 woningen mogelijk waren gemaakt. Onder het vorige plan "De Kolk" uit 2010 waren ter plaatse van het plangebied 20 zogenoemde twee-onder-een-kapwoningen voorzien. De nieuwbouwwijk is deels gerealiseerd. Voorts is een centrale waterpartij aangelegd. Verder heeft op het perceel geen woningbouw plaatsgevonden.
2. De omgevingsvergunning is verleend aan Geveke Bouw en ziet op het bouwen van 36 rijwoningen. Zij is ontwikkelaar van het plan.
3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn omwonenden. Zij vrezen als gevolg van het plan voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat door onder meer verkeersoverlast en verslechtering van hun uitzicht en woonomgeving. Voorts kunnen zij zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning.
Het bestemmingsplan
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Behoefte
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad de behoefte aan de in het plan mogelijk gemaakte woningen onvoldoende heeft gemotiveerd. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte de bouw van 36 huurwoningen in het middeldure segment mogelijk maakt, nu dit in strijd is met de "Woonvisie regio Noord-Veluwe 2014" van 2014 (hierna: de regionale Woonvisie) en de "Woonvisie Heerde 2015-2025" (hierna: de gemeentelijke Woonvisie), vastgesteld op 6 juli 2015. [appellant sub 2] betoogt dat het plan onvoldoende is afgestemd op de doelgroep.
5.1. In de plantoelichting staat dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst de raad onder meer op de regionale en de gemeentelijke Woonvisie. Het beleid is gericht op het beter laten aansluiten van de woningvoorraad op de marktvraag, waarbij de woningen geschikt zijn voor meerdere doelgroepen. In de regionale Woonvisie zijn op basis van prognoses van de provincie en de betrokken gemeenten afspraken gemaakt over de uitbreiding van de woningvoorraad per gemeente, waarbij de prognoses gaan tot 2020. Verder is daarin vermeld dat het aantal huishoudens zal groeien, dat de huidige woningvoorraad met name uit koopwoningen bestaat en dat behoefte bestaat aan betaalbare woningen. In de gemeentelijke Woonvisie staat dat in de periode van 2013 tot 2020 behoefte is aan 420 tot 460 extra woningen binnen de gemeente, met een gemiddelde van 60 tot 65 woningen per jaar. Met het oog daarop maakt het plan meer woningen mogelijk dan voorheen was toegestaan, aldus de raad. Daarbij gaat de voorkeur uit naar betaalbare huurwoningen, omdat een deel van de sociale doelgroep niet meer in aanmerking komt voor een sociale huurwoning en behoefte bestaat aan huurwoningen in het middensegment. In dat verband wijst de raad ook op het rapport "Samen bouwen aan middenhuur", van januari 2018, waarin de noodzaak voor huurwoningen wordt onderschreven en aanbevelingen worden gedaan om meer huurwoningen in het middensegment te realiseren. Onder deze omstandigheden is besloten, zo vermeldt de plantoelichting, met het voorliggende plan 36 rijwoningen mogelijk te maken. De Afdeling stelt vast dat het plan voorziet in dit type woningen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen.
De betogen falen.
Woon- en leefklimaat
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan hun woon- en leefklimaat op een onaanvaardbare wijze aantast. [appellant sub 1] betoogt dat de woningen dichter op zijn woning kunnen worden gesitueerd. Dit leidt tot een beperking van zijn uitzicht en woongenot, aldus [appellant sub 1]. [appellant sub 2] betoogt dat de uitbreiding van het aantal woningen leidt tot een aantasting van zijn uitzicht, omdat hij direct zicht heeft op de woningen en de afstand tot het plangebied gering is. Voorts voert hij aan dat het aantal woningen de doorzichten op de centrale waterpartij aantast.
6.1. Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt: "De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
[…]."
Artikel 5, lid 5.2.1, van de planregels luidt: "Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
c. de goot-en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogten;
d. de dakhelling mag niet minder dan 35° en niet meer dan 60° bedragen."
6.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
6.3. Aan de gronden waarop de bebouwing is voorzien, zijn de bestemming "Wonen" en de maatvoering "maximum bouwhoogte: 10 m" en "maximum goothoogte: 6 m" toegekend. Op grond van artikel 5, lid 5.2.1, van de planregels, in samenhang gelezen met de verbeelding, mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en is ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal woningen toegestaan. Blijkens de verbeelding voorziet het plan in 5 bouwvlakken en zijn maximaal
36 woningen toegestaan. Het type woning is niet vastgelegd.
6.4. Aan het bouwvlak dat het dichtst bij de woning van [appellant sub 2] is gelegen, is de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 8" toegekend. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen het plangebied en het perceel van [appellant sub 2] ongeveer 10,5 m bedraagt. Voornoemd bouwvlak ligt op een afstand van ongeveer 19 m van het perceel van [appellant sub 2]. Gelet op deze afstanden heeft het plan in zoverre geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2], aldus de raad. Verder heeft de raad in de belangenafweging betrokken dat op grond van het vorige plan ook de mogelijkheid bestond om tegenover het perceel van [appellant sub 2] woningen te realiseren.
6.5. Aan het bouwvlak dat het dichtst bij de woning van [appellant sub 1] is gelegen, is eveneens de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 8" toegekend. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen voornoemd bouwvlak en het perceel van [appellant sub 1] weliswaar ongeveer 3 m bedraagt, maar dat de afstand tussen het bouwvlak en zijn woning ongeveer 14 m is. De raad heeft toegelicht dat in het plan dezelfde maximaal toegestane goot- en nokhoogten van toepassing zijn als in het vorige plan en dat de woningbouw passend is bij de directe omgeving. Verder verwacht hij niet dat er sprake zal zijn van waardedaling als gevolg van onaanvaardbare aantasting van het woongenot. De raad wijst erop dat [appellant sub 1] niettemin een verzoek om vergoeding van planschade kan indienen.
6.6. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de situering van de bouwvlakken tot een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat leidt dat de raad deze niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Voor haar oordeel acht de Afdeling mede van betekenis dat het hier een stedelijke omgeving betreft. Voorts betrekt de Afdeling hierbij dat geen recht op blijvend ongestoord uitzicht bestaat en dat het voorheen geldende plan ter plaatse ook voorzag in woningbouw.
De betogen falen.
Beeldkwaliteit
7. [appellant sub 1] betoogt dat voor het voorliggende plan ten onrechte geen beeldkwaliteitsplan is opgesteld, terwijl voor het vorige plan wel een beeldkwaliteitsplan was opgesteld. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de woningbouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is. [appellant sub 1] voert aan dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met de kwaliteiten van het gebied, omdat het plan verdichting, verstening en aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied met zich brengt. [appellant sub 2] betoogt dat het plan afbreuk doet aan het groene en landelijke karakter van de woonwijk. In dat verband wijzen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: de Commissie).
7.1. De Afdeling overweegt dat er geen rechtsregel is die ertoe strekt dat, in alle gevallen, een beeldkwaliteitsplan moet worden opgesteld bij de vaststelling van een plan. Hetgeen [appellant sub 1] hierover heeft aangevoerd geeft derhalve geen grond voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen. Het betoog over het aspect welstand zal hierna onder 14 worden besproken.
Het betoog faalt.
7.2. Voor zover het betoog betrekking heeft op de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad ter zitting toegelicht dat het ontwerpplan voor advies is voorgelegd aan de Commissie. Verder heeft de raad toegelicht dat de Commissie weliswaar kanttekeningen heeft geplaatst bij de hoeveelheid woningen aan de oostkant van het plangebied, maar dat zij de ontwikkeling stedenbouwkundig aanvaardbaar en passend in de omgeving vindt. Daartoe heeft de raad erop gewezen dat op diverse punten, zoals doorkijken en een landelijke uitstraling van het gebied, rekening is gehouden met de kwaliteiten van de in het vorige bestemmingsplan voorziene woonwijk. In het plan zijn doorzichten vastgelegd, sluit de maatvoering van de toegelaten bebouwing aan op de omgeving en zijn de bouwblokken niet groter dan in het vorige plan, aldus de raad. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onjuist. Over het landelijke karakter van het gebied is in de plantoelichting opgenomen dat de oeverzone rondom de aangelegde centrale waterpartij de overgang tussen het landschap en de bebouwing vormt. Om de landelijke uitstraling en de landschappelijke waarden van de oeverzone te beschermen, zo vermeldt de plantoelichting, mag deze niet worden bebouwd. Daartoe is aan de gronden rondom de oeverzone de aanduiding "vrijwaringszone - landschappelijke waarden" toegekend, zodat daar geen bebouwing mag worden opgericht en het gebruik als erf niet is toegestaan. Volgens de raad doet het plan derhalve geen afbreuk aan het rustige en landelijke karakter van het gebied. Naar het oordeel van de Afdeling is dat laatste standpunt, gelet op artikel 8, lid 8.1.1, en artikel 8, lid 8.1.2, van de planregels, juist. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene ontwikkeling, anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen, stedenbouwkundig passend is in de omgeving.
De betogen falen.
7.3. Voor zover hiervoor is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, behoeft het betoog van Geveke Bouw dat het relativiteitsvereiste aan de vernietiging van het besluit in de weg staat geen bespreking en heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing is.
Parkeren
8. [appellant sub 2] vreest dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied, omdat het tekort aan parkeerplaatsen op de openbare ruimte wordt afgewenteld. Verder is naar zijn mening ten onrechte geen onderzoek verricht naar de bestaande parkeersituatie, terwijl bij de vaststelling van een plan moet worden beoordeeld of zich reeds een parkeertekort voordoet. Volgens hem ervaren de buurtbewoners thans al een tekort aan parkeerplaatsen en wordt vaak in het gras rond de centrale waterpartij geparkeerd. De bestaande overlast zal als gevolg van het plan verergeren, aldus [appellant sub 2].
8.1. Artikel 3, lid 3.1, onder e, van de planregels luidt: "De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
e. parkeervoorzieningen;"
Artikel 5, lid 5.1, onder c, van de planregels luidt: "De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
c. parkeervoorzieningen;"
Artikel 7, lid 7.2, van de planregels luidt:
"a. Indien bij het gebruik van gronden als bedoeld in Wonen sprake is van een parkeerbehoefte, moet in voldoende mate zijn voorzien in parkeergelegenheid voor auto's;
b. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de normen uit de Parkeernormennota Gemeente Heerde 5 oktober 2012. Indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging. De parkeernormennota wordt toegepast volgens stedelijke zone 'rest bebouwde kom';"
8.2. Aan de hand van het "Parkeerbeleidsplan - naar integraal parkeerbeleid - gemeente Heerde" en de "Parkeernormennota Gemeente Heerde" (hierna: de Nota parkeernormen), beide vastgesteld op 5 oktober 2012, heeft de raad de parkeerbehoefte bepaald. Volgens de raad wordt parkeren op eigen terrein als uitgangspunt gehanteerd. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat de Nota parkeernormen - gelet op artikel 7, lid 7.2, van de planregels - als toetsingsnorm wordt gehanteerd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning. In de plantoelichting is vermeld dat voor de beoogde woningen een norm van 1,8 parkeerplaats per woning geldt, waarvan 1,0 parkeerplaats op eigen terrein. Verder is in de plantoelichting opgenomen dat, gelet op het aantal beoogde woningen en de gehanteerde parkeernorm, 65 parkeerplaatsen nodig zijn om in de totale parkeerbehoefte te voorzien. [appellant sub 2] heeft deze parkeernorm en de berekening van de parkeerbehoefte niet bestreden.
8.3. In de plantoelichting is opgenomen dat binnen het plangebied 58 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, zodat onvoldoende ruimte beschikbaar is om daar de totale parkeerbehoefte te realiseren. Het parkeren dient voor het overige plaats te vinden in de openbare ruimte, aldus de raad. In dat verband heeft de raad toegelicht dat het plan niet zal leiden tot een onevenredige parkeeroverlast, omdat in de omgeving van het plangebied voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om de extra parkeerbehoefte op te vangen. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst de raad op de parkeerbalans voor het gebied "De Kolk". Uit die parkeerbalans volgt, zo vermeldt de plantoelichting, dat zowel in het noordelijke als het zuidelijke gebied voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om het tekort aan parkeerplaatsen op te vangen en dat die parkeerplaatsen op een aanvaardbare loopafstand van 100 m zijn gelegen. Voorts heeft de raad toegelicht dat 11 van de 65 benodigde parkeerplaatsen bedoeld zijn voor bezoekers. Derhalve zijn binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig voor de bewoners van de voorziene woningen, en zijn voor bezoekers in de omgeving voldoende parkeerplaatsen elders binnen de nieuwbouwwijk voorhanden, aldus de raad. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk.
8.4. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] over het bestaande parkeertekort, overweegt de Afdeling dat het plan geen bijdrage hoeft te leveren aan het oplossen van een bestaand parkeertekort. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene ontwikkeling niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast.
De betogen falen.
Verkeer
9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan verkeersoverlast tot gevolg heeft, omdat het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek niet deugt. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de verkeersprognoses uit de "Verkeerskundige toets Nieuwbouwlocatie De Kolk" van BVA Verkeersadviezen van 22 februari 2010 (hierna: de Verkeerstoets 2010), omdat de onderzoeksgegevens zijn verouderd. [appellant sub 1] betoogt dat de "Verkeerstoets uitbreidingslocatie De Kolk in Wapenveld" van Sweco Nederland B.V. van 29 september 2017 (hierna: de Verkeerstoets 2017) ondeugdelijk is, omdat de verkeersintensiteit van 280 motorvoertuigen per etmaal is gebaseerd op te lage aannames. Verder voert [appellant sub 2] aan dat het plan leidt tot onveilige verkeerssituaties, omdat de bij de woningen behorende schuren dicht op de weg worden gesitueerd.
9.1. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de verkeerskundige consequenties van de wijziging van het aantal woningen. In de Verkeerstoets 2010 is vermeld dat de nieuwbouwwijk "De Kolk" twee ontsluitingsroutes kent, één via de kern Wapenveld (Kerkstraat-Klapperdijk) en één via het buitengebied (Werverweg-Kloosterweg). Verder is in de Verkeerstoets 2010 vermeld dat de Werverweg en de Kloosterweg een maximale capaciteit van 1.500 motorvoertuigen per etmaal en de Kerkstraat en de Klapperdijk een maximale capaciteit van 3.000 tot 5.000 motorvoertuigen per etmaal hebben. In de Verkeerstoets 2017 is opgenomen dat het plangebied grotendeels zal worden ontsloten via de kern Wapenveld. Verder wordt geconcludeerd dat de Kerkstraat - gelet op de verkeersprognoses uit de Verkeerstoets 2010 - de toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het plan kan verwerken, nu de Klapperdijk als gevolg van het vorige plan 2.968 motorvoertuigen per etmaal en de Kerkstraat 1.403 motorvoertuigen per etmaal kreeg te verwerken en de maximumcapaciteit van de wegen niet wordt overschreden met de toename van het verkeer die het voorliggende plan genereert. Daartoe staat in de Verkeerstoets 2017 dat als gevolg van het vorige plan ongeveer 165 verkeersbewegingen per etmaal zouden worden gegenereerd, terwijl met de voorziene woningen in het voorliggende plan ongeveer 280 verkeersbewegingen per etmaal zullen worden gegenereerd. Derhalve zal het plan niet leiden tot onaanvaardbare verkeersoverlast, aldus de raad. In de Verkeerstoets 2010 is vermeld dat voor de verkeersgeneratie gebruik is gemaakt van de kencijfers uit de Publicatie 256 "Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden" van CROW en dat voor de bestaande verkeersintensiteit een kruispunttelling is gehouden.
Gelet op de aard en inrichting van de Kerkstraat ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond om te twijfelen aan de maximale capaciteit van deze weg. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verwachte verkeersintensiteit gering is en dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare verkeersoverlast. Weliswaar zijn deze onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar, maar zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:437, staat artikel 3.1.1a van het Besluit ruimtelijke ordening er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een plan ten grondslag worden gelegd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan betwijfeld zou moeten worden dat het onderzoek zodanig is verouderd, dan wel dat na de totstandkoming van het onderzoek zodanige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden dat moet worden getwijfeld aan de representativiteit van dit onderzoek voor de in het plan voorziene ontwikkeling en de raad dit onderzoek niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
De betogen falen.
9.2. Voor zover het betoog betrekking heeft op de verkeersveiligheid heeft de raad toegelicht dat de situering van een aantal schuren is aangepast om gevaarlijke situaties te voorkomen, maar dat dit niet overal mogelijk is. Verder is in de plantoelichting opgenomen dat het plan leidt tot een beperkte verkeerstoename en het geen ingrijpende gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid. De enkele stelling van [appellant sub 2] dat de schuren van het zogenoemde rechterblok dicht op de weg worden gesitueerd, doet aan het voorgaande niet af. Gelet op wat onder 9.1 is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten gevolge van het plan geen onaanvaardbare toename van de verkeersdruk in de omgeving zal ontstaan. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat in verband hiermee verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. Voor haar oordeel acht de Afdeling mede van betekenis dat zo nodig, zoals ter zitting door de raad ook is aangegeven, aanvullende verkeersbesluiten zullen worden genomen.
Het betoog faalt.
Natura 2000-gebied
10. [appellant sub 2] betoogt dat het plangebied in de nabijheid ligt van de Natura 2000-gebieden Veluwe en Rijntakken en dat de vergunningverlening dient te worden afgewacht, voordat kan worden beoordeeld of de overschrijding van de stikstofdepositie planologisch aanvaardbaar is. Daarbij wijst hij op het aan het plan ten grondslag gelegde rapport "Natuuronderzoek De Kolk, Wapenveld. Actualisatie natuuronderzoek in het kader van de wet- en regelgeving voor natuur" van Sweco Nederland B.V. van 3 oktober 2017 waarin wordt geconcludeerd dat het plan tot gevolg heeft dat de grenswaarde van stikstofdepositie wordt overschreden in een habitattype van het Natura 2000-gebied Rijntakken.
10.1. De raad wijst erop dat de benodigde vergunning als bedoeld in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) op 6 juni 2018 is verleend door het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
10.2. Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
10.3. De bepalingen in de Wnb strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in de betrokken gebieden. Uit rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1371) volgt dat de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
Het Natura 2000-gebied Rijntakken bestaat uit de deelgebieden Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal. [appellant sub 2] woont op een afstand van ongeveer 450 m van het Natura 2000-gebied Rijntakken - deelgebied Uiterwaarden IJssel. In het tussenliggende gebied bevinden zich onder meer een waterpartij en een dijk. Naar het oordeel van de Afdeling maakt het Natura 2000-gebied, gelet op die afstand en het feit dat [appellant sub 2] ook geen direct zicht heeft op het Natura 2000-gebied, geen deel uit van zijn directe leefomgeving. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat er geen duidelijke verwevenheid bestaat tussen de individuele belangen van [appellant sub 2] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat [appellant sub 2] zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op die norm kan beroepen. Nu het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.
Het betoog faalt.
Overige aspecten van natuurbescherming
11. [appellant sub 1] betoogt dat het effect van het plan op de natuur en de luchtkwaliteit onvoldoende is onderzocht.
11.1. In de enkele, geenszins onderbouwde, stelling van [appellant sub 1] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
Alternatief in de vorm van handhaving van het vorige plan
12. [appellant sub 1] betoogt dat de gemaakte keuze ten onrechte is gebaseerd op financiële overwegingen en niet, zoals zou moeten, op ruimtelijke overwegingen. In dat verband voert hij aan dat de gemeente zich onvoldoende heeft ingespannen om draagvlak te creëren voor de beoogde woningen in het vorige plan. Was dit wel het geval geweest dan was er geen noodzaak geweest om een nieuw plan vast te stellen, aldus [appellant sub 1].
12.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De raad heeft toegelicht dat het alternatief in de vorm van handhaving van het vorige plan niet uitvoerbaar is, omdat de initiatiefnemer problemen heeft ervaren met de verkoopbaarheid van woningen. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat de voorziene woningen niet verkoopbaar waren, omdat deze woningen te duur waren en niet aansloten op de doelgroep. Derhalve is besloten om een deel van het woningbouwproject te wijzigen, aldus de raad. Volgens de raad sluit het plan aan op het woonbeleid en past het binnen de gestelde financiële kaders. Voor de behoefte aan de in het plan voorziene woningen verwijst de Afdeling naar hetgeen onder 5.1 is overwogen. Verder heeft de raad toegelicht dat tussen de gemeente en Geveke Bouw - in het kader van het vorige plan - een realisatieovereenkomst is gesloten en dat het daarmee gemoeide belang is meegewogen bij het vaststellen van het plan. Gelet op de gegeven toelichting heeft de raad in redelijkheid niet voor het alternatief hoeven kiezen. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente zich onvoldoende heeft ingespannen om voldoende draagvlak te creëren voor de voorziene woningen in het vorige plan. In dat verband wijst de Afdeling op het chronologische overzicht dat de raad als bijlage bij het verweerschrift heeft overgelegd en waaruit naar voren komt dat Geveke Bouw de oorspronkelijk voorziene woningen geruime tijd zonder succes te koop heeft aangeboden. De enkele omstandigheid dat, naar [appellant sub 1] stelt, bij de verkooppogingen geen plaatselijke makelaars zijn ingeschakeld, levert geen grond op voor de conclusie dat die verkooppogingen niet serieus zijn geweest.
Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
13. [appellant sub 2] betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onzeker is, nu onduidelijk is op welke manier rekening is gehouden met planschade. In dat verband wijst hij erop dat het plan is aangepast, omdat de woningen niet verkoopbaar zijn.
13.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode. De Afdeling overweegt dat de raad inzicht dient te bieden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij kunnen eventueel te betalen tegemoetkomingen in planschade een rol spelen. In de plantoelichting staat dat de verantwoordelijkheid voor de financiële haalbaarheid volledig bij de gemeente ligt, omdat de grond in eigendom is van de gemeente en zij zelf de locatie ontwikkelt. Op basis van deze verantwoordelijkheid, zo vermeldt de plantoelichting, is de ontwikkeling financieel economisch uitvoerbaar. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat eventuele aanspraken op planschade, voor zover überhaupt aanwezig, zodanig hoog zullen zijn dat de gemeente deze kosten niet zou kunnen dragen. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, biedt evenmin grond voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1 acht de Afdeling voldoende aannemelijk dat voor de thans voorziene
- minder dure - huurwoningen meer belangstelling bestaat dan voor de woningen waarin het vorige plan voorzag.
Het betoog faalt.
De omgevingsvergunning
Welstand
14. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met de redelijke eisen van welstand. [appellant sub 1] voert aan dat het college ten onrechte is afgeweken van het advies van de Commissie. [appellant sub 2] betoogt dat het beeldkwaliteitsplan "De Kolk", anders dan de raad stelt, wel van toepassing is op de voorliggende situatie. In dat verband wijst hij ook op het raadsbesluit van 17 juni 2019 waarin de raad de woonwijk "De Kolk" heeft aangewezen als deelgebied van de gemeentelijke welstandsnota. Derhalve heeft ten onrechte geen welstandstoets plaatsgevonden, aldus [appellant sub 2].
14.1. Blijkens de "Welstandsnota gemeente Heerde" (hierna: de welstandsnota) zijn bepaalde gebieden in de gemeente, waaronder ook de planlocatie valt, aangewezen als een zogenoemd welstandsvrij gebied. Het college heeft toegelicht dat het beeldkwaliteitsplan "De Kolk" in de raadsvergadering van 20 september 2010 was vastgesteld voor een periode van 5 jaar en voor het woongebied "De Kolk" was aangewezen als onderdeel van de welstandsnota, zodat in het kader van de welstandstoets aan het beeldkwaliteitsplan werd getoetst. Nu de periode van 5 jaar is verstreken en het beeldkwaliteitsplan aldus geen onderdeel meer uitmaakt van de welstandsnota, gelden voor het bouwplan geen welstandseisen, aldus het college. De Afdeling overweegt dat het beeldkwaliteitsplan "De Kolk", gelet op het raadsbesluit van 20 september 2010, ten tijde van belang geen onderdeel uitmaakte van de welstandsnota, zodat de planlocatie welstandsvrij was. Reeds hierom bestond geen grond om de omgevingsvergunning uit het oogpunt van welstand te weigeren. Daarbij merkt de Afdeling op dat zij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning toetst aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit, zodat het raadsbesluit van 17 juni 2019 en hetgeen daarover is gesteld niet kon worden betrokken in de aan de orde zijnde beoordeling.
Het betoog faalt.
Conclusie
15. De beroepen zijn ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Sparreboom
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019
195-909.