Rb. Noord-Nederland, 12-07-2022, nr. 18-148906.21
ECLI:NL:RBNNE:2022:2374
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
18-148906.21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2022:2374, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 12‑07‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt veroordeeld voor doodslag op zijn vader. Hij heeft zijn vader meerdere keren met een hamer op het hoofd geslagen, waardoor het slachtoffer is overleden. Ook wordt hij veroordeeld voor diefstal van een snorfiets. Verdachte verkeerde ten tijde van beide feiten in een psychose. De rechtbank is van oordeel dat de feiten hem als gevolg van de stoornis in het geheel niet kunnen worden toegerekend en komt tot een ontslag van alle rechtsvervolging. Dit leidt ertoe dat aan verdachte geen straf kan worden opgelegd. Wel wordt aan hem de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat een tbs met voorwaarden in dit geval niet passend is en dat een tbs met verpleging van overheidswege de meeste garanties biedt als het gaat om beveiliging van de maatschappij en de effectiviteit en de duur van de behandeling.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18.148906.21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.146231.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] , ingeschreven op het adres [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr T.H. Pitstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18.148906.21, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Groningen
zijn vader, [slachtoffer]
opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd,
door hem met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een hamer, althans met een hard en/of gehoekt en/of stomp voorwerp, meermalen (met kracht) op het (achter)hoofd te slaan; en aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18.146231.21 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juni 2021, in de gemeente Groningen, een snorfiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de in de zaak met parketnummer 18.148906.21 impliciet primair ten laste gelegde moord. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte zijn vader met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd, aangezien er meerdere contra-indicaties voor het aannemen daarvan aan de orde zijn. De handelingen die verdachte binnen het korte tijdsbestek tussen besluit en uitvoering heeft verricht, zijn aan te merken als een uitvloeisel van een onmiddellijke gemoedsopwelling.
Voor de in de zaak met parketnummer 18.148906.21 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag en de in de zaak met parketnummer 18.146231.21 ten laste gelegde diefstal heeft zij een veroordeling gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat bij verdachte geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag heeft hij betoogd dat het juridische begrip opzet anders wordt ingekleurd dan het psychologische begrip opzet, waarbij de gebeurtenissen als het ware losgemaakt worden van de psychische toestand van de verdachte. Desondanks kan er in de visie van de raadsman bij een volledige ontoerekeningsvatbaarheid geen sprake zijn van opzet, aangezien er dan geen sprake is van bewust handelen dat gericht is op de dood.
Ten aanzien van de tenlastegelegde diefstal heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet op toe-eigening heeft gehad. Verdachte verkeerde namelijk in een fluïde psychose, waarbij er constant het gevoel was dat hij achtervolgd werd, dat er vogels tegen hem praatten en er stemmen in zijn hoofd waren. Hij is zonder enige gedachte of doel op de scooter gestapt die met draaiende motor op de stoep stond. Toen hij werd aangehouden was hij al op de weg terug om de scooter terug te zetten. Van een bedoeling om de scooter voor zichzelf te houden, was dan ook geen sprake.
Oordeel van de rechtbank
De zaak met parketnummer 18.148906.21:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er sprake is geweest van een kort tijdsbestek tussen besluit en uitvoering, en dat de handelingen van verdachte zijn aan te merken als een uitvloeisel van een onmiddellijke gemoedsopwelling. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast:
Op 7 juni 2021 was er telefonisch contact tussen verdachte en een reclasseringswerker. Tijdens dit gesprek gaf verdachte aan dat hij zijn vader vermoord had.1 Hiervan is de politie in kennis gesteld, die vervolgens naar de woning van de vader van verdachte aan de [straatnaam] te Groningen is gegaan. Daar werd het levenloze lichaam van de vader van verdachte, [slachtoffer] , aangetroffen. Op het lichaam van het slachtoffer lag een hamer.2
Verdachte heeft verklaard dat hij op 7 juni 2021 bij zijn vader aan de Vogelkersstraat te Groningen was. Hij dacht dat zijn vader hem zou vermoorden. Om hem voor te zijn, is hij in het huis van zijn vader naar boven gegaan, heeft daar een hamer gepakt en heeft daarmee vervolgens zijn vader die zich in de woonkamer bevond op het hoofd geslagen. Om zeker te weten dat zijn vader dood zou zijn, heeft hij meerdere keren geslagen, waarbij hij hem voornamelijk op het achterhoofd heeft geraakt. Daarna heeft hij de woning verlaten en is hij enige tijd later door de politie aangehouden.3
De patholoog heeft na sectie op het lichaam van het slachtoffer onder meer geconstateerd dat sprake was van zeer uitgebreid hoofdletsel in de vorm van huidverscheuringen, schedelbreuken en verbrijzeling van hersenweefsel. Dit letsel is bij leven ontstaan door hevige meervoudige impacten ter hoogte van het hoofd, passend bij stomp botsende krachstinwerking, zoals slaan met een harde structuur. Het hoofdletsel heeft geleid tot hersenfunctiestoornissen op basis waarvan het overlijden zonder meer wordt verklaard.4
Voor zover de raadsman heeft willen bepleiten dat bij verdachte door zijn psychose het opzet in juridische zin op de dood heeft ontbroken, overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor een geval waarin met een beroep op de aanwezigheid van een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, worden vooropgesteld dat zo'n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.5
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij bewust een hamer heeft gepakt met het doel om zijn vader van het leven te beroven en dat hij dit voornemen heeft uitgevoerd door hiermee meerdere keren op het hoofd van zijn vader te slaan. Van een situatie waarin bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken, is dan ook geen sprake geweest. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Gelet hierop en gelet op de hiervoor vastgestelde redengevende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde doodslag heeft begaan.
De zaak met parketnummer 18.146231.21:
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast:
Aangever [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat zijn snorfiets op 5 juni 2021 om ongeveer 23.19 uur van de [straatnaam] te Groningen werd weggenomen.6 Later die dag, om 23.40 uur, werd verdachte op het Hereplein te Groningen op deze snorfiets aangetroffen.7 Verdachte heeft verklaard dat hij dit goed eerder die avond heeft weggenomen.8
Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehandeld. Verdachte heeft immers de snorfiets meegenomen en is daarop gaan rijden totdat hij ongeveer 20 minuten later door de politie werd aangehouden. Hiermee heeft hij als heer en meester over het weggenomen goed beschikt. Dat hij later mogelijk tot inkeer is gekomen en de snorfiets heeft willen terugbrengen doet hier niet aan af. Op dat moment was al sprake van een voltooide diefstal.
Zoals de rechtbank reeds ten aanzien van de zaak met parketnummer 18.148906.21 heeft overwogen, staat een ernstige geestelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van de wegnemingshandeling geen sprake.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde diefstal heeft begaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het feit in de zaak met parketnummer 18.148906.21 en het feit in de zaak met parketnummer 18.146231.21 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18.148906.21:
hij op 7 juni 2021 te Groningen zijn vader, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door hem met dat opzet met een hamer meermalen met kracht op het (achter)hoofd te slaan;
en in de zaak met parketnummer 18.146231.21:
hij op 5 juni 2021 in Groningen een snorfiets, toebehorend aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18.148906.21: Doodslag
en in de zaak met parketnummer 18.146231.21:
Diefstal
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van beide feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Hij heeft daartoe allereerst gewezen op het psychologisch rapport van Schoenmaker. De deskundige heeft geoordeeld dat het op basis van de voorliggende informatie aannemelijk is dat verdachte door de psychotische symptomen in het geheel geen greep meer had op zijn gedrag en belevingen en door een interne angst is gekomen tot het tenlastegelegde. Verder heeft hij aangevoerd dat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) weliswaar tot een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid komen, maar dat op dat onderzoek een aantal aanmerkingen is te maken. In het rapport van het PBC wordt geconcludeerd dat het bij afwezigheid van een reëel conflict goed voorstelbaar is dat slechts psychotische motieven aan het ten laste gelegde ten grondslag hebben gelegen, waarbij niet kan worden uitgesloten dat er bij meer zicht op het invaliderende karakter van de psychose zou zijn uitgekomen op het advies van niet toerekenen. Zij komen derhalve niet tot deze conclusie, omdat zij vinden dat er geen sprake is geweest van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, maar omdat een tweetal aspecten niet volledig helder is geworden. Op basis van het dossier dient echter een oordeel over de ontoerekeningsvatbaarheid te worden gevormd, waarbij het op de weg van het openbaar ministerie ligt om te bewijzen dat sprake is geweest van een reëel conflict dat mede van invloed is geweest op de tenlastegelegde feiten. Het is ook aan het openbaar ministerie om te bewijzen dat wanneer er wel voldoende zicht zou zijn geweest op het invaliderende karakter van de psychose er sprake zou zijn geweest van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid in plaats van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Uit het dossier blijkt overigens niet dat sprake was van een onderliggend reëel conflict tussen verdachte en zijn vader. Ten aanzien van het invaliderende karakter wordt gewezen op de manier waarop de doodslag is begaan. Ook wordt gewezen op de conclusie van de deskundigen van het PBC dat de psychische stoornis evident en overweldigend aanwezig was, waaruit moet worden afgeleid dat de gedachten van verdachte de baas over zijn handelen zijn geworden en dat hij geen mogelijkheden had om dat te veranderen. Uit niets is gebleken dat sprake was van enige mate van handelingsvrijheid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte geen sprake is van een evidente ontoerekeningsvatbaarheid. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat zij het advies van de deskundigen van het PBC volgt. Deze hebben aangegeven dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en met name de psychotische stoornis van invloed zijn geweest op het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, maar dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De officier van justitie verwijst naar verschillende voorbeelden in het dossier waaruit kan worden afgeleid dat verdachte vlak na de feiten twijfelde over zijn paranoïde psychotische overtuiging, hetgeen de optie openlaat dat verdachte ook voor het ten laste gelegde deze twijfels had en dus over gedragsalternatieven beschikte. Door de aanvullingen die verdachte hierop in zijn verklaring ter terechtzitting heeft gedaan, heeft hij zijn psychotische klachten extra aangezet, wat past in de door de deskundigen geconstateerde aggravatie en zijn doel om iedereen ervan te overtuigen dat hij ten tijde van het levensdelict op zijn vader psychotisch en ontoerekeningsvatbaar was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend het volgende.
Het uitgangspunt in het Nederlandse strafrecht is dat een strafbaar feit aan de dader kan worden toegerekend. Slechts bij hoge uitzondering is dit niet het geval. In artikel 39 Wetboek van Strafrecht staat beschreven dat de dader die een feit begaat dat hem niet kan worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet strafbaar is.
Bij de beoordeling van de vraag of het bewezenverklaarde in dit geval aan verdachte kan worden toegerekend, dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
Was er ten tijde van het begaan van de strafbare feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling ofziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte?
Zo ja, is er een causaal verband tussen de stoornis en de strafbare feiten voldoende aannemelijk?
Zo ja, welk oordeel moet – gelet op de eerste twee vragen en gelet op alle omstandigheden vanhet geval – worden gegeven over de toerekening van de strafbare feiten aan verdachte?
Voor de beantwoording van deze vragen die zien op de beoordeling van de psychische gesteldheid van de verdachte heeft de rechtbank zich laten voorlichten door deskundigen op dat gebied. Het uiteindelijke oordeel over de toerekenbaarheid is een juridisch oordeel, waarbij de rechtbank alle omstandigheden van het geval moet betrekken.
De rechtbank heeft acht geslagen op de over verdachte opgemaakte rapportages. Daarbij heeft zij met name het PBC-rapport van 31 maart 2022 in aanmerking genomen, nu verdachte in het PBC door een multidisciplinair team, bestaande uit onder andere een psycholoog en een psychiater, gedurende zijn verblijf van zes weken uitgebreid is onderzocht.
In dit PBC-rapport is door de psycholoog en de psychiater -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende beschreven:
Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, een psychotische stoornis en stoornissen in cannabisgebruik en het gebruik van een stimulantium. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en met name de psychotische stoornis zijn van invloed geweest op het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
Hoewel sprake is van een onduidelijk delictscenario en er geen zicht is gekomen op de aanwezigheid van mogelijke bijkomende reële conflicten tussen verdachte en zijn vader, wordt aan de hand van hetgeen verdachte en zijn zus hebben verklaard wel duidelijk dat in de aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van een psychotische episode die gepaard ging met een paranoïde geprikkeldheid met waanbelevingen jegens vader.
De oordeels- en kritiekstoornissen als gevolg van het psychotische toestandsbeeld en de gebrekkige stressregulatiemogelijkheden als gevolg van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens hebben verdachte beperkt in zijn wilsvrijheid en in zijn mogelijkheden alternatieve en adequate oplossingsgerichte gedachtegangen en gedrag te ontwikkelen. Hij voelde zich niet veilig in zijn eigen huis, had naar zijn idee geen alternatieve plek om te kunnen verblijven en voelde zich ook bij vader toenemend onveilig. Het ontbrak verdachte vervolgens aan mogelijkheden dit adequaat op te lossen, waarbij hij vanuit een paranoïde psychotische geprikkeldheid tot agitatie en agressief gedrag kwam.
Er is dus sprake van doorwerking van de psychische problematiek in het ten laste gelegde, maar de mate van deze doorwerking is niet goed vast te stellen. Verdachtes verhaal over zijn toestand ten tijde van het ten laste gelegde is vrij consistent en wordt naderhand niet opvallend sterker psychotisch ingekleurd, maar het valt ook op dat de inhoud van de psychose onduidelijk blijft. Er kan onvoldoende kritisch worden doorgevraagd, mogelijk als gevolg van zijn emotionele leegte en gebrekkige reflectieve vermogens, waardoor het niet goed mogelijk is zicht te krijgen op de ernst en het invaliderende karakter van de realiteitsgestoorde belevingen. Verdachte kan of wil bij inzoomen op het ten laste gelegde weinig kleuring aan de ernst van de psychose geven, waardoor bijvoorbeeld de mate van verwarring en angst onvoldoende inzichtelijk is geworden.
Ook in geval van een reëel conflict tussen verdachte en vader heeft een doorwerking van de psychotische stoornis in het ten laste gelegde plaatsgevonden. Zo zou verdachte ook dan de intenties van de ander vanuit zijn paranoïde psychose vertekend interpreteren. Dit zou dan, gepaard gaande met onder andere een verhoogde prikkelbaarheid, het ten laste gelegde hebben gefaciliteerd en in aanzienlijke mate in het ten laste gelegde hebben doorgewerkt.
Het geheel overziend wordt tot de conclusie gekomen dat verdachtes psychotische stoornis in de aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde zo evident en overweldigend aanwezig was dat – zelfs in het geval van een reëel conflict tussen verdachte en het slachtoffer – deze psychotische stoornis dusdanig heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde dat geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde ten minste in sterk verminderde mate toe te rekenen. Bij afwezigheid van een reëel conflict is het goed voorstelbaar dat slechts psychotische motieven aan het ten laste gelegde ten grondslag hebben gelegen, waarbij niet kan worden uitgesloten dat er bij meer zicht op het invaliderende karakter van de psychose zou zijn uitgekomen op het advies van niet toerekenen, aldus het advies van de deskundigen.
Ter terechtzitting hebben de betreffende deskundigen hun advies nader toegelicht en aangegeven dat zij ondanks de aanwijzingen voor extra aanzetting van de klachten en de door verdachte geuite wens om ontoerekeningsvatbaar te worden verklaard, geen twijfels hebben over de aanwezigheid van de psychose ten tijde van beide ten laste gelegde feiten en derhalve niet alleen ten tijde van de levensberoving, maar ook ten tijde van de wegname van de snorfiets. Voor hun conclusies is vooral van belang dat zij onvoldoende zicht hebben gekregen op de mate waarin de psychose invaliderend is geweest en hoe dwingend deze ten aanzien van het denken en handelen van verdachte is geweest. Daarbij hebben zij ook aangegeven dat zich in het dossier situaties bevinden waarin verdachte wel tot alternatief gedrag is gekomen, door bijvoorbeeld weg te lopen. De psycholoog heeft verder naar voren gebracht dat verdachte zowel bij zijn aanhouding op 5 juni 2021 als bij zijn aanhouding op 7 juni 2021 direct heeft verklaard dat hij psychotische klachten heeft. Dit veronderstelt enige bewustheid van de stoornis en wellicht enige reflectie en ruimte om anders te denken over de gedachte dat hij zijn vader zou moeten vermoorden.
Beide deskundigen hebben verklaard dat zij bij hun gezamenlijke advies blijven om verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken. Volledige ontoerekeningsvatbaarheid wordt echter niet uitgesloten. De psychiater heeft verklaard dat zij geen scenario kan bedenken, dat verdachte nog keuzevrijheid bood en dat zij ontoerekeningsvatbaarheid aannemelijk vindt, maar dat zij dit gedragskundig niet kan onderbouwen.
De rechtbank kan zich grotendeels verenigen met de bevindingen van de deskundigen van het PBC. Zij komt echter wel tot een andere conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op grond van de bevindingen van de deskundigen staat voor de rechtbank vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van beide strafbare feiten sprake was van onder meer een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een psychotische stoornis, waarbij met name de psychotische stoornis in aanzienlijke mate heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. Hieruit volgt dat in ieder geval sprake is geweest van enig causaal verband tussen de stoornis en de strafbare feiten.
De vraag is echter of er sprake is van een zodanig causaal verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en de gepleegde strafbare feiten dat deze niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Bij de beoordeling hiervan dient naar het oordeel van de rechtbank als beoordelingsmaatstaf te worden genomen of de gestelde feiten en omstandigheden die aan de betreffende schulduitsluitingsgrond ten grondslag liggen aannemelijk zijn geworden. Daarbij geldt uitdrukkelijk niet de maatstaf dat sprake is van een evidente ontoerekeningsvatbaarheid of dat kan worden uitgesloten dat daarvan sprake is.
Ten aanzien van de doorwerking van de stoornissen in de tenlastegelegde feiten, hebben de deskundigen onder meer verwoord dat verdachte door die stoornissen ten tijde van het ten laste gelegde werd beperkt in zijn wilsvrijheid en in zijn mogelijkheden alternatieve en adequate oplossingsgerichte gedachtegangen en gedrag te ontwikkelen. Ook zijn zij tot de conclusie gekomen dat zijn psychotische stoornis in de aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde evident en overweldigend aanwezig was; zodanig dat bij afwezigheid van een reëel conflict goed voorstelbaar is dat slechts psychotische motieven aan de strafbare feiten ten grondslag hebben gelegen. Nu zij echter onvoldoende zicht hebben gekregen op de mate waarin de psychose invaliderend is geweest en hoe dwingend deze ten aanzien van het denken en handelen van verdachte is geweest, en zij daarnaast het delictscenario dat door verdachte wordt gepresenteerd niet voldoende hebben kunnen toetsen, komen zij tot het advies om het ten laste gelegde ten minste in sterk verminderde mate toe te rekenen. De psychiater heeft ter terechtzitting aangegeven dat volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet wordt uitgesloten en door haar zelfs aannemelijk wordt geacht, maar niet gedragskundig kan worden onderbouwd. Tegelijkertijd heeft zij ook verklaard dat zij geen gezond scenario kan bedenken dat verdachte nog keuzevrijheid heeft gegeven.
De rechtbank overweegt dat zij - gelet op de bevindingen van de deskundigen - aannemelijk acht dat de stoornissen zodanig in de feiten hebben doorgewerkt, dat deze niet aan hem kunnen worden toegerekend.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen of sprake is geweest van een voorafgaand conflict over medicatie-inname of het ondergaan van een behandeling. Echter, ook in het geval een dergelijk conflict aan de levensberoving vooraf zou zijn gegaan, acht de rechtbank het aannemelijk dat dat conflict hoofdzakelijk is voortgekomen uit de psychische toestand van verdachte.
Ook de omstandigheid dat onvoldoende zicht is verkregen op het invaliderende karakter van de psychose brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een volledige doorwerking van de psychose in de feiten. Uit het dossier valt namelijk wel op te maken dat sprake is geweest van een ernstige psychose die heeft geleid tot een grote ontregeling van verdachte en daaraan wordt door de deskundigen niet getwijfeld.
De rechtbank acht verdachte derhalve volledig ontoerekeningsvatbaar ten aanzien van zowel de doodslag als de kort daaraan voorafgaande diefstal en acht verdachte derhalve niet strafbaar.
Motivering van de maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het feit in de zaak met parketnummer 18.148906.21 en het feit in de zaak met parketnummer 18.146231.21 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege. Zij heeft aangevoerd dat er de nodige contra-indicaties zijn voor de oplegging van de door de deskundigen geadviseerde tbs met voorwaarden. Er is sprake van een heel ernstig feit waarin de psychische problematiek van verdachte een grote rol heeft gespeeld en waarbij sprake is van hoog recidivegevaar. De samenleving verdient tegen zulke ernstige misdrijven in hoge mate bescherming. Het verleden heeft voorts uitgewezen dat verdachte, als hij eenmaal in een psychose zit, niet openstaat voor behandeling en vlucht. Bij zo’n psychotische ontregeling kan verdachte volgens de deskundigen vrij snel komen tot ernstig agressief gedrag. Dit maakt dat er een reële vrees is dat het hoge recidivegevaar niet afdoende kan worden afgewend door het stellen van voorwaarden. Ook wordt gewezen op de wetsgeschiedenis ten aanzien van de invoering van tbs met voorwaarden en de opmerkingen van de reclassering onder het kopje GVM. Ten slotte kan op dit moment niet worden ingeschat of de maximale termijn van de tbs met voorwaarden voldoende zal zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en dat aan hem daarom geen straf kan worden opgelegd. Verder heeft hij zich onder verwijzing naar het advies van de deskundigen op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de oplegging van een tbs met voorwaarden. Daarbij kan worden aangesloten bij de door de reclassering voorgestelde voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte verbleef ten tijde van de door hem gepleegde feiten vanwege de bij hem aanwezige psychische problematiek bij zijn vader in Groningen. Daar werd hij door zijn vader opgevangen, nadat hij enige tijd daarvoor vroegtijdig een kliniek had verlaten en daarna korte tijd bij zijn zus had verbleven. Bij verdachte was echter nog steeds sprake van psychotische wanen, die op 7 juni 2021 een hoogtepunt bereikten. Die dag hoorde verdachte de vogels in de tuin zeggen dat hij zijn vader moest vermoorden, anders zou zijn vader hem vermoorden. Verdachte heeft hierop een hamer gepakt en heeft zijn vader daarmee totaal onverwachts meerdere malen hard op het hoofd geslagen, totdat hij zeker wist dat zijn vader dood zou zijn. Het slachtoffer is door dit explosieve geweld op een gruwelijke wijze om het leven gekomen. Door het plegen van dit feit heeft verdachte de nabestaanden, onder wie zijn zus, onherstelbaar leed toegebracht. Zijn zus moet nu leren leven met het gegeven dat haar broer degene is die ervoor gezorgd heeft dat zij haar vader is verloren. Ook verdachte zal moeten leren leven met het feit dat zijn gedrag heeft geleid tot de dood van zijn vader. Daarnaast heeft verdachte twee dagen daarvoor een snorfiets weggenomen om aan een door hem ingebeelde achtervolging te ontkomen.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte worden toegerekend wegens een bij hem ten tijde van de feiten bestaande stoornis. Aan verdachte kan daarom geen straf worden opgelegd. Wel ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van de tbsmaatregel, vanwege het door verdachte begane levensdelict.
De rechtbank overweegt dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van deze maatregel, zoals neergelegd in artikel 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische PBC-rapportage van 31 maart 2022 bestond bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde doodslag een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis, bestaande uit een psychotische stoornis en stoornissen in cannabisgebruik en het gebruik van een stimulantium. Het door verdachte begane levensdelict is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De deskundigen van het PBC schatten de kans op herhaling van een soortgelijk feit vanuit gedragskundig oogpunt als hoog in. Verdachte is kwetsbaar gebleken om psychotisch te decompenseren en realiteitsgestoorde ideeën te ontwikkelen in de vorm van betrekkings- en waanideeën. Bij verdachte was sprake van een stressvolle situatie en middelengebruik, terwijl hij in aanleg beschikt over beperkte (adequate) copingvaardigheden en weinig stabiliteit in zijn leven heeft. Hoewel verdachte nu uitdraagt ziektebesef te hebben, heeft verdachte met zijn eerdere vlucht uit de kliniek en de discussies met vader laten zien tijdens een psychose niet open te staan voor behandeling. Bij de opname in mei 2021 wordt beschreven dat bij verdachte sprake is van een paranoïde psychotisch beeld met snel oplopende agitatie, een dreigende en zeer geladen houding en dysforie, waarvoor politieassistentie nodig was. Verder blijken de betrekkings- en waanideeën zich te kunnen richten op een persoon, waardoor een eventuele sterke agressieve doorbraak, mede in gang gezet door zijn antisociale inslag en gebrek aan invoelend vermogen, op de loer ligt. Daarnaast is verdachte vanuit zijn gebrekkige ontwikkeling en zijn verslavingsgevoeligheid kwetsbaar om te vervallen in een levensstijl die stressverhogend is en om bij oplopende stress te vervallen in inadequate stressregulatiestrategieën. Vanuit deze stressvolle omstandigheden, in combinatie met middelengebruik, is de kans op een hernieuwde psychotische ontregeling aanwezig van waaruit hij tot (ernstig) agressief gedrag kan komen.
Door de deskundigen wordt een behandeling met een klinische start als noodzakelijk gezien om de kans op gewelddadige recidive terug te dringen. Deze behandeling zal zich dienen te richten op de psychotische kwetsbaarheid, de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de verslavingsgevoeligheid. Ten slotte dient er aandacht te zijn voor resocialisatie. Door de ernst van de agressieve doorbraak, de verslavingsgevoeligheid, de antisociale tendensen en de neiging om bij een psychotische ontregeling zorg te meiden, wordt een tbs-maatregel noodzakelijk geacht. Als argumenten voor een tbs met voorwaarden worden een eerder goed doorlopen reclasseringstoezicht, waarbij verdachte geen middelen heeft gebruikt, en zijn huidige houding richting behandeling genoemd. Daarnaast kent verdachte geen geschiedenis van interpersoonlijk geweld en lijkt er eerst sprake te moeten zijn van een opbouw in achterdocht, vijandigheid en agitatie als opmaat naar een paranoïde psychose voordat hij zal overgaan tot dergelijk geweld. Mocht een tbs met voorwaarden niet tot de mogelijkheden behoren, dan wordt een tbs met dwangverpleging geadviseerd.
In de naar aanleiding van voornoemd advies opgemaakte maatregelrapportage van de reclassering van 24 mei 2022 wordt positief geadviseerd over een tbs met voorwaarden, waarbij zal worden gestart met een klinische opname voor nog onbepaalde duur. In de visie van de reclassering is een tbs met voorwaarden gelet op de ernst van het delict en de geconstateerde stoornis een passende afdoening. Daarbij is in aanmerking genomen dat verdachte het delict bekent, zijn problematiek erkent en bereid is mee te werken aan de voorgestelde voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat uit de adviezen volgt dat sprake is van een hoog recidivegevaar en dat een klinische behandeling noodzakelijk is om de samenleving tegen een nieuw ernstig geweldsdelict te beschermen. De vraag is of deze bescherming in voldoende mate kan worden geboden door de oplegging van een tbs met voorwaarden. De rechtbank is er niet van overtuigd dat deze maatregel voldoende waarborgen biedt om dit hoge risico in te perken. Daarbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat sprake is geweest van een zeer ernstig geweldsdelict waartoe verdachte zeer plotseling en zonder duidelijke voorafgaande signalen is gekomen. Verdachte kan bij een psychische ontregeling derhalve zeer snel tot een sterke agressieve doorbraak komen, terwijl zijn betrekkingsen waanideeën zich op een persoon kunnen richten. Verder is op dit moment niet duidelijk hoe lang de klinische opname zou moeten duren. Er dient nog nadere diagnostiek plaats te vinden, terwijl al wel is gebleken dat bij verdachte sprake is van meerdere complexe stoornissen, waaronder een nog nader vast te stellen ontwikkelingsstoornis en verslavingsgevoeligheid, waarvoor verdachte nog zal moeten worden behandeld. Een langdurige klinische behandeling lijkt dan ook noodzakelijk te zijn. Ook acht de rechtbank van belang dat verdachte, die zich nu open lijkt te stellen voor behandeling en uitdraagt ziektebesef te hebben, zich voorafgaand aan het door hem gepleegde levensdelict aan behandeling heeft onttrokken en geen medicatie wilde nemen. Dat hij zich begeleidbaar heeft opgesteld tijdens een eerder reclasseringstoezicht en gedurende dat toezicht geen middelen heeft gebruikt, overtuigt de rechtbank evenmin, aangezien is gebleken dat hij daarna weer veelvuldig drugs tot zich is gaan nemen, met alle gevolgen van dien.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een tbs met voorwaarden in dit geval niet passend is en dat een tbs met verpleging van overheidswege de meeste garanties biedt als het gaat om beveiliging van de maatschappij en de effectiviteit en de duur van de behandeling. De rechtbank zal daarom de tbs-maatregel gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege. Bij een gebleken voorspoedige ontwikkeling kan deze te zijner tijd en afhankelijk van de inzet van verdachte overgaan in een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Omdat de maatregel wordt opgelegd wegens het plegen van doodslag, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, is de duur van de tbs niet op voorhand gemaximeerd. De maatregel kan dus in beginsel onbeperkt worden verlengd.
Benadeelde partij
[benadeelde partij 2] , bijgestaan door mr. R. Spoelstra, advocaat te Leeuwarden, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 17.500,--, te vermeerderen met wettelijke rente, ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade. Daarnaast wordt door haar als erfgenaam van het overleden slachtoffer materiële schade gevorderd, bestaande uit een bedrag van € 150,--, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente, ter vergoeding van de kosten ter reparatie van een deurkozijn van de woning van het slachtoffer.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen en heeft daarnaast de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van dat bedrag gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is geen verweer gevoerd tegen de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18.148906.21 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door en namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 juni 2021. De rechtbank heeft ten aanzien van de gevorderde affectieschade vastgesteld dat de hoogte van de gevorderde schade overeenkomt met het daarvoor vastgestelde normbedrag.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18.148906.21 en het in de zaak met parketnummer 18.146231.21 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, en verdachte daarvoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [benadeelde partij 2] te betalen:
- -
het bedrag van € 17.650,00 (zegge: zeventienduizend zeshonderdvijftig euro);
- -
de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
- -
de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.650,00 (zegge: zeventienduizend zeshonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 150,00 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 123 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2022. mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
— — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —
- 1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor van getuige [naam 1] van 8 juni 2021, opgenomen op pagina 39 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021149402 van 9 juli 2021.
- 2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 7 juni 2021, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier.
- 3.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2022.
- 4.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 28 juni 2021, opgemaakt door forensisch patholoog [naam 2] en opgenomen als bijlage 4 bij een aanvullend proces-verbaal forensisch onderzoek van 11 augustus 2021.
- 5.
Vgl. HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3226 en HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775.
- 6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] van 6 juni 2021, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021147608 van 8 juni 2021.
- 7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte van 6 juni 2021, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier.
- 8.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2022.
— — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —