De verklaring voor recht
Einde inhoudsopgave
De verklaring voor recht (BPP nr. XVIII) 2015/22:22 Ontvankelijkheidscriteria
De verklaring voor recht (BPP nr. XVIII) 2015/22
22 Ontvankelijkheidscriteria
Documentgegevens:
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens, datum 23-03-2015
- Datum
23-03-2015
- Auteur
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens
- JCDI
JCDI:ADS393498:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie hierna, nr. 29 e.v.
Zie hierna, nr. 34 e.v.
TM, Parl. Gesch. 3, p. 915.
Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011/ 64. Zie ook Stein, JBPr 2009, p. 176-191.
Stein, JBPr 2009, p. 178.
Hugenholtz/Heemskerk 2012, nr. 118.
Stein, JBPr 2009, p. 177. Zie ook Snijders, Klaassen & Meijer 2011, nr. 160: ‘Niet-ontvankelijkverklaring en ontzegging worden ook wel met de verzamelnaam afwijzing aangeduid’.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voor toewijzing van een vordering die strekt tot een verklaring voor recht is vereist dat de vordering wordt ingesteld door een onmiddellijk bij een rechtsverhouding betrokken persoon (art. 3:302 BW)1 en dat degene die de verklaring voor recht vordert, voldoende belang heeft bij de rechtsvordering (art. 3:303 BW)2. De wetgever wijst erop:
‘dat de in dit artikel [art. 3:302 BW] bedoelde categorie van personen niet samenvalt met de in het volgende artikel [art. 3:303 BW] bedoelde personen, die belang bij de rechtsvordering moeten hebben. Iemand die belang heeft bij de rechtsvordering is niet steeds een onmiddellijk daarbij betrokken persoon in de zin van het onderhavige artikel; omgekeerd kan een onmiddellijk bij de rechtsvordering betrokken persoon geen belang bij het instellen van de actie hebben. In dat laatste geval zal de actie hem niet toekomen; het door het volgende artikel gestelde vereiste van een voldoende belang voor het hebben van een rechtsvordering geldt uiteraard hier ook.’3
Hoewel de bepalingen niet samenvallen, zien ze wel beide op de ontvankelijkheid van de eiser in zijn vordering.4 Als de eiser onvoldoende belang heeft bij een verklaring voor recht in de zin van art. 3:303 BW, dient de rechter hem niet-ontvankelijk te verklaren. Hetzelfde geldt voor het geval dat hij wel belang heeft bij zijn vordering maar deze niet ziet op een bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon in de zin van art. 3:302 BW. Als de eiser niet voldoet aan de vereisten van art. 3:302 en 3:303 BW, komt de rechter niet aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil toe.5 Als de uitspraak waarin de eiser niet-ontvankelijk is verklaard in kracht van gewijsde is gegaan, dan kan de eiser dezelfde vordering nogmaals instellen. Voldoet hij inmiddels wel aan de vereisten van art. 3:302 en 3:303 BW, dan zal de rechter hem ontvankelijk moeten verklaren in zijn vordering en een inhoudelijke beslissing moeten geven over de vordering. Dat is de consequentie van het feit dat de criteria uit art. 3:302 en 3:303 BW ontvankelijkheidscriteria zijn.6 Overigens komt het voor dat de rechter een vordering die strekt tot een verklaring voor recht afwijst als niet is voldaan aan de vereisten van art. 3:302 en/of art. 3:303 BW. De afwijzing is ook dan gestoeld op een niet-ontvankelijkheid.7 Zuiverder is het wel om de eiser niet-ontvankelijk te verklaren als hij niet voldoet aan het vereiste van art. 3:302 en/of art. 3:303 BW.