Zie het arrest van het hof Den Haag van 25 september 2008, p. 1
HR, 13-11-2009, nr. 08/04205
ECLI:NL:HR:2009:BJ8339
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-11-2009
- Zaaknummer
08/04205
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BJ8339
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ8339, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑11‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ8339
ECLI:NL:PHR:2009:BJ8339, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ8339
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑11‑2009
Inhoudsindicatie
WSNP. Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei van twee (gehuwde) schuldenaren in één uitspraak (81 RO).
13 november 2009
Eerste Kamer
08/04205
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. C.A. Lucardie.
Verzoekers tot cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker 1] en [verzoekster 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 maart 2005 is ten aanzien van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
Op voordracht van de rechter-commissaris heeft de rechtbank bij vonnis van 18 april 2008 de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] beëindigd, zonder verlening van een schone lei.
Tegen dit vonnis hebben [verzoeker 1] en [verzoekster 2] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 25 september 2008 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker 1] en [verzoekster 2] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-Van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 november 2009.
Conclusie 18‑09‑2009
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker 1] en [verzoekster 2]
In deze zaak wordt onder meer de vraag aan de orde gesteld of het hof de schuldsaneringsregelingen van beide verzoekers tot cassatie in één uitspraak mocht beëindigen.
1. Feiten en procesverloop1.
1.1
De rechtbank 's‑Gravenhage heeft bij vonnis van 21 maart 2005 ten aanzien van verzoekers tot cassatie, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], de definitieve schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op voordracht van de rechter-commissaris bij vonnis van de rechtbank van 18 april 2008 zonder verlening van de schone lei beëindigd op de grond dat [verzoeker 1] en [verzoekster 2] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregelingen voortvloeiende verplichtingen, met name de sollicitatie- en informatieplicht2..
1.2
Bij op 24 april 2008 ter griffie van het gerechtshof te 's‑Gravenhage ingekomen verzoekschrift zijn [verzoeker 1] en [verzoekster 2] van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Zij hebben daarbij het hof verzocht het beroepen vonnis te vernietigen.
1.3
Het hof heeft de zaak op 18 september 2008 behandeld in aanwezigheid van [verzoeker 1] en [verzoekster 2], hun advocaat, een tolk en de bewindvoerster.
1.4
Vervolgens heeft het hof het vonnis van de rechtbank bij arrest van 25 september 2008 bekrachtigd.
1.5
[Verzoeker 1] en [verzoekster 2] hebben tegen dit arrest tijdig3. beroep in cassatie ingediend. De bewindvoerster heeft geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
Het cassatieberoep bevat vijf middelen die zich alle richten tegen rechtsoverweging 6 waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
‘Het hof overweegt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken wordt verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. De schuldsaneringsregeling veronderstelt een inspanning van de schuldenaar om in het tijdvak waarop de schuldsaneringsregeling van toepassing is zich zoveel mogelijk inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers kunnen worden voldaan. Deze inspanningsverplichting om inkomsten te verwerven komt concreet tot uitdrukking in een sollicitatieplicht. Schuldenaren zonder betaald werk hebben een sollicitatieplicht, tenzij de rechter-commissaris daarvoor een ontheffing heeft gegeven. Appellanten hebben geen, althans onvoldoende, aantoonbare inspanningen verricht tot het vinden van werk. Dat [verzoeker 1] door de GSD in maart 2006 was vrijgesteld van de sollicitatieplicht en dat [verzoekster 2] eerst een cursus Nederlands en andere opleidingen zou moeten volgen alvorens toe te treden tot de arbeidsmarkt, doet daar niet aan af. Een schuldenaar kan aan mededelingen van GSD omtrent de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor de Wwb niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat ook door de rechtbank bij de toepassing van de Faillissementswet een vrijstelling van de sollicitatieplicht wordt aangenomen; daarover beslist immers de rechter-commissaris die zijn beslissing baseert op andere rechtsregels dan die de GSD hanteert. Gesteld noch gebleken is evenwel dat aan appellanten door de rechter-commissaris ontheffing van de sollicitatieplicht is verleend. Bovendien volgt uit het medisch rapport dat [verzoeker 1] gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en niet dat hij volledig is afgekeurd, zoals door [verzoeker 1] ter zitting is aangevoerd. Daarnaast hebben appellanten niet, althans onvoldoende, voldaan aan de informatieplicht. Het medisch rapport van [verzoeker 1] is meerdere malen door de bewindvoerder opgevraagd en is eerst ter zitting i[n] hoger beroep overgelegd. Voor zover appellanten vanwege het niet of onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal niet hebben begrepen wat van hen werd verwacht, had het op hun weg gelegen zich te laten bijstaan door iemand die het Nederlands wel voldoende beheerst. In de door appellanten aangevoerde omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat het tekortschieten niet aan appellanten is toe te rekenen dan wel dat het tekortschieten, vanwege zijn geringe betekenis, buiten beschouwing gelaten dient te worden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.’
2.2
Middel 1 valt uiteen in twee klachten. Volgens de eerste klacht had het hof het vonnis van de rechtbank ambtshalve moeten vernietigen omdat — zakelijk weergegeven — art. 350 lid 1 Fw veronderstelt dat iedere schuldenaar recht heeft op een eigen procedure zodat niet in één vonnis kan worden beslist over beëindiging van de schuldsaneringsregelingen van twee schuldenaren en deze bepaling van openbare orde is. De tweede klacht houdt in dat thans niet kan worden achterhaald op grond waarvan de schuldsaneringsregeling van respectievelijk [verzoeker 1] en [verzoekster 2] is beëindigd.
Middel 2 bouwt op de eerste klacht van middel 1 voort en betoogt dat nu art. 350 Fw van openbare orde is de Hoge Raad het bestreden arrest primair ambtshalve moet casseren en subsidiair op verzoek van [verzoeker 1] en [verzoekster 2].
2.3
Ik behandel beide middelen gezamenlijk.
Uit de stukken blijkt dat [verzoeker 1] en [verzoekster 2] met elkaar zijn gehuwd en op hetzelfde adres staan ingeschreven, alsmede dat zij bij één verzoekschrift in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank waarbij de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hen beiden is beëindigd. Uit het overgelegde — onvolledige — dossier kan ik niet afleiden of zij beiden destijds ook bij één verzoekschrift de schuldsanering hebben verzocht.
Daargelaten dat de in de eerste klacht van middel 1 geformuleerde regel geen steun vindt in het recht, mocht het hof de zaken in ieder geval in één uitspraak afdoen nu [verzoeker 1] en [verzoekster 2] bij één verzoekschrift in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank.
2.4
Wat betreft de inhoudelijke beoordeling dient uitgangspunt te zijn dat bij echtelieden en — zo meen ik — meer in het algemeen bij verschillende verzoekers, het toepassen dan wel beëindigen van de schuldsaneringsregeling in één uitspraak kan geschieden mits ten aanzien van elke schuldenaar individueel wordt bezien of er voldoende aanleiding bestaat voor de toepassing dan wel beëindiging van de schuldsaneringsregeling4..
Zowel rechtbank als hof hebben voormeld uitgangspunt toegepast en hebben geoordeeld dat zowel [verzoeker 1] als [verzoekster 2] beiden niet hebben voldaan aan de sollicitatie- en informatieplicht. Dat deze tekortkomingen op dezelfde gronden rusten, doet daaraan niet af.
De middelen 1 en 2 falen mitsdien.
2.5
Middel 3 klaagt dat het hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het besluit van 8 maart 2006 van het College van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg waarbij [verzoeker 1] zou zijn5. vrijgesteld van onder meer de sollicitatieplicht en ten onrechte wel met het advies van 3 maart 2006 van [betrokken 1] van de Gewestelijke Gezondheidsdienst (GSD) dat daaraan ten grondslag zou hebben gelegen.
2.6
Ook de middelen 4 en 5 richten klachten tegen het oordeel van het hof dat zowel [verzoeker 1] als [verzoekster 2] niet hebben voldaan aan de sollicitatieplicht.
Geen klachten zijn evenwel gericht tegen het oordeel van het hof dat beiden ook niet althans onvoldoende hebben voldaan aan de informatieplicht. Daarmee blijft de andere grond waarop het hof zijn oordeel heeft gebaseerd dat [verzoeker 1] en [verzoekster 2] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, in stand. Het belang bij de behandeling van de middelen 3–5 ontbreekt derhalve.
2.7
Nu alle middelen falen, dient het cassatieberoep te worden verworpen. Dit kan m.i., in ieder geval ten aanzien van de middelen 3–5, met toepassing van art. 81 RO.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑09‑2009
Zie het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 april 2008, p. 2
Het cassatieverzoekschrift is op 3 oktober 2008 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen.
Zie o.m. HR 4 juni 2004, NJ 2004, 638
Alleen de eerste pagina van dit besluit is overgelegd.