Hof Arnhem-Leeuwarden, 05-08-2016, nr. 21-005646-15
ECLI:NL:GHARL:2016:6348
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
05-08-2016
- Zaaknummer
21-005646-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:6348, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05‑08‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:612, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Legt artikel 55c lid 2 Sv de verdachte een verplichting op tot het verlenen van medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken? Het openbaar ministerie concludeert dat dat het geval is. Het hof deelt de conclusie van het openbaar ministerie niet. Het lex certa beginsel brengt met zich dat het voor de burger in voldoende mate voorzienbaar moet zijn in welke omstandigheden zijn gedraging volgens de wet strafbaar is.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005646-15
Uitspraak d.d.: 5 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 september 2015 met parketnummer 16-122757-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. L. Koers, naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep.
Verdachte is door de politierechter vrijgesproken ter zake de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft tegen het vonnis van de politierechter bij akte d.d. 7 oktober 2015 hoger beroep ingesteld tegen het gehele vonnis. Bij akte d.d. 14 juli 2016 is het hoger beroep ten aanzien van het feit onder 1 ingetrokken, zodat het hoger beroep zich beperkt tot feit 2
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen in verband met een andere (vooral uitgebreidere) vrijspraakmotivering en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
2:hij op of omstreeks 5 juni 2015 te Utrecht, niet heeft voldaan aan de verplichting om medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, hem opgelegd krachtens het Wetboek van Strafvordering (artikel 55c lid 2 Sv).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof overweegt omtrent deze vrijspraak als volgt.
Aan verdachte is tenlastegelegd niet te hebben voldaan aan de verplichting om medewerking te verlenen aan het afnemen van vingerafdrukken hem opgelegd krachtens artikel 55c, tweede lid, Sv.
De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 447e Sr welk artikel luidt:
‘Hij die niet voldoet aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden of medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Overleveringswet, de Uitleveringswet, de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.’
Artikel 55c Sv lid 2 luidt:
‘De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, nemen met het oog op het vaststellen van de identiteit van een verdachte die is aangehouden wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, of die wordt verhoord wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, zonder dat hij is aangehouden, een of meer foto’s en vingerafdrukken. De vingerafdrukken worden vergeleken met de van verdachten overeenkomstig dit wetboek verwerkte vingerafdrukken en, indien vermoed wordt dat de verdachte een vreemdeling is, met de overeenkomstig de Vreemdelingenwet 2000 verwerkte vingerafdrukken.’
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 55c lid 2 Sv de verdachte een verplichting oplegt tot het verlenen van medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken. Het openbaar ministerie heeft voor de onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden (kamerstukken II 92011/12,33 3352, nr. 3, p. 29).
Het hof deelt de conclusie van het openbaar ministerie niet. Het lex certa beginsel brengt met zich dat het voor de burger in voldoende mate voorzienbaar moet zijn in welke omstandigheden zijn gedraging volgens de wet strafbaar is. Van belang daarbij is dat de wet de burger, eventueel in samenhang de daarop van toepassing zijnde jurisprudentie voldoende houvast biedt. Artikel 447e Sr stelt strafbaar het niet voldoen aan de verplichting om medewerking te verlenen aan het nemen van vingerafdrukken krachtens (onder meer) het Wetboek van Strafvordering. Artikel 55c lid 2 Sv wordt daarin niet expliciet genoemd. Artikel 55c lid 2 Sv geeft de ambtenaar in de daar omschreven gevallen de bevoegdheid om vingerafdrukken van een verdachte te nemen, maar daarin staat niet dat de verdachte verplicht is om zijn medewerking te verlenen. Voor zover het hof bekend is er geen jurisprudentie (van de Hoge Raad) waaruit volgt dat die verplichting er ondanks de wettekst, toch ingelezen moet worden.
Bij de interpretatie van wetgeving hoeft weliswaar niet alleen naar de wettekst (en de daarop van toepassing zijnde jurisprudentie) gekeken te worden, maar kan ook gekeken worden naar de wetsgeschiedenis en het systeem van de wet, echter daar waar het gaat om een strafbaarstelling dient vooral gewicht te worden toegekend aan de tekst van de wet omdat de tekst van de wet (eventueel in combinatie met de daarbij behorende jurisprudentie) voor burgers veel toegankelijker (beter te vinden en/of te begrijpen) is dan de wetsgeschiedenis en het systeem van de wet.
Ten aanzien van het systeem van de wet is bovendien van belang dat het nemen van vingerafdrukken niet alleen geschiedt in het belang van identificatiedoeleinden, maar ook een rol kan spelen bij de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten (artikel 55c lid 4 Sv), dus ook voor de opsporing, vervolging en berechting van het feit waarvoor de verdachte wordt verhoord. Uitgangspunt is dat verdachte niet verplicht kan worden mee te werken aan zijn eigen veroordeling. De wet kent daarop uitzonderingen (zoals bijvoorbeeld artikel 163 leden 2, 6, 8 en 9 WVW), maar voor die uitzonderingen geldt dat de verplichting om mede te werken expliciet is geformuleerd.
Ofschoon het hof het met de advocaat-generaal eens is dat in de wetsgeschiedenis ten aanzien van artikel 447e Sr aanwijzingen te vinden zijn dat de wetgever in artikel 55c lid 2 Sv een verplichting voor de verdachte leest om medewerking te verlenen aan het afnemen van vingerafdrukken, leest het hof die verplichting er niet in, waarbij het hof heeft gelet op het lex certa beginsel, de tekst van artikel 55c lid 2 Sv (waarin die verplichting niet staat), de jurisprudentie (waaruit niet volgt dat die verplichting er niettemin in moet worden gelezen) en het systeem van de wet (waaruit volgt dat als de verdachte verplicht wordt zijn medewerking te verlenen, die verplichting expliciet is geformuleerd).
Aldus spreekt het hof de verdachte vrij van hetgeen hem is tenlastegelegd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. H. Abbink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Mientjes, griffier,
en op 5 augustus 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 5 augustus 2016.
Tegenwoordig:
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. J.J.T.M. Pieters, advocaat-generaal,
mr. C.M.M. van der Waerden, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.