NJB 2019/2275:Grieven als bedoeld in art. 410 lid 1 Sv: daaronder kunnen zowel bezwaren direct gericht tegen het oordeel van de rechter in eerste aanleg als andersoortige gronden voor het instellen van het beroep vallen. Dit geldt ook voor de in art. 416 lid 1 en lid 2 Sv genoemde mondelinge ‘bezwaren tegen het vonnis’. In casu kon het hof oordelen dat hetgeen door de gemachtigd raadsman op de terechtzitting naar voren is gebracht omtrent de afwezigheid van de verdachte op die terechtzitting – namelijk dat de verdachte boos was omdat hij, net als eerder in een andere zaak, niet was opgehaald om bij de terechtzitting aanwezig te zijn – niet kan worden aangemerkt als een grief of bezwaar tegen het vonnis als bedoeld in deze bepalingen. Moment waarop de verdediging in de gelegenheid moet worden gesteld de bezwaren tegen het vonnis (alsnog) op te geven of te verduidelijken: op grond van art. 416 lid 1 Sv wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. De rechter in hoger beroep is niet verplicht om al vóór die voordracht de verdachte in de gelegenheid te stellen bezwaren tegen het vonnis op te geven