Hof Arnhem-Leeuwarden, 13-04-2021, nr. 200.279.385
ECLI:NL:GHARL:2021:3587
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
13-04-2021
- Zaaknummer
200.279.385
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:3587, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 13‑04‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Overeenkomst waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud (kinderalimentatie) wordt afgezien is nietig, artikel 1:400 lid 2 BW. Geen belang bij het oorspronkelijk inleidend verzoek, er is al een executoriale titel.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.385
(zaaknummer rechtbank Gelderland 358672)
beschikking van 13 april 2021
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.L.M. Fleuren te Apeldoorn,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Mink te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen,
1. De procedure in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.
2. De procedure in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 juni 2020;
- -
het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties, en
- -
het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
2.2
Op 1 maart 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden door middel van een beeldverbinding (telehoren). Via deze verbinding waren aanwezig de man en de vrouw. De advocaat van de man en de advocaat van de vrouw hebben in verband met technische problemen aan de mondelinge behandeling deelgenomen met een telefonische verbinding.
3. De feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 29 april 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De vrouw en de man zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [A] (verder: [de minderjarige] ). De vrouw is eind 2018/begin 2019 met [de minderjarige] naar Spanje verhuisd.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking van 29 april 2009 heeft de rechtbank onder andere bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (verder: kinderalimentatie) aan de vrouw zal betalen € 500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
In het echtscheidingsconvenant dat door beide partijen is ondertekend op 14 mei 2011 zijn partijen vervolgens overeengekomen dat de man zolang [de minderjarige] bij de vrouw woont als kinderalimentatie een bedrag van € 500,- per maand zal voldoen, met uitzondering van de maand in de zomervakantie wanneer [de minderjarige] bij de man verblijft, in die maand betaalt de man een bedrag van € 250,-. Partijen hebben daarbij voor ieder jaar in de toekomst de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a Burgerlijk Wetboek (BW) uitgesloten.
3.4
Bij beschikking van 5 maart 2019 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
- -
het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd,
- -
bepaald dat het gezag wordt uitgeoefend door de moeder, en
- -
bepaald dat de inhoud van het aan die beschikking gehechte (aanvullend) convenant, ondertekend door partijen op 7 november 2018 en 9 november 2018, deel uitmaakt van die beschikking.
3.5
Bij voornoemd aanvullend convenant zijn partijen onder meer overeengekomen als volgt:
“Artikel 1. TOESTEMMING VERHUIZING MINDERJARIGE NAAR HET BUITENLAND
1.1
De man verleent de vrouw per datum waarop beide partijen onderhavig aanvullend convenant hebben ondertekend, toestemming om samen met [de minderjarige] naar Spanje te verhuizen.
Artikel 2. HOOFDVERBLIJF
2.1
[de minderjarige] houdt haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw en zal dan ook ingeschreven worden op haar nieuwe adres in Spanje.
2.2
Partijen zullen in onderling overleg, alsook in overleg met [de minderjarige] , contactmomenten tussen de man en [de minderjarige] afspreken.
Artikel 3 EENHOOFDIG GEZAG EN INFORMATIEREGELING
3.1
Partijen zijn in het kader van de verhuizing van [de minderjarige] naar het buitenland overeengekomen dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan de vrouw toekomt. Dit achten partijen het meest in het belang van [de minderjarige] .
3.2
De vrouw zal de man op de hoogte houden van alle relevante ontwikkelingen rondom [de minderjarige] , zoals schoolresultaten en gezondheid.
Artikel 4 KINDERALIMENTATIE
4.1
Partijen zijn overeengekomen dat de verplichting van de man tot betaling van de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2019 wordt opgeschort en herleeft indien door één der partijen hoger beroep wordt ingesteld tegen de door de rechtbank af te geven beschikking (…). De onderhoudsverplichting van de man eindigt per datum waarop de door de rechtbank af te geven beschikking (…) onherroepelijk is geworden, in die zin dat de man vanaf dat moment definitief niet meer gehouden is om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
Artikel 5. SLOTBEPALING
5.1
Partijen verplichten zich deze overeenkomst noch geheel noch gedeeltelijk te zullen (laten) ontbinden op grond van enigerlei tekortkoming en de nakoming daarvan. Nakoming zal steeds gevorderd kunnen worden, al dan niet met schadevergoeding.”
4. Het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat artikel 4.1 van het door partijen op 7 november 2018 en 9 november 2018 ondertekende aanvullende convenant, gehecht aan en onderdeel uitmakend van de beschikking van 5 maart 2019, nietig is en vastgesteld dat de man als kinderalimentatie voor [de minderjarige] met ingang van 5 september 2019 aan de vrouw een bedrag van € 500,- per maand dient te voldoen.
4.2
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man niet gehouden is tot betaling van kinderalimentatie voor [de minderjarige] , althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De vrouw is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de ingangsdatum. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking slechts gedeeltelijk te vernietigen en te bepalen dat de man de bij beschikking van 29 april 2009 door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 500,- per maand met ingang van 1 januari 2019 dient te hervatten, met bekrachtiging van het overige.
4.4
De man voert verweer en verzoekt het hof bij beschikking de vrouw in haar grief in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen en te bepalen dat een eventuele herleving van de onderhoudsplicht van de man eerst zal ingaan vanaf de datum van de in dit hoger beroep te wijzen beschikking, kosten rechtens.
5. De overwegingen voor de beslissing
5.1
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft zowel de Nederlandse als de Hongaarse nationaliteit. Evenals de rechtbank acht het hof zich bevoegd kennis te nemen van het verzoek om kinderalimentatie op grond van de woonplaats van de man. Ook past het hof Nederlands recht toe.
Grief 1 van de man
5.2
De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de tussen partijen gemaakte afspraak over de kinderalimentatie nietig is op grond van strijdigheid met de artikelen 1:392 lid 1 sub a BW, 1:404 BW en 1:400 lid 2 BW.
5.3
Het hof is het eens met de overwegingen van de rechtbank op dit punt en neemt deze overwegingen van de rechtbank over. Er is sprake van een wettelijke onderhoudsplicht van de man jegens [de minderjarige] om naar draagkracht te voorzien in haar kosten van verzorging en opvoeding en op grond van artikel 1:400 lid 2 BW is de overeenkomst van partijen waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien nietig.
5.4
Anders dan de man stelt, is er naar het oordeel van het hof geen ruimte om de afspraak van partijen dat de man zolang de vrouw met [de minderjarige] in Spanje woont geen kinderalimentatie hoeft te voldoen, te beoordelen in samenhang met de overige afspraken die partijen hebben gemaakt voor de verhuizing van de vrouw en [de minderjarige] naar Spanje.
5.5
Het hof acht de stelling van de man dat de vrouw deze regeling heeft voorgesteld en de betwisting daarvan door de vrouw en de stelling van de vrouw dat zij juist door de man onder druk is gezet om met deze regeling in te stemmen, voor de beoordeling daarom ook niet relevant.
De eerste grief van de man faalt.
Grief 2 van de man
5.6
Als tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inhoudelijke overwegingen van de rechtbank in de beschikking van 5 maart 2019 alleen de beëindiging van het gezamenlijk gezag betreffen. Hij is van mening dat de rechtbank ook is ingegaan op het afstand doen van recht op kinderalimentatie door de vrouw en hij verwijst daarbij naar de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 4 februari 2019 bij de rechtbank. De vrouw is niet in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van 5 maart 2019 en daarom is die beschikking in kracht van gewijsde gegaan.
5.7
De vrouw stelt daarop dat de rechtbank de alimentatieafspraken niet heeft getoetst en dat ook in het geval de rechtbank de afspraken wel zou hebben getoetst, daarmee de nietigheid niet is opgeheven.
5.8
Het hof is van oordeel dat, de beslissing in de beschikking van de rechtbank van 5 maart 2019 waarbij is bepaald dat de inhoud van het aan die beschikking gehechte (aanvullend) convenant november deel uitmaakt van die beschikking, niet van toepassing is op de afspraken over de kinderalimentatie voor [de minderjarige] in dat aanvullend convenant omdat de alimentatieafspraak in het convenant nietig is. Die nietigheid wordt niet geheeld door het convenant aan de beschikking te hechten of daarin op te nemen. Ook de tweede grief van de man faalt daarom.
Grief 3 van de man
5.9
Het oordeel van hof over grief 2 leidt er toe dat ook de derde grief van de man faalt. Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben overeenkomstig artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Naar het oordeel van het hof is er echter geen sprake van een in kracht van gewijsde gegane beslissing op het punt van de kinderalimentatie, nu geen sprake is van een zelfstandige beslissing van de rechtbank over de nietige afspraak betreffende de kinderalimentatie.
Grief 4 van de man
5.10
De vierde grief van de man faalt ook. In zijn vierde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte aansluit bij de uitspraak van de Hoge Raad van 1 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1689). Artikel 4.1 van het convenant dient volgens de man niet te gekwalificeerd te worden als een niet-wijzigingsbeding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat de afspraak over de kinderalimentatie in het aanvullend convenant uitsluitend bedoeld is voor de situatie dat de moeder met [de minderjarige] in Spanje verblijft. Het hof passeert deze stelling nu in het aanvullend convenant onder 4.1 staat dat de onderhoudsverplichting van de man eindigt per datum waarop de door de rechtbank af te geven beschikking onherroepelijk is. Of aansluiting kan worden gezocht bij de uitspraak van de Hoge Raad van 1 november 2019 is naar het oordeel van het hof niet bepalend voor het verzoek van de man in het principaal hoger beroep, omdat het hof hiervoor al heeft geoordeeld dat het op grond van de wet niet was toegestaan om af te spreken dat de vrouw zou afzien van kinderalimentatie.
Grief 5 van de man en de incidentele grief van vrouw
5.11
De vijfde grief van de man betreft de ingangsdatum die de rechtbank heeft gehanteerd bij de vaststelling van de kinderalimentatie van € 500,- per maand. De man is van mening dat de onderhoudsplicht pas weer kan ingaan (herleven) met ingang van de datum van de in hoger beroep te wijzen beschikking indien het hof de bestreden beschikking bekrachtigt.
5.12
De vrouw voert verweer. Volgens haar heeft de nietige kinderalimentatieafspraak nimmer rechtsgevolgen gehad en moet de kinderalimentatie worden voortgezet met ingang van de maand dat de man is opgehouden te betalen. In haar incidenteel hoge beroep heeft de vrouw daarom eveneens een grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum waarop de man weer kinderalimentatie voor [de minderjarige] verschuldigd is.
5.13
De man voert tegen de grief van de vrouw in het incidenteel beroep nog aan dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij het bepalen van de datum waarop de wijziging van de kinderalimentatie ingaat en dat de kinderalimentatie van € 500,- per maand niet meer in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
5.14
Het hof oordeelt als volgt.
Omdat de afspraak over de kinderalimentatie nietig is, heeft tussen partijen steeds de bestaande kinderalimentatieverplichting voortgeduurd. Dit betekent dat de vijfde grief faalt en dat de grief van de vrouw slaagt.
De verplichting kinderalimentatie te betalen berust op de echtscheidingsbeschikking van 29 april 2009 (zie 3.3) en deze beschikking verschaft de vrouw een executoriale titel. Zij heeft derhalve geen belang bij haar verzoek te bepalen dat de man de bij beschikking van 29 april 2009 door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 500,- per maand met ingang van 1 januari 2019 dient te hervatten. Dat betekent dat haar verzoek zal worden afgewezen.
5.15
De enkele stelling van de man tenslotte dat een kinderalimentatie van € 500,- per maand niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven acht het hof bij gebreke van nadere onderbouwing onvoldoende concreet, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
6. De slotsom
in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en alle verzoeken van partijen afwijzen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.
8. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 maart 2020 voor zover daarin is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 5 september 2019 een bijdrage aan de vrouw dient te betalen van € 500,- per maand, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het oorspronkelijk inleidend verzoek van de vrouw af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en C.M. Schönhagen, bijgestaan door de griffier, en is op 13 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.